De avond valt over de wouden en over de stroom, en in de schemering bukt Jakob zich om de doos van korterbij te beschouwen. Een passagier die toevallig voorbijkomt en Jakob op handen en voeten over het dek ziet kruipen blijft staan om te kijken wat er gaande is. Er is al zo weinig afwisseling in het leven op de stroom. Als hij gezien heeft waar het om gaat zegt hij: ‘Er is maar één middel om er vanaf te geraken: de doos in het water leggen’.
‘Heb ik al gedaan’ zegt Jakob ‘maar die verdomde beesten zijn teruggekomen. Een half uurtje geleden heb ik de doos hier te drogen gezet en was er geen enkele mier te bespeuren. Kijk nu zelf maar.’
Ze zwijgen even, en alsof het mysterieuze oerwoud plots een van zijn geheimen openbaart in Jakobs hoofd zegt hij half dromend: ‘Zouden mieren een gehoor hebben?’
‘Nooit aan gedacht’ zegt de andere ‘maar alles is mogelijk.’
Om aan niemand anders de gelegeheid te geven uit dat geweldige gedacht profijt te trekken begint Jakob aanstonds met de toepassing, buigt zich over de doos met de dooreenwemelende mieren, en roept: ‘Ongedierte, ongedierte, ongedierte, beeeuuh!’
De mieren trekken het zich niet aan, en zoeken ijverig een ingang in die doos die aan de buitenkant reeds zo heerlijk zoet smaakt.
‘Roep een beetje harder’ zegt de andere.
‘Katuka, katuka, katuka, boehoehoe!’ brult Jakob over de doos.
Een paar andere passagiers komen nieuwsgierig toegewandeld, en de eerste geeft de nodige uitleg terwijl Jakob nog eens probeert: ‘Vuile mieren rotte boel, beeuh heuuu!’
Er staan nu minstens reeds een tiental mensen rond Jakob en de doos, en het geval wordt nogmaals verteld vanaf het begin voor hen die er nog niets van weten.
‘Roep eens in 't Frans’, stelt een andere passagier voor.
Jakob kruipt recht met een kwaad gezicht: ‘Roep zelf in 't Frans als ge daar goesting voor hebt.’ Het is bijna helemaal duister geworden en er wordt gelachen langs alle kanten. Hij wil de doos in de stroom gooien maar iemand houdt hem tegen: ‘Laat U niet ontmoedigen. Ik heb al meer meegemaakt in 't leven, maar het systeem ‘D’ brengt altijd redding. Spoel die doos even af in het water, en hang ze met een touwtje aan de zoldering. Ge zult geen mieren meer hebben’. Iedereen zegt zijn eigen mening, maar de doos aan de koord heeft Jakob overtuigd. Hij gaat terug in zijn hut, gooit de doos kattetongen in de wasbak en spoelt ze nog eens duchtig af. Dan zoekt hij in zijn valies naar een stukje touw... zonder iets te vinden. Wie gaat er nu ook met een bol touw op reis? Gelukkig vindt hij een paar schoenveters die hij aan mekaar knoopt. Juist voor zijn hut loopt een buis van de waterleding langs de zoldering, en weldra bengelt de doos in de frisse avondwind.