Band. Jaargang 15
(1956)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Ernest ClaesGa naar voetnoot(*)DE burgemeester van deze stad heeft eens gezegd: ‘Antwerpen laat Brussel niet los!’. Het was een fier woord. Nu zegt Antwerpen: ‘Wij laten Ernest Claes niet los!’. Als Kempenaar heeft dit woord ons verheugd. Vergeet niet dat voor ons, Kempenaars, Antwerpen nog steeds geldt als een van de mooiste hoekjes uit onze streek. Nagenoeg vijfenzeventig jaren geleden vierde Antwerpen een andere Vlaamse schrijver, die het hart van duizenden en nog duizenden lezers veroverd had en richtte hem, bij leven nog, een standbeeld op. Op het plein, dat nog immer zijn naam draagt, kreeg het beeld van Conscience een ereplaats, die hij trouwens sedert lang in de harten van zijn talloze lezers veroverd had. Conscience leerde zijn volk lezen. Ernest Claes leert zijn volk glimlachen. God zij dank kunnen de Vlamingen thans lezen, zij het dan ook niet altijd op de passende wijze. Maar zij hadden de glimlach verleerd. Jaren van donkere verdrukking wogen zwaar op onze aard, en wanneer wij plezier maakten, leek het steeds een beetje plomp te zijn, vaak te uitbundig, boers. Breughel leefde in ons, onsterfelijk, maar onverfijnd. Iemand moest ons de kunst van de glimlach leren, de vertedering over onze vreugden, de speelse ironie van onze zwakheden, dit genadige besef van onze onvolkomenheden. Ernest Claes, ik geloof dat gij in niet geringe mate bijgedragen hebt om ons de glimlach, deze op hoger peil getilde uiting van zelfkennis in de beperking en de verruiming van eigen wezen, hebt bijgebracht. Al was het maar van uit dit standpunt beschouwd, is uw werk een zegen voor ons volk, zo menigmaal zwaartillend en onbeheerst sentimenteel, geworden. Eigenlijk zou ik u dit allemaal niet moeten zeggen, en zeker niet op deze toon. Ik zou het verkiezen u niet toe te spreken van op dit podium, voor deze zo gevulde zaal. Als het mij te doen stond, zou ik u eenvoudig voorstellen een avonduurtje te slijten zoals wij dat wel eens in de Kempen doen, dicht bij de haard, de handen gestrekt naar de gloed van de vlammen, luisterend naar het zoemen van de wind in de hoge schouw of het doffe neertrommelen van de Bamisregen op het rieten dak. Een gesprek met schaarse woorden en lange stilten. En al wat uw leven vulde en uw hart tooide zou stem en geluid krijgen in een woord, in een gebaar, dat leven zou dragen van al uw eigenheden, gegroeid uit het land waar uw wieg stond, waar uw jeugd verliep in de lichte dagen van kommerloosheid en de donkere uren van onbegrepen kinderleed. Alles bij elkaar genomen zijt gij een gelukkig mens, Ernest Claes, geweest en nog steeds. En het leven heeft u gediend, misschien meer dan een ander. | |
[pagina 22]
| |
Gij hebt het nu klaargespeeld om het tot zeventig jaar te brengen, en kijk mij daar dat olijke aangezicht aan, die schelmse ogen, dit sierlijke baardje en de grijsgeworden kuif, die er nog lang niet mager uitziet. Ik weet wel dat alle verdiensten nu niet alleen aan u moeten toegeschreven worden. Naast u zit Uw vrouw, Stephanie Claes, en ik weet dat zij voor een niet gering deel aanspraak mag maken op deze verdienste de schrijver van ‘De Witte’ in zo'n uitstekende conditie bewaard te hebben. Ere wie ere toekomt! Maar ik zei dat het leven u gediend heeft. Beseffen wij allen voldoende wat het betekent te Zichem geboren te zijn? Het stille, eigen-aardige dorp, nog gonzend als een kinkhoorn van Spaanse herinneringen en landse tradities. De kerk met de glanzende, harde bankjes waar zoveel geslachten hun broeken versleten en naar de stem van de herder luisterden, al was elke pastoor dan nog geen pastoor Campens en keek niet iedere bengel met hetzelfde ontzag op naar de hiëratische heiligen van Zichem. Uw geboortehuis staat bij de milde Demer, die rustig door dit malse land van beemdekens slingert, de hoge, zomerse lucht weerspiegelt, gevat tussen de hoge kruiden, angelica en fluitekruid, bijwijlen vergeetmijniet en rilde koekoeksbloem. De Testelse bergen wenken in de verte met hun brede zandruggen, afgelijnd door de donkere lijn van de bossen. Het was niet alleen Zichem. Ge kondt de trotse toren van Averbode zien, fier uitstekend boven beemd en bos, de ranke silhouet, en bij