| |
| |
| |
Het Vlaams Toneel in Kongo
BIJ dit derde lustrum van BAND gaan onze gedachten hoofdzakelijk uit naar het jaar 1950, het jaar waarin Band en de V.V.K. een der meest opvallende organisaties hebben helpen tot stand brengen in de geschiedenis van Kongo's kulturele leven. Niet alleen wat betreft het verrijken van zijn artistieke en geestelijke verworvenheden, maar ook wat betreft de vormgeving, de veruiterlijking van innerlijke voornaamheid en het prestige van de Vlaamse levenswandel midden de koloniale society. Wij bedoelen: De Vlaamse Toneeltournees. Het initiatief - zoals zovele andere - ging uit van de man die wij niet hoog genoeg kunnen waarderen om zijn verre blik, zijn rotsvast geloof in de komst van een geluk dat niet alleen in welvaart en overvloed maar vooral in geestelijke levenskracht zou liggen: Herman Teirlinck. De ‘Man van Beersel’ kent Kongo, dat hij na de eerste wereldoorlog een bezoek heeft gebracht en hij kent vooral de koloniaal, die hij waardeert en die hij bewust tot een Vlaamse élite rekent, mede om de grote verantwoordelijkheid die deze tot zichzelf draagt als om de onderlegdheid en het groot percentage academische graden. Speciaal voor wat het toneel aangaat denkt Teirlinck dat, daar hij weinig toneel ziet, hij veel minder kans heeft dan de Europeaan om slecht toneel te zien en zich daardoor een veiliger en oorspronkelijker oordeel reserveert.
Niettegenstaande deze vorming blijft er een gevaar schuilen in de afzondering van de koloniale kultuur, in de verwijdering van zijn inspiratie ver van de borrelende roerselen van het levende - zij het daarom niet altijd hoogstaande - kultuurgebeuren in het vaderland. Dank zij de intensieve wedloop naar snelheid, de verbluffende eenvoud der verbindingen, de volmaking der verkeersmogelijkheden en systemen, is deze afzondering nu in haar laatste stadium. Gelukkig voor de kolonie en gelukkig voor ons in het vaderland. Want wat blijft er over, daar, van de vooraanstaande rol die we (of tenminste onze voorvaders) eens gespeeld hebben? Het kulturele leven van een volk spijst zich aan de diepere bronnen van zijn eigen wezenheid, aan de kleine noden van de minste kern die aan de basis ligt van zijn vorm, aan de geaardheid van zijn natuurlijk landschap en klimaat. Geschiedenis, inzijpeling, contact met vreemde kulturen, geven het de nodige vernieuwingskracht, terwijl de noodzaak zich tegen zekere invloeden te beschermen het de vereiste isolatie opdringt tot zelfverdediging. Onze Nederlandse kultuur die via de Middeleeuwen, de Barok en door middel van zijn scheepvaart en expansie een aanzienlijk deel heeft gehad
| |
| |
Lustrumviering De Vrouw in de Ochtend
| |
| |
Lustrumviering De Vrouw in de Ochtend
| |
| |
in de vormgeving der grote beschavingsperioden, dreigt in de geweldige mechanisatie van de atoom-eeuw een kleinere plaats te zullen moeten innemen dan normaal aan haar evenwichtig karakter en haar bloedrijke kracht moet toekomen. Materieel overwicht en staatkundige bluf kunnen echter niet verhinderen dat na de woelige tijden van overschakeling naar een gemechaniseerde eeuw, weer het rijk van de geest en daarmee gepaard de herkenning van de onveranderlijke menselijke waarde in ere worde hersteld. Wij Vlamingen, medeleden van de sterke Nederlandse stam, hebben tot taak in de morele chaos van deze tijd en voorbij onze staatkundige ondergeschiktheid aan het groot concern der wapenbezitters, de gemeenschappelijke kulturele waarden te verdedigen en uit te dragen. Laten wij het woord van Vermeylen niet vergeten, dat een goed Vlaming eerst Europeeër moet zijn, en laat ons nog verder zien en vooropstellen dat om een goed Vlaming te zijn, men eerst een goed wereldburger moet worden.
