| |
| |
| |
Boekbesprekingen:
S. Dresden: ‘Bezonken avonturen’ - Uitgeverij J.M. Meulenhoff - Amsterdam - 189 blz. Geb. 6.90 Fl. - ing. 5.30 Fl.
Om de juiste waarde van deze interessante verzameling essays in het licht te stellen zou het nodig zijn een diepgaande studie te schrijven. Dit is mij momenteel onmogelijk, al hoop ik later eens uitvoeriger de zeer persoonlijke essayïst die Dr. S. DRESDEN is aan onze lezers te kunnen voorstellen.
Handelend over het essay schreef de auteur in dit werk dat het onmogelijk is ‘dit soort literatuur te resumeren’. Het heeft dan ook geen zin een poging te wagen om uit te weiden over de verschillende punten die door Dresden werden besproken. Veeleer komt het er m.i. op aan de geest en de essentie van deze essays te verwoorden. Ik zou dan ook deze opstellen als volgt willen definiëren: pogingen om op de ruimste manier door te dringen in het diepere wezen van de kunst. Aangezien deze definitie mij nochtans vrij beperkend voorkomt zou ik hieraan nog een omschrijving willen toevoegen: de auteur is een uitermate belezen essayïst en tracht, zo langs esthetische als langs psychologische en philosophische weg te penetreren in de kern van de literatuur.
Hieruit volgt dat geen enkel essay als een afzonderlijk werkstuk kan beschouwd worden. Integendeel: ieder opstel wordt een trede nader tot de onthulling van het mysterie, want naar de formule van Dresden is definitieve critiek onbestaanbaar. Immers ‘juist de onzekerheid en onvoltooibaarheid der critiek (maakt) haar voortbestaan mogelijk’. (blz. 24)
Rik Lanckrock
| |
Simon Vestdijk: ‘De fantasia’ - Podium Reeks - Uitgeverij De Driehoek - 's Gravenland - 1949 - 143 blz. - 38 fr.
C.J. Kelk heeft Vestdijk een ‘meer denkende dan dromende poëet’ genoemd. Deze karakteristiek schijnt me een zeer juiste weergave van Vestdijk's kunstenaarschap: enerzijds een zekere cerebraliteit - wat beperkend kan zijn voor de dichter, doch zeer dikwijls vruchtbaar is voor de prozaïst, anderzijds de affirmatie van de dichtersnatuur van Vestdijk, begaafd met een ongebreidelde en soms wel lugubere fantasie.
In voornoemde novellenbundel vinden we Vestdijk volledig terug als de scherpe analyticus, de zinrijke symbolist en de huiveringwekkende fantast. Elk verhaal verraadt de stevige ‘doigté’ van zijn auteur, zodat het weinig zin heeft langer uit te weiden over de details.
Liever houd ik even stil bij de aard van Vestdijk's themata in deze bundel. In bijna elk verhaal grijpt de schrijver terug naar een gegeven dat ver buiten de gezichts- of belangstellingskring ligt van de gemiddelde
| |
| |
Nederlandse prozaïst: de woestijn, de pharao's, de legende, de mythologie, e.d.
Nu zal ik niet beweren dat hierdoor uiteraard zijn werk groots uitbloeit, doch wel ben ik overtuigd dat een verruimen van de horizont op zijn beurt kan leiden tot diepere penetratie in de mens.
Dit is bij Vestdijk zeker het geval, zodat ik zonder aarzelen deze beschouwing in overweging durf geven aan onze Vlaamse literatoren.
Rik Lanckrock
| |
D.A.M. Binnendijk: ‘Meesters der Nederlandse vertelkunst’ - Uitgeverij J.M. Meulenhoff - Amsterdam - 254 blz. Geb. 6.90 F.
Alhoewel het initiatief, om de beste novellen uit de Nederlandse literatuur te bundelen, ten zeerste dient geprezen, kan ik nochtans moeilijk volledig opgetogen zijn over de bloemlezing van Binnendijk. Het is vanzelfsprekend dat persoonlijk inzicht, smaak, voorkeur, e.d. een overwegende rol spelen bij het bijeenbrengen van novellen, zodat het m.i. niet zou opgaan te vitten over de keuze die Binnendijk heeft gedaan. Men is immers accoord of men is het niet. Discussiëren over smaak heeft weinig zin, vooral wanneer, zoals hier het geval is, een bevoegd literatuurkenner een selectie heeft gedaan. Wat ik dan ook Binnendijk meen te mogen verwijten is de stiefmoederlijke behandeling van onze Vlaamse literatuur, een verschijnsel dat vrij algemeen is in Noord-Nederland. Onder de 18 auteurs waarvan werk werd opgenomen zijn er slechts 6 Vlaamse, een proportie die verantwoord is wanneer er met geografische of bevolkingsnormen zou gemeten worden, wat zeker allesbehalve opgaat voor kunst. Deze keuze was weinig gelukkig (Van de Woestijne, Roelants, Vriamont, Walschap, Gilliams en Jonckheere): ten eerste, omdat voornoemden niet allen als ‘meesters’ (foei! zo'n woord) kunnen beschouwd worden; ten tweede, omdat enkele van de meest representatieve Vlaamse vertellers werden vergeten. Laat ik enkel Buysse, Elsschot, Teirlinck, Daisne, Boon vermelden.
