Door begon echter zelf: ‘Ik moet u iets zeggen.’ Zijn fletse ogen trachtten haar scherp in het gezicht te kijken. Hij boog zich over het bed. ‘Ik ben u zo beu als kouwe pap. Maak dat g'uit mijn ogen zijt!...’ Hij sloeg neer op het deksel en sliep.
Marie droeg de kinderen naar hun beddeke. In haar hemd klom ze de trap af, naar de keuken. Radeloos ging ze op een stoel zitten. 't Was er koud, stil en donker. Ze kon de betekenis van het gebeurde niet ten volle begrijpen, 't vluchtte weg in het onwaarschijnlijke; 't Was te zwaar voor haar denken, te hard en onverwacht. Het woog meer op haar lichaam, ze voelde zich ziek.
Een uur zat ze daar te rillen, klom dan terug naar boven.
Met open, kwijlende mond lag Door op het bed. Ze maakte een doek nat, waste zijn gezicht en trok zijn schoenen uit. Voorzichtig kantelde ze zijn benen in bed en dekte hem onder.
Een trage dag lichtte door het venster. Ze kleedde zich aan en ging naar beneden. Wezenloos deed ze alles naar gewoonte. Ze geloofde niet aan de nacht.
Eerst na de middag kwam Door de trap afgestommeld. Hij liep geeuwend verloren rond. Marie was aan het strijken, sprak niet. Omdat hij op tafel geen plaats vond zette hij zich voor de kast te eten, zijn rug naar heur gekeerd.
- ‘Ik ben blij dat ge 't weet,’ zei hij plots.
Ze zweeg.
Zonder zich om te keren vertelde Door alles. Hij deed geen moeite om het te verbloemen. En dat hij niet loog voelde ze. Nooit had Door haar iets voorgelogen, en hij bleef zich zelf trouw, ook in dwaling. Zijn hele houding was ook geen biecht. Elk woord was als een steenworp en kwetste.
Het sneed haar opeens zo vlijmend scherp, dat ze huilend, als zinneloos met het strijkijzer op hem af vloog. Hij weerde met zijn handen af, het ijzer brandde in zijn vingers. Marie vluchtte naar de voorkamer en stuikte ineen over de wieg en haar kinderen. Door sloeg en stampte heur waar hij raken kon.
Twee dagen werd er tussen hen niet gesproken. Dan kwam hij weer zat thuis, 's nachts, sleurde zijn vrouw uit bed en ranselde heur de kamer uit.
Marie werd ziek. De moeder kwam, paste haar op. Het kinds oudje liep glimlachend van boven naar beneden en van beneden naar boven, te simpel om te vermoeden wat ze kon zien. ‘Wat zijde gij gelukkig. Hoe kunde gij ziek zijn,’ verweet ze haar dochter.
De Zondag verminderde Marie zo opeens, dat ze op tijd van een half uur de helft scheen weggeslonken. En in haar keel lag zo een angstig, kreupel geluid te gorgelen. De moeder liep om de dokter.
De oude dokter Maas hield zich de laatste jaren meer speciaal bezig met kinderbedden, en liefst nog met het kweken van witloof. Hij kende de familie Gijsteling, wat kon daar mankeren?