Inderdaad zijn velen van ons nog in de mening dat het volstaat in zijn stad of streek de particularistische soms sectaire esbattementen in kunsten kultuurverspreiding op te hemelen, om dan met een gerust geweten te getuigen dat alles gedaan werd wat kon en dat de rest van de wereld hier maar een voorbeeld moest komen halen. Wij vergeten dat onze kultuur een uitgestrekte bodem ten dienste staat, dat zij mits intelligente verstandhouding rekenen kan op een machtige steun: het blok van de Nederlandstaligen in deze wereld. Het spreidt zich uit van af de stamlanden naar Indonesië, Belgisch-Kongo, Zuid-Afrika en enkele kleinere groepen in Amerika, kortom een gebied dat samengevoegd een klein werelddeel zou vormen. Als we dat wat meer in overweging zouden nemen, zou al spoedig blijken hoe futiel pogingen zijn om onze geschriften bvb. uit te geven met het doel alleen onze streek deelachtig te maken aan onze wijsheid, maar hoe wij daartegenover alles in het werk moeten stellen om samen met de andere leden van dit Nederlandse taalgebied, gemeenschappelijk zekere problemen op te lossen of gezamenlijk de uitgaven te realiseren, zowel in de krantenwereld als in deze van de poëzie of de wetenschap. Ook in deze van de kunst. Ook in deze van het Toneel.
Deze gedachtengang ligt aan de basis van de herhaalde contacten op kultureel gebied, met Belgisch-Kongo en Zuid-Afrika. In deze beide gebieden is het voor de toekomst van onze Nederlandse beschaving van het grootste belang dat onze taal er de voorname plaats verovere die haar toekomt. In Kongo is de inwijking van Vlamingen zeer groot geworden en zonder er ooit een Vlaamse kwestie te mogen oproepen die een nefaste verscheurdheid van het koloniserend element zou teweeg brengen, hebben de Vlamingen er zeer goed begrepen dat ‘eerbied afdwingen’ een zaak van beleefdheid is, maar ook een zaak van principe. Nergens elders in het eigen land hebben de Vlamingen zo'n grote verantwoordelijkheid dan in Kongo, gezien de onvoorzienbare vlucht en het onberekenbaar belang dat misschien nog ooit de basis Afrika voor Europa kan hebben, gezien ook het voorbeeld dat het blanke element er te geven heeft.
| |
| |
Daarom is het zo verheugend te zien dat sinds het eerste bezoek der Vlaamse toneelspelers, er aan verstandhouding en bewustzijn zoveel is bijgewonnen, vooral door toedoen van BAND. Wij hebben daar ons steentje toe bijgedragen en wij hebben gejuicht in het moederland bij zich snel opvolgende geboorten van een Vlaams weekblad en later, nu onlangs van ‘Het Zuiderkruis’, dat zich terecht aankondigt als het jongste kind van een nieuwe periode waarin de Nederlandse kultuur in Kongo, haar eigen inspiratiebronnen zal aanboren, zich zal voeden aan eigen inkeer en wellicht de grote traditie der Middeleeuwen zal kunnen hernieuwen: te bouwen op een gemeenschappelijk geloof. Want sinds wij in 1950 voor het eerst naar Kongo kwamen, is er veel veranderd en de steden die wij in 1953 en later in 1955 zagen waren nooit meer dezelfde. Maar ook de mensen hebben wij zien veranderen en we hebben het meegemaakt als ze in Europa met verlof kwamen hoe ze dan hunkerden naar de nabije datum van de nieuwe afvaart. 1950 lijkt van dat standpunt uit gezien een pionierstijd en een geestig schrijver zou geen moeite hebben een paralleel te trekken tussen onze eerste ontdekkingstocht in het Vlaamse kultuurleven van Kongo en het epos van H.M. Stanley, zich een weg banend van Vivi tot Kinshasa En om de vergelijking nog treffender te maken zou hij dan wijzen op de ontmoeting van de Vlaamse spelers met deze van het ‘Théâtre de l'A.E.F.’, als een verre echo van de wedloop tussen Stanley en le Lieutenant de Vaisseau Savorgnan de Brazza. Dat was echter in 1882, wij vertrokken in 1950.