Dit belet nochtans niet dat we hier met een zeer merkwaardige (vooral wat de Noord-Nederlanders betreft) publicatie te doen hebben.
Ik hoop dan ook dat Binnendijk ons spoedig in een tweede uitgave de noodzakelijke aanvulling zal brengen.
Rik Lanckrock
| |
Dr. J. Van Arkel Zegwaard: ‘Aesculaap in weideveld’ - Uitgeverij A.J.G. Strengholt - Amsterdam - 224 blz. - Geb. f. 5.90.
Op het stofomslag wijst de uitgever op een zekere analogie tussen deze roman en ‘De Citadel’ van Cronin.
| |
| |
Dit is vrij ver gezocht en ik heb tevergeefs naar belangrijke aanknopingspunten gezocht.
Ik kan dan ook dit boek hoogstens beschouwen als een vlot geschreven geromanceerd vulgarisatiewerk in geneeskunde: te veel verhaal voor een degelijk vulgarisatiewerk, te veel didactiek voor een roman.
Rik Lanckrock
| |
Tora Dahl: ‘Der mysterien Bron’ - Vertaling: Greta Baars-Jelgersma en Rolv Ravn - Uitg. De driehoek - 's Graveland 166 blz. - 110 fr.
‘Der Mysteriën Bron’ is een bundel sprookjes voor grote mensen. In dertien parabelen vertelt ons de nu 64-jarige schrijfster van de mens, die ziende-blind, niet verder ziet dan het ogenblik, met ogen, die blind zijn voor elke ‘diepere bedoeling’ en slechts zien wat zich aan de oppervlakte beweegt. Er zijn zeer korte en zeer lange droom-visioenen bij, sprookjes over djinns, tapijtenwevers en sultans. Het grootst in aantal en tevens de beste, zijn sterk-surrealistische verhalen, o.a. ‘Een gevaarlijke Tocht’, ‘Met de Ogen der Liefde’ en ‘Op de Maan’. In fantastische landschappen, die door Salvador Dali konden geschilderd zijn, gaat de eeuwig-falende mens op zoek naar de bron van het mysterie, naar de bron van het leven. Ondanks een voortdurende splitsing van tijd en persoonlijkheid, ondanks het teruggaan naar de oorsprong tot in het embryo van het moederlichaam, ondanks een eindeloze loutering door herhaald sterven en steeds weer herboren worden in andere levensvormen, wordt de ‘Bron’ toch niet gevonden. Het laatste verhaal eindigt aldus:
Bij de eerste schreden op hun sterrenweg vielen hun mantels als een huid van hen af en werden een met hun schaduw, en die schaduw viel op de maan. En wie die nauwkeurig gingen bekijken, zagen, dat ze was geweven uit al de woorden der mensen.
Een van de pas aangekomenen vroeg: - Waar gaan die twee nu heen? En hij kreeg ten antwoord: - Naar een heter vuur, naar onafhankelijkheid en eenheid, naar vrede en begrip van het mysterie der schepping.
Het surrealisme van Tora Dahl is niet zinloos of zelfs maar verward. Het is doorweven met een fijne Oosterse mystiek, die, gesublimeerd in de harmonische gedachtenwereld van een Skandinavisch auteur, niets van haar aantrekkelijkheid verloor.
René Metzemaekers
| |
Liane Bruylants: ‘Schimmen en bacchanten’ - Uitgeverij Libris - Lange Beeldenkesstraat - 26 - Antwerpen - 48 blz.
Iemand wiens debuut zo gunstig onthaald werd als dit van Liane Bruylants moet, bij het samenstellen van zijn tweede bundel, een strenge zelf- | |
| |
critiek aan de dag leggen om zich te handhaven. Dàt kon Liane Bruylants gelukkig. Is zij er niet veel op vooruitgegaan sinds haar vorige publicatie dan zorgde zij er toch voor niet te ontgoochelen.
De kernen waaruit haar poëzie groeit bleven dezelfden: melancholie, speelsheid, droom, en - in haar beste gedichten - zelfontleding en -verdediging.
Wanneer zij dieper inzicht tracht te verwerven in haar eigen wezen en handelingen dan schrijft zij verzen die, door hun eenvoud van zegging, hun diep-menselijke inhoud en vooral door hun grote oprechtheid, een schone indruk nalaten.