zon- en feestdag golfde het zware bromgeluid van de klokken over het zachtheuvelende land. Hoe dikwijls zijt ge de weg niet opgestapt naar de abdij, langs de zoemende dennenbossen, naar de monumentale poort, en dauwde over u neer de vrede van de rustige binnenkoer. Het verstilde leven van studie en beschouwing, daarnaast de koortsige drukte van het werkhuis, van waaruit de gekende tijdschriften hun tocht over gans het Vlaamse land ondernamen. Gij zijt daar als kind geweest, zijt een tijdlang ingeschakeld geweest in dit dubbele leven, en het heeft op u zijn stempel gedrukt, onuitwisbaar. Het ene verdrong het andere niet, en waar uw dorstige geest zich laafde aan deze rijke bron, bleef de band met de grond bestaan, de hang naar het volkse, en Wannes Raps is in u blijven leven, en de vele typen die u troffen door hun slaande eigenaardigheid. Daarna is Herentals gekomen, waar het Kempische kind zijn honger naar wetenschap kon voldoen, geleid door begrijpende leraars, die hem de werelden ontsloten die hij nooit meer vergeten zou. Kasper De Puydt, kosthuis Fien Janssens, en de andere namen, die onuitwisbaar in uw hart gegrift staan. In de boeken die uw jeugd weer oproepen glanst de gulle lach, maar er droomt tevens een weemoed in die de lezer stil maakt en vertederd naar de landen van eigen jeugd voert. Zullen wij iets over Leuven zeggen? Jan Grauls zou nu aan het woord moeten komen, de onafscheidbare gezel in lief en leed. Leuven en de studie, Leuven en het milde leven, Leuven en al de bekoorlijkheden die het jonge, gevoelige hart overvielen. Er is de oorlog geweest, de brutale confrontatie met de harde werkelijkheid. En hier getuigen uw boeken van de deernis die u wrang teisterde | |
[pagina 23]
| |
om zoveel leed en gemis. Bei uns in Deutschland is een getuigenis, niet alleen van onderstaan leed, maar van innerlijke rijping, van gemoedsverrijking, die uw later werk zo mild en rijp heeft gemaakt. Na de oorlog kreeg uw leven zijn vorm. Gij hebt in het parlementair midden gearbeid, niet gezeteld, maar gewerkt, al was het dan ook maar op het ondankbare stoppelveld van de parlementaire annalen, waar de taalhovenier distels en doornen moest weren uit de woordenoogst. Wellicht was dit arbeidsveld gespeend van veel oorspronkelijkheid, maar wij herinneren ons nog steeds dat Van Cleef parlementaire kronieken schreef, die niet slechts de monkel van de aandachtige lezer wekten, maar vaak homerische lachpartijen, die Vlaanderen doorgolfden, veroorzaakten. En dan hebt gij ook een tijd pensionaat gedaan. Het is hier wellicht de plaats niet om dit te memoreren, maar vergeet het niet, Ernest Claes, wij zitten thans samen bij onze Kempische haard, en wanneer ik het vreemde woord uitspreek, wordt uw aangezicht stil, en als ik tersluiks naar u kijk, verwonder ik er mij over, en deze verwondering klaart tot vreugde, dat geen bitterheid uw aangezicht ontsiert. Meer dan een schrijver zijt gij een levenskunstenaar geweest die leed en pijn hebt kunnen sublimeren tot milde berusting en gave goedheid. Wat zal het leven u nog brengen? Het is moeilijk om profeet te zijn. Maar het zal goed zijn. Wie de kunst van het leven niet alleen geleerd, maar tevens beleefd heeft zoals gij dit deedt, zal niet stranden in zijn oude dagen. Ernest Claes, het is vandaag zondag, en morgen wordt gij zeventig. Wij zijn er in de Kempen goed op tijd mee begonnen, en vergeet het niet dat de Kempische Schrijvers de eersten waren om U te vieren, beseffend dat zeventigjarigen veelal tot een onbetrouwbaar soort volk behoren. Maar gij hebt nooit teleurgesteld, en thans ook niet. Het is zondag, en liturgisch gezien is de dag voorbij; straks mogen de metten van maandag reeds gezongen worden, en zo is het mijn recht u nu reeds in de fierheid van mijn Kempenaar-zijn, warm doorvoeld en eerlijk gemeend, van harte toe te roepen: een zalige, gelukkige verjaardag! Deze wens omvat alles, er zijn geen andere woorden bij nodig. En toch zou ik u nog een en ander willen zeggen. Het zijn maar eigengereide bedenkingen, maar ik breng ze graag naar voor, al was het maar om zelf klaarheid in mijn denken te krijgen. Claes, zeggen de mensen, de olijke Witte, de schelmse rakker uit de Zichemse beemden. Alsof Ernest Claes niet anders geschreven had dan ‘De Witte’. Nest Claes is wel de Witte, maar daarnaast leeft een andere Claes, een rijke, gulle, diepere Claes. Waar hij de Vlaamse literatuur verrijkt heeft met een type, - hoeveel schrijvers uit Noord en Zuid slaagden daarin? - liggen zijn verdiensten op zoveel andere terreinen, dat het misdadig zou heten alleen naar de olijke poetserijen van de beminnelijke rakker te kijken. Hij kan geen roman schrijven, werd wel eens gemeesmuild. Lazen die heren dan Herman Coene niet? Ik geef toe, wellicht werd wel iets te hoog gegrepen, maar de psychologische gang van het verhaal is sterk gebouwd | |
[pagina 24]
| |
en wie van taalschoonheid houdt, vindt in Herman Coene menige bladzijde die de regenboog van ons koninklijk Nederlands met schone kleuren heeft verrijkt. Schreef Ernest Claes dan geen Mémoires, zoals weinigen hem dit in Vlaanderen hebben nagedaan? Behoren ‘Jeugd’, ‘De oude Klok’, ‘Kosthuis Fien Janssens’ en ‘Voor de open Poort’ niet tot de gevoeligste kronieken die over een jeugd werden geschreven? Mémoires staan vaak dicht bij de schandaalhistorie, maar Claes heeft naar de diepte gegrepen, en wat hij bovenhaalde straalt ons tegen, getooid met de tover van de herinnering en de gemoedswarmte. Glimlach, schalksheid, zij tooien vele verhalen die van uw hand verschenen. Maar het blijft niet bij wat schalkse pret, een gulle lach. Wie Wannes Raps las, en stil bleef bij Clementine, weet dat de humorist Claes de tragiek van verlatenheid en wanhoop peilen kon en gevoelig verwoordde. Niet alleen lach om de lach. Charelke Dop heeft met al het oppervlakkige cynisme, dat de lezer kan misleiden, de ongenadige typering van het tragische leven, maar niet zonder de mildheid, die bij pozen, hoe ingehouden dan ook, doorbreekt. En hoe schitterend geschreven zijn deze verhalen, wanneer Claes uit de volheid van zijn gemoed vertelt en zijn taal, gesmijdig en rijk, plooit naar zijn ontroering. Is Floere het Fluwijn geen parel, die in alle bloemlezingen thuishoort? Neen, Ernest Claes, als uw naam in de geschiedenis van de Vlaamse literatuur onvergankelijk wordt geboekt, zal het niet alleen om De Witte zijn. Uw regenboog draagt meer kleuren dat de schelrode lach van de Zichemse rakker. Ik moest dit misschien allemaal niet zeggen. Al wie hier is, en wie telt de honderden, weet dit, beseft dit, en is u dankbaar. De boodschap die uw werk draagt, kunnen wij niet meer missen, omdat zij de honger, die elk mensenhart teistert, stilt. Dieper dan in steen, staat uw naam onvergankelijk gebeiteld in de harten van de velen die zich voedden aan de milde spijze van uw boeken. Ernest Claes, ik kan deze dank niet onder woorden brengen. Ik zou u zeggen: hart van de Kempen, glans van onze rivieren, veloeren kleed van onze zomerse beemden, schittering van onze zandbergen, hier is het volk dat u op de handen draagt. Volk uit al de gewesten van ons schone Vlaanderen, en die dank staat als een regenboog gespannen over onze heiden en bossen, over onze beemden en vennen. In schone dankbaarheid verenigd roepen wij u toe, en er is geen stem zo vol, geen geluid zo diep dat onze dankbaarheid in haar volle omvang en betekenis zou kunnen verwoorden: Ernest Claes, wij groeten u bij uw verjaardag, en onze wens luidt: leef nog vele, lange en gelukkige jaren en schrijf nog vele, schone boeken! Emiel Van Hemeldonck. Nota van de Redactie: Zojuist verscheen bij de Standaard-Boekhandel in jubileumuitgave, speciaal verlucht door Nelly Degouy, de tweede druk van ‘Jeroom en Benzamien’, zijnde het waarachtig verhaal van twee door hovaardij misleide en door de liefde geredde beenhouwers, verteld door Ernest Claes. (184 blz.; prijs: ing. 90 F, geb. 115 F.) Geschreven in de vorm van een lange brief, gericht aan Herman T.(eirlinck), getuigen deze belevenissen van Benzamien Van Snick en Jeroom Meulepas, kostkopers in het Pension St-Joseph, eens te meer van de buitengewone typeringskwaliteiten waarmee Vlaanderens beste verteller zo rijk bedeeld is. | |
[pagina *3]
| |
Victor Delhez: ‘Délicatesses’ uit ‘Dodendans’
Victor Delhez: ‘Waarheen gij gaat zonder weerkeren’ uit ‘Duizend en één Argentijnse Nachten’.
| |
[pagina *4]
| |
Victor Delhez De ongelovige Thomas
Victor Delhez Zelfportret op Boliviaans landschap
|
|