Poëzieclub
De poëzieclubpagina's worden samengesteld door de Stichting Poëzieclub
Horend staan
Het Dichterspanel van de Poëzieclub verkoos Deze poelen, deze geest van Lloyd Haft tot de nieuwe Poëzieclubkeuze. In een uniek register werkt hij zijn talmende gedachten uit tot delicate gedichten.
door Maria Barnas en Erik Lindner
‘Groter dan de merel/ is de tak die zij draagt,’ schrijft Lloyd Haft in zijn tiende dichtbundel Deze poelen, deze geest (Querido, 2008). Een merel krast zwak tegen de hemel vanwege de vracht in haar bek, in een van de ‘Drie brieven aan de Evangelist Johannes,’ waarin Haft spreekt van ‘al omgeboden dood/ zwijgsel’. Als het vlees ooit weer woord zal worden, valt de bek wijd open.
Het bloeit en het bloedt in de gedichten van Haft. Hij schuwt de grote thema's niet. De dichter dekt zijn tafel met liefde, afscheid en dood. Wat betreft zijn onderwerpen houdt hij het dicht bij huis. Gelukkig is zijn huis een plek waar van alles kan gebeuren. Achter elke wand kan een nieuwe wereld ontstaan. De dichter dwaalt naar aanleiding van huiselijke gebeurtenissen af in zijn gedachten en uit de minutieuze beschrijving van het alledaagse ontstaat het opzienbarende. De lange titels van de gedichten verraden een voorkeur voor het absurde in het schijnbaar normale. Elke titel is op zich al een gedicht, met voorbeelden als ‘Bij het in een la terugvinden van twee foto's van mijn moeder vind ik de te donker afgedrukte mooier’, of ‘Op de middag na mijn pensionering geniet ik met vrienden in hun boomgaarde van hun eigen gemaakte kweeperenjam’. Haft neemt de lezer mee in het donker van een foto, als aankondiging van de dood van zijn moeder. In het tweede gedicht legt hij haast achteloos de volle smaak van het woord ‘kweeperenjam’ in de mond van de lezer. De geur en de smaak van de boomgaard met zijn vruchten blijken vergankelijk als de jeugd die de dichter met zijn vrienden deelde.
Het zijn talmende gedachten die Haft in zijn gedichten uitwerkt. Hij schrijft een aftastend Nederlands, waarin hij er nauwgezet op let dat zijn gedachten in de woorden vervat blijven. ‘Voel/ hoe ik horend sta.’ Lloyd Haft, oud docent aan de universiteit van Leiden en in Amerika geboren, woont overwegend in Taiwan. Hij opent deze bundel met drie series ‘Gelegenheidsverzen van de academische functionaris bij zijn ambstnederlegging’, waarmee hij een Chinees genre in het Nederlands introduceert.
Tegen diens adagium dat scheppen doodmaken is, brengt Lloyd Haft in twee ontroerende brieven aan Gerrit Kouwenaar zijn kennis en ziel en zaligheid in het geweer. Hij beroept zich op de Chinese dichter Lu Ji (261-303), volgens wie de dichter ‘klopt op de stomme stilte op zoek naar klanken’. Dat is iets anders dan een woord terugbrengen naar zijn stoffelijkheid: ‘Niet wij maken het/ woord stof./ Het stof dat onze botten// naar buiten brengen/ spelt al/ vormt al haast ons.’
Lloyd Haft schrijft uitzonderlijk delicate gedichten, in een uniek, tussen verschillende talen ontstaan, register. Hij is een eigenzinnig en onvoorspelbaar dichter.
Het Dichterspanel bestaat sinds zomer 2008 uit Maria Barnas en Erik Lindner. Maria Barnas (1973) is beeldend kunstenaar en schreef de romans Engelen van ijs (De Arbeiderspers, 1997) en De baadster (2000); voor haar poëziedebuut Twee zonnen (2003) ontving ze de C. Buddingh'-prijs. In 2007 verscheen haar tweede bundel: Er staat een stad op. Erik Lindner (1968) debuteerde bij Perdu met de dichtbundel Tramontane (1996). Bij De Bezige Bij verschenen Tong en trede (2000) en Tafel (2004). Lindner is poëzierecensent voor De Groene Amsterdammer.
Maria Barnas, Foto: Bram Budel
Erik Lindner, Foto: Eva Klee