bestaan der onze in hun eigen dorp even onkundig als wij van het hunne.
Zo groot is de wereld dat naam en bloed elkaar volledig uit het oog kunnen verliezen en vergeten in eenzelfde dorp, mits dit besta uit twee parochies, gescheiden door een strook akker, niet breder dan een kilometer.
In 1951 stuurde zijn Exellentie de Belgische Minister van Koloniën, plots attent geworden op een gapende leemte in mijn ontwikkeling, mij op studiereis naar Kongo. Zestien volle dagen zwalkte ik op de Atlantische Oceaan in een boot die rust noch duur kende, behalve gedurende zes uren in de haven van Vera Cruz te Tenerife. Het was zo aangenaam en duurde zo lang, dat in de monding van de Kongo-stroom, ter hoogte van Banana, Europa, zijn problemen en mijn verleden daarin bijna gans uit mijn geheugen waren weggewist en alleen nog de reis overgebleven. Terwijl de boot zocht hoe gemakkelijkst te liggen in de haven van Matadi en ik mij voorbereidde om te slagen in de examens, af te leggen voor de Veiligheid en de Douanen, klopte de scheepscommissaris aan mijn cabine en zeide: ‘M. Walschap, M. Walschap vraagt u te spreken’.
De ervaring van de neef krijgsman in 1940 heeft weinig of niets gewijzigd aan onze familiale geesteshouding de enigen te zijn van onze naam en aan onze instinctieve neiging eventuële pretendenten als usurpators aan te zien. De scheepscommissaris heeft op mijn gelaat zeker een weinig begrijpende uitdrukking gelezen, maar ik volgde hem toch.
Ik volgde hem en stond voor mijn overleden broer. Hij had geen baard zoals deze en hij droeg het wit uniform van een overste der Douanen, maar het was mijn broer en ik zeide het hem direct. Hij verklaarde mij nu ook maar te zullen bekennen dat ik mijn overleden vader van voor twintig jaar was.
Zo klein is de wereld dat men duizenden kilometers van huis in een ander werelddeel, in de eerste blanke die men aanspreekt, een familielid kan erkennen waarvan met het bestaan niet vermoedde.
Hij behoorde niet tot de heterodoxe stam door mijn neef ontdekt in onze aloude zetelpaats. Een zijner voorvaderen beging een onregelmatigheid. Alhoewel de Schelde passeert op tien kilometer van ons dorp en er dus plaats genoeg was aan onze kant, heeft hij, verblijd door een of andere waan, misschien wel liefde, het nodig gevonden deze stroom over te steken. Zonder een brug achter zich te verbranden, immers er ligt daar geen brug, is hij van zijn herkomst losgeraakt, ‘het water was veel te diep’, hij heeft ons vergeten en wij hem.
De wereld is nog kleiner dan dat.
Ik reisde een kleine vijfhonderd kilometer dieper Afrika in, wat nog zeer ondiep is, in beeldspraak haast nog in de pel van de sinaasappel, en scheepte in op de Generaal Olsen voor verdere 1734 kilometer naar Stanleystad. Ik monsterde, vergenoegd in de handen wrijvend, de prachtige luxecabine en het enige dat er aan verbeterd kon worden leek mij te zijn dat de vensters beter open waren dan toe.