Tot dan toe was de enige uiting van Nederlandse beschaving in Kongo op kultureel gebied, de groepering van Vlaamse intellectuelen die door de oorlogsomstandigheden alle banden met het moederland hadden zien wegvallen, rond dit tijdschrift, dat sedertdien onder impuls van de huidige Vice-Gouverneur Generaal de Heer Rik Cornelis en onder het waakzaam beleid van zijn redactie, een internationale vlucht heeft genomen: BAND. Kleinere plaatselijke pogingen van kolonisten en missionarissen reikten niettegenstaande hun soms zeer hoge verdiensten niet buiten hun lokaal belang. Nadat reeds Frans-gesproken voorstellingen en andere kulturele uitingen georganiseerd waren geworden in samenwerking met de ‘Union Africaine des Arts et des Lettres’ (UAAL), groepeerden de Vlamingen zich eveneens in een verband om de kunstverspreiding en een hoogstaand gezelschapsleven mogelijk te maken, en vele ‘Vlaamse Vriendenkringen’ werden in de grote centra opgericht. Het ‘Belgisch Centrum voor Culturele Uitwisseling’ te Brussel spande zich mee voor de wagen met BAND, het ‘Nationaal Toneel van België’, het N.I.R. gaf speciale toelating en voldoende verlof aan een uitgelezen schaar spelers aangevuld met een paar enthousiaste jongeren van de Studio, en de eerste Vlaamse toneeltournee in Afrika kon van wal stappen. Of eigenlijk van de grond, want de hele reis werd bepland met de vliegtuigen van de onovertroffen Sabena. De pioniers van dit vreemd-heerlijke avontuur waren de dames Gella Allaert en Tine Balder, eerste actrices van de K.N.S., Lydia Bruggeman van de Studio en de heren Marcel Hendrickx en Anton Peters van de K.N.S., Frans Roggen van het N.I.R. en Marc | |
| |
Leemans van de Studio. De administratie was in handen van meester Willy Verhougstraete, uw dienaar had de leiding. Gestreefd werd naar de realisatie van een programma dat zoveel mogelijk van eigen bodem zou zijn. Het werd: ‘De Gecroonde Leerse’ van Michiel de Swaen, ‘Leontientje’ van de toen pas afgestorven en betreurde Felix Timmermans, een ‘Kleinkunstavond’ met ernst en luim en tenslotte als exponent van de hoge spelstandaard van het ensemble de ‘Antigone’ van Jean Anouilh, vertaling Joris Diels. Decors en costumes werden speciaal voor de reis op lange afstand, voor tropische temperaturen en voor berging in het vliegtuig ontworpen door Charly Godefroid en uw dienaar. Daar we wisten dat er eigenlijk nog geen toneelzalen in Kongo waren en dat ook in Zuid-Afrika de goede zalen niet tot onze beschikking zouden staan, kwam het er op aan zoveel materiaal mee te nemen als nodig was om in alle omstandigheden een evenwaardige vertoning te kunnen bereiken en niets aan het toeval of de improvisatie over te laten. Een fietsenfabriek leverde daarom een ingenieus stel aluminium-buizen die aan elkaar konden worden gezet om het geraamte van een toneel en gelijk welk decor te kunnen vormen. Met aniline-verf werden repels dunne stof beschilderd die tussen de buizen konden worden gemonteerd, uiteenneembare steunvoeten werden vervaardigd om de twaalf projectoren te torsen nodig voor de belichting, een handig lichtorgel werd gebouwd dat alhoewel zwaar niet meer plaats innam dan een grote koffer, tien koffers costumes werden meegenomen, toneelbenodigdheden lopende van dunne touw tot zware kabel en allerhande timmergerief werd speciaal verpakt, en met een dosis goed humeur en ondernemingslust gewapend vertrok de expeditie in de zomer 1950 van het vliegveld, de zelfde dag waarop enkele uren tevoren Koning Leopold III uit ballingschap was teruggekeerd.
De D.C.4 zette er toen nog een goede 22 uur op om via Tripolis en Kano de vlieghaven van Leo te bereiken. De hartelijkheid waarmede de eerste tournee werd ontvangen gaat iedere beschrijving te boven. Vele kolonialen waren immers door de oorlogsomstandigheden reeds tien jaar van het moederland verwijderd gebleven en ik kan mij wel voorstellen dat het voor sommigen als een mirakel gold dat ze eindelijk hun eigen taal in een beschaafde en boeiende vorm onbelemmerd haar vlucht hoorden nemen van de planken van een of ander geïmproviseerd toneelplateau. Hoe dikwijls hebben ze hunkerend geluisterd naar het warme geluid van Gella Allaerts stem, voordragend ‘Die kleine vezeltjes’ van Cyr. Buysse, hoe dikwijls hebben ze hun tranen laten vloeien bij de simpele woorden van geloof die Tine Balder sprak als het stervende ‘Leontientje’, hoe dikwijls hebben ze zich een bult gelachen met de moppen van Anton Peters en met de gezellige Vlaamse liedjes die hen weer de atmosfeer van Vlaanderen brachten, hoe hebben ze in bewondering gestaan voor de memorabele vertoning van ‘Antigone’. En hoe dikwijls ook werden de vertoningen verlengd tot in de vroege morgenuren, tot de acteurs dankbaar bezweken onder de duizende vragen over stad en land en huis, en natuurlijk ook onder de vele goedgemeende heildronken.
