De Uurwerkmaker
HET doordringende tikken van zijn uurwerken vergezelde hem zelfs in de slaap. Zijn dagelijks werk, ja geheel zijn leven, verliep in de gelijkmatigheid van deze seconden. Het eentonig getik had hem in de loop der jaren gans doordrongen, ook zijn hart had er zich naar gericht, de dokter telde slechts zestig slagen per uur.
Toch waren er in zijn bestaan ogenblikken in dewelke het hart sneller of langzamer sloeg.
Sinds zijn prilste jeugd was het zijn wens geweest uurwerkmaker te worden. In het begin wist hij op het waarom van zijn ouders geen antwoord te geven. Het rusteloze was dat het wat hem aantrok? Hij voelde zich voor dit ambacht voorbestemd.
En toch behoorde hij niet tot de mensen, deze die de tijd derwijze in het bloed is overgegaan dat zij er zich op beroemen kunnen, nooit één minuut te vroeg of te laat op een afspraak, een plechtigheid of een plaats te zijn gekomen. Ofschoon hij ontelbare uurwerken om zich heen had, waaronder de fijnste en meest nauwkeurige die het menselijk verstand had uitgedacht, bleef de tijd voor hem een eeuwig raadsel.
Ook ontbrak het hem aan volharding en geduld. Dikwijls zat hij's avonds laat over een uurwerk gebogen om een radertje te plaatsen, een veer te vernieuwen of ergens een fout op te sporen. Een glimlach overtoog telkens zijn gelaat wanneer het hem gelukte een stilgevallen werk aan het tikken te brengen. Het was hem dan alsof hij aan een nikkelen of zilveren schaal nieuw leven had geschonken.
Toen kwam de vreemdeling met zijn oud-modisch, verroest zakuurwerk. Hij had het lang bekeken en uiteindelijk met het hoofd geschud. Het werk was de herstelling niet waard, had hij gezegd, doch de man stond er op dat het raderwerk terug in gang werd gebracht. Hij dong naar geen prijs, het was zijn horloge en ze had hem zijn heel leven begeleid, hij wilde er niet van scheiden. Misschien kon hij het ook niet.
Wanneer de vreemde na acht dagen terug kwam om zijn uurwerk af te halen, was het roest verwijderd en het raderwerk gereinigd. Naar vakkundige berekening had het uurwerk in orde moeten zijn, doch het ging niet. De vreemdeling nam het uurwerk in de hand, bekeek het lange tijd, en de uurwerkmaker zag hoe tranen over zijn wangen liepen.
‘Hebt gij niets onverlet gelaten?’, vroeg de vreemde tenslotte. De uurwerkmaker voelde medelijden met hem, doch stond aan het einde van zijn