de Belgisch-Kongolese gemeenschap organischer grondslagen te verzekeren, nl. de oprichting van een gemeentewezen met Gewest- en Districtraden, organisatie die, het spreekt van zelf, geleidelijk moet groeien, en noodzakelijkerwijze veronderstelt dat de massa en niet het minst een degelijk bestuurskader vooraf in deze nieuwe geest worden gevormd en opgeleid. Daarom zullen drie scholen voor bestuurswetenschappen worden opgericht. Zo zal geleidelijk een voogdijstelsel, waarin de europese overheid vooral zal optreden als bezieler, raadgever en controleur, het paternalistisch systeem moeten vervangen.
Na uitvoerig gehandeld te hebben over de politieke organisatie van dit land, wijst de Gouverneur-Generaal dan op de noodzakelijkheid te zorgen voor stevige grondslagen op economisch en sociaal gebied: organisatie van de landbouwbedrijven, bevordering van het cooperatief stelsel, aan de Kongolezen het genot toestaan van al de onroerende rechten bij de geschreven wetgeving bepaald, verlenen van krediet aan de inlanders, zowel particulier krediet als openbaar krediet, dit laatste dan weer verdeeld in onroerend krediet (met de hiermee gepaard gaande hervorming van het Voorschottenfonds), productief en maatschappelijk stadskrediet, en krediet voor het platteland. Meer op sociaal gebied dan: de herziening van het arbeidscontract, de beroepsclassificatie der arbeidskrachten, de éénmaking der arbeidswetgeving (werkplaatsreglement, arbeidsduur, zondagsrust, bescherming van vrouw en kind, arbeiderspensioenen) en het oprichten van mutualiteiten.
Na er op gewezen te hebben dat de economische en de finantiële toestand van de Kolonie welvarend blijven, besluit de Gouverneur-Generaal zijn rede met er aan te herinneren dat dit jaar ‘Kongo in de gelegenheid heeft gesteld zijn Koning te kennen; de Koning zijn Kongo te kennen’. En dat wij, naar het voorbeeld van de Vorst, alles moeten in het werk stellen om het lot der inlandse massa te verbeteren. Zoals Boudewijn I onverwijld het ‘Koningsfonds’ heeft opgericht met behulp waarvan sommige aanzienlijke leemten van onze sociale actie aangevuld zullen worden, vraagt de Gouverneur-Generaal aan ieder van ons dat wij dit eminent voorbeeld zouden volgen ‘onze inspanningen verdubbelend - in alle zo talrijke domeinen waar zij zijn gevraagd - om het lot van hen te verbeteren wier geluk wij meer dan ooit beogen.’
Er zullen ongetwijfeld nog jaren verlopen vooraleer gans dit programma zal verwezenlijkt zijn. Ons enthousiasme om deze reusachtige taak te helpen tot een goed einde brengen is er niet minder groot om.
Met genoegen hebben wij tevens vastgesteld dat de huidige Regeringsraad, met eenparigheid van stemmen, een motie heeft goedgekeurd waarbij er op aangedrongen wordt dat de uitvoerende decreten betreffende het gebruik der talen, voorzien door de koloniale keure, eindelijk zouden worden uitgevaardigd. De eensgezindheid van de leden van de gouvernementsraad in deze kwestie is ons recht naar het hart gegaan. Moge de wens die zij hebben uitgedrukt nu spoedig werkelijkheid worden. Wij van onze kant hebben alles gedaan en zullen alles blijven doen opdat het aldus zou geschieden.
Band