| |
| |
Sedertdien ging ieder jaar een tournee naar Kongo, in 1951 onder leiding van Maurits Balfoort, in 1952 onder leiding van Eduard Deleu, in 1953 weer onder de leiding van ondergetekende. Deze rondreis was in dien zin merkwaardig dat ze naast toneel van internationaal formaat als Tennessee Williams' ‘Glazen Speelgoed’ en Anouilhs' ‘Medea’, ook het wereldsucces van Vlaamse leute gebracht heeft, namelijk Gaston Martens' ‘Paradijsvogels’. Nadat Frankrijk, Noorwegen, Duitsland en Amerika dit werk reeds hadden opgevoerd kon het niet langer aan Afrika onthouden worden. Dit werk met zijn meer dan dertig personages, werd in overeenstemming met de schrijver, zonder enige coupure aangepast om gespeeld te worden met maskers (makelijk van de jonge Antwerpse schilder Gust Masson), en met de hulp van ter plaatse gerecruteerde medewerkers voor enkele episodische rollen, wat er de artistieke voorstelling zeker nog van verhoogde. In 1954 was het de sympathieke acteur Pol Cammermans die de leiding nam en voor het zesde jaar was het directeur Mortier zelf die de groep aanvoerde, omdat eindelijk deze tournees officieel plaats namen in het werkplan van het Nationaal Toneel.
Weer staan wij vóór een nieuwe rondreis en reeds zijn plannen gemaakt en wordt er gewag gemaakt om met een hernieuwde ‘Siska van Roosemael’ van H. Van Peene getuigenis te komen brengen van een periode in de vlaamse beweging waarin onze officiële schouwburgen werden opgericht. Een strijdperiode - 1850 - waarin deze voorvechters met hun naïef romantisch werk toch het bestaansrecht en de gelijkberechtiging van het Vlaams toneel hebben afgedwongen. Tevens wordt de mogelijkheid overwogen om ‘De Geschiedenis van de Soldaat’ van Ramuz, gespeeld op de muziek van I. Strawinsky, naar Kongo te brengen. Hoe ook, het moeten vertoningen worden waardig van de feestvreugde die heerst in de BAND-familie, waardig van de kulturele standing en wellicht onafhankelijkheid die gij uzelf verwerft.
Onze toneeltournees zullen voortgezet worden in de geest die ons in 1950 bezielde, met liefde en eerbied voor uw werk en strijd, steeds met meer begrip voor uw moeilijkheden en wensen, als vrienden en tevens afgezanten van uw vrienden en uw land. Want voor ieder van ons is er buiten de inspanning van om de twee dagen in een andere zaal te moeten spelen, waar alles door de acteurs wordt opgebouwd in een tempo en in een klimaat dat ze niet gewoon zijn, is er de grote vreugde het land en de mensen van Afrika te leren kennen. Allen hebben een ontzaglijk respect gekregen voor wat de blanke in Kongo op 50 jaar tijds heeft kunnen verwezenlijken, voor de opbouw van een natie op een anders verloren deel van het zwarte continent. De namen van Leo, Matadi, Luluaburg, Kamina, Kolwezi, Estad, Albertstad, Jadot, Usumbura, Bukavu, Stan, Coq, beginnen ons zo vertrouwd in de oren te klinken als Gent, Brugge, Oostende en andere steden waar het Nationaal Toneel optreedt. Uw hotels, uw zalen, uw paleizen en straten hebben voor ons geen geheimen meer; aan iedere luchthaven staan vrienden met bloemen te wachten; na iedere vertoning wachten ons | |
| |
de koele dranken en de warme vriendschap; uw missionarissen en paters zijn ons veel sympathieker dan de onze want ze zijn ons meest enthousiast publiek; onze kinderen leren we aan tafel reeds enkele woorden: mondele, ndeko, mokoto, monana, lifungula, ligbolo en matabisj en ze onthouden ze beter dan wij, behalve het laatste.
Mogen onze inspanningen nooit verflauwen om voort alle gezagdragers in dit land te overtuigen van het groeiend belang van deze toneelactie, die voor de wereld een getuigenis aflegt van Vlaamse levenskracht en Nederlandse kultuurwaarde, en die alleen maar vruchtdragend en volledig kan zijn in nauwe samenwerking met de exponenten van het kultuurbewustzijn in Kongo, waaraan de jubilerende BAND zoveel en zogoed heeft bijgedragen.
Uw verkleefde
Fred Engelen.
|
|