Een dergelijk gedicht is bijvoorbeeld ‘ANTWOORD’, dat meteen (en dat is één der kenmerken van grote poëzie) een ganse levensbeschouwing insluit, meer dan gelijk welk ander vers van Liane Bruylants is het een zelfverdediging.
Wij menen dan ook dat het in dit genre zal zijn dat deze dichteres, die nu nog altijd niet meer is dan een ‘belofte’, eenmaal zal doorbreken. Wat wij haar en de Vlaamse poëzie van harte wensen, want goede dichteressen zijn nog altijd witte raven in ons land.
Paul Berkenman
| |
A. Verbouwe: ‘Iconografie van Vlaams-Brabant’ - Deel V. - Kanton Tienen - Uitg. Hessens - Brussel - 54 blz. in 8 met 15 illustraties - 50 fr. - verkrijgbaar bij de schrijver, L. Theodorstraat, 46, Jette - P.C. nr. 34490 - Deel VI - Kanton Vilvoorde. Id. - 136 blz. in 8 met 41 reproducties - 95 fr.
De Geschied- en Oudheidkundige Kring van Vlaams-Brabant heeft zich steeds verdienstelijk gemaakt met haar belangwekkende uitgaven van monografieën, folkloristische bijdragen en historische werken, die het meerendeel overdrukken zijn uit het tijdschrift ‘Eigen schoon en de Brabander’.
Ook aan de iconografie werd bijzondere aandacht gewijd. De oude topografische afbeeldingen zijn immer voor de plaatselijke geschiedenis van groot belang. Doch deze geraakten heinde en verre verspreid: vele hiervan zijn het werk van vreemde toeristen of krijgslieden, en ook menig kostbaar werk kwam om zijn kunstwaarde in het buitenland.
De h. Alexis Verbouwe, uit Jette, die gekend is voor zijn jarenlange opzoekingen in binnen- en buitenland, naar oude etsen en platen uit vroegere eeuwen - over Brussel alleen bezit hij 2.000 afbeeldingen - heeft een iconografie van Vlaams-Brabant geschreven.
Zes delen zagen reeds het licht. Verscheidene andere zijn in voorbereiding, onder meer betreffende Halle, Zoutleeuw en Sint-Kwintens-Lennik. Deel V handelt over het kanton Tienen. Zoals voor de andere kantons van het Hageland heeft de h. Verbouwe hier een repertorium van een driehonderdtal oude gezichten en plannen samengesteld. Vele historische afbeeldingen kwamen in aanmerking. Alles werd per gemeente en zoveel mogelijk in chronologische orde gerangschikt.
| |
| |
De Iconografie VI, Kanton Vilvoorde, bevat een beschrijving van 596 topografische voorstellingen van de stad Vilvoorde en de omliggende gemeenten.
Voor dit kanton komen betrekkelijk veel schilderijen in aanmerking: het is immers het Land van Rubens en Teniers. De eerste had zijn zomerverblijf op het ‘Steen’ te Elewijt, en de tweede op ‘Drie Torens’ te Perk.
Al wie belang stelt in heemkunde krijgt door de boeken van de h.A. Verbouwe alle mogelijke aanwijzingen om zich te documenteren over het vroegere uitzicht onzer gemeenten.
A.D.
| |
Dr C.G.N. De Vooys: ‘Conrad Busken Huet’ - Nederlanders van de negentiende eeuw deel I - D.A. Daamen's uitgeversmij. N.V. - 's Gravenhage - De Sikkel - Antwerpen - 1949. 244 blz. - Prijs geb. fr. 152 - 6 afbeeldingen.
Busken Huet is de enige XIX-eeuwse Hollandse kritikus vôôr Tachtig wiens werk, met Europese maatstaf gemeten, verdienstelijk is, en hij is met Multatuli de enige Hollandse schrijver uit die periode die werkelijk stijl heeft. Al gaat de vergelijking niet helemaal op, toch mag hij in menig opzicht als een Hollandse Sainte-Beuve doorgaan. Zijn ongeluk was dat hij met zijn scherpe Franse geest terecht gekomen was midden een literatuur waarvan de prullaria het gros uitmaakten. Vandaar onbegrip en verguizing vanwege klein-Holland, want Huet, die meer en meer op de hoogte was van de Europese letteren, nam meestal geen blad voor de mond om het gelul van Ter Haar en cs. aan de kaak te stellen. Nog eens: hij en Multatuli waren de enige figuren van formaat in een vlak tijdperk: geen wonder dus dat het tijdperk hen beiden heeft uitgestoten.
Dr De Vooys heeft van Huet een goed gedocumenteerde, wetenschappelijk verantwoorde, met begrip en onpartijdigheid gestelde biografie geschreven. Hij maakte een breed gebruik van de private briefwisseling van Huet. vooral met Potgieter, waardoor hij het dubbel aspect van Huet én als mens én als kritikus goed recht laat wedervaren. Daