Zovelen zijn mij ontglipt... Daar was het meisje met het kastanje-bruin haar, dochter van een rentenierend stationcheffetje. Wanneer ik haar achtervolgde in de meersen, langs de rivier, naar de mastbossen toe, was zij niet vlugger dan ik; maar, wanneer ik haar wou toespreken, was zij plots veranderd in een hazelaar, waarin de wind wild-vreemd muziek voortjoeg... Zij was een dichteres.
Daar was Anastasia, een oude jonge dochter. Mooi was ze niet, maar ik kon met haar praten. Zij liet mij alles zeggen wat mij op het hart lag. Zij luisterde aandachtig. Zij was vol begrip. Maar zij wist niet hoe te beminnen. Zij hield van het land, van de buitenlucht. Zij was bij een tante opgevoed op een hoeve. Rijke boeren.
Uit pure liefhebberij had ze jarenlang koeien gemolken. Vele avonden hebben wij samen gezeten onder een O.L. Vrouw-kapelletje. Doch, wanneer ik haar wou omhelzen en zoenen... Het was alsof ik een jong kalf aan mijn borst drukte... Met onzeggelijk droeve ogen zag het mij aan... Anastasia, mijn groen-geoogde...
En dan Friedja.
Zij was klein, blond, noors. Als een bergbeek. Ik volgde haar tot in haar vaderland. Zij kende Grieg's zoon, waarop zij verliefd was, als op zijn vader die ze niet gekend had. Zij speelde piano en tekende. Ook zij ontkwam. Ik stamelde mijn liefde voor haar uit in verzen welke nooit het daglicht zullen zien. Zij liet mij aan mijn stamelingen over bij het vallen van de avond over de Oslo-fjord. Het gezicht is onvergetelijk. Zij was de meeuw die over het water een afwijzend neen schreef...
Ik heb nadien leren op mijn hoede zijn. Ik heb veel gereisd. Ik heb geen vrouwen meer nagejaagd. Wat heeft het mij gebracht? Ik sta bij de uiterste grens van mijn verdriet, voor een vergezicht van geluk...
Het meisje kijkt mijn kant uit. Dan weer over zee. Terug naar mij.
Och, ik zit weldra bij haar op de witte bank, de witte bank die een altaar wordt, wij zitten er samen voor, de priester geeft ons zijn zegen... wij gaan naar huis tussen een haag van juichende vrienden en kennissen... wij...
Kijk, ze komt mijn richting. Het meisje met het engelen-haar. Op lichte sandaaltjes. Met lichte voetjes. Als een engel schrijdt zij voorbij... Als een engel! Maar zij herkent mij niet!...
Er blijft mij niets anders over dan in zee te springen... tenzij...
A.K. Rottiers