Band. Jaargang 14(1955)– [tijdschrift] Band– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Negerknaap Plots staat hij blootvoets achter mij: een slanke schaduw plooibaar als een wis. Zijn brede hand is als een vleermuisvlerk mij toegeworpen uit de duisternis. Zijn hand tast naar de randen van zijn mond in de versteende nacht van zijn gelaat. Wit glimt de schrik in zijn verglaasde blik. Ik kan niet gissen wat hij denkt of raadt. Schroeit nog in hem de pijn van eeuwen her: de striemende lianen brandend heet over zijn huid, wegkrimpend in het gras? Of droomt hij van zijn dorp, de stroom, het struikgewas? Wij spreken met gebaren tot elkaar; hij reikt het brood, de boter en het bier, met een bevreesd, voorwereldlijk gebaar. De stilte weegt. De deur staat op een kier. De nacht sluipt door de takken vóór de hut, langs het moerashout en het laag gewas. Een vrouw zit ingedut op het verdroogde gras. P.G. Buckinx [pagina *393] [p. *393] Negerknaap Jespers Vorige Volgende