gedaan had: ik trachtte mezelf te dwingen alles wat maar enigszins met de gek in verband stond, uit het hoofd te zetten. Vrij spoedig echter zag ik me verplicht af te zien van mijn opzet omdat de omstandigheden nu eenmaal anders waren dan deze waarin ik me vroeger had bevonden. Hier hadt ge de zwoele lucht die als gevangen zat in het lage, enge vertrek door het feit dat ik het raam gesloten hield. Hier hadt ge ook de zee die in mijn onmiddellijke nabijheid bruiste met een vreemd en angstaanjagend geluid. Hier hadt ge iemand die werkelijk gek was en die onder een zelfde dak met mij verbleef.
Een gevoel van radeloosheid overviel me, waarna ik ik een hele tijd roerloos bleef liggen, als was ik vastgekluisterd aan mijn bed. Ik voelde hoe mijn hele lichaam vochtig geworden was van het zweet en hoe mijn lippen daarentegen droog waren geworden gelijk kurk alsof een hevige koorts zich van mij had meester gemaakt. Ik verlangde naar water om te drinken. Ik deed mezelf geloven dat ik leed aan een afgrijselijke dorst die ik echter niet zou kunnen lessen, aangezien er zich op heel mijn kamer nu eenmaal geen enkele druppel water bevond. Ik zag onder mij de zee die niet meer bruiste maar kalm geworden was. Ik wilde me bukken om water in mijn handpalm op te vangen, maar toen ik het vocht, waarnaar ik zo zeer gehunkerd had, aan mijn lippen wilde brengen, ontglipte het als kwikzilver uit mijn hand en vermengde het zich terug met het water der eindeloze zee. Ik zag me drie- tot viermaal toe mijn poging herhalen. Echter te vergeefs! Ik begon me voor te stellen dat ik weldra van dorst zou omkomen. Daarom besloot ik, alvorens in mijn lot te berusten, nog een laatste poging aan te wenden om mijn lippen, al was het maar even, te bevochtigen. Maar ook deze keer ontsnapte me het water, zodat ik volsagen hopeloos op mijn bed bleef liggen en met ogen, waarin zeker mijn naderende einde te lezen stond, naar de zoldering die nu eens ver, dan weer dichtbij scheen, bleef staren.
Hoe lang ik zo in die houding ben blijven liggen, weet ik niet, maar plotseling begon mijn hart onstuimig van angst te bonzen. Ik had willen opspringen, maar mijn lichaam door dorst bijna volledig uitgeput, miste daartoe de nodige veerkracht, zodat ik er me enkel toe bepalen kon het hoofd ter zijde te keren in de richting van het raam dat iemand voorzichtig geopend had, doch luid genoeg om mijn op de spits gedreven aandacht te trekken. Een koele nachtwind waaide binnen, zodat de plotse aanraking met mijn verhitte huid me lichtjes deed rillen, Minuten, die me nu nog als jaren voorkomen, verliepen vooraleer in het schemerdonker der raamopening een paar handen, daarna een hoofd en ten slotte het hele bovenlichaam van een menselijke gestalte te voorschijn kwam. Ik zag hoe de gek - want ik kon me onmogelijk voorstellen dat deze heimelijke indringer iemand anders zou zijn dan hij - zich moeizaam naar binnen werkte en zich daarna in mijn richting begaf. Het angstzweet brak uit over mijn hele lichaam. Ik kneep mijn vingers krampachtig vast in het dunne laken waarmee ik mij had toegedekt. Ik wilde om hulp roepen, maar nog voor ik de eerste klank had kunnen uitbrengen, bestierf hij op mijne lippen. De gek stootte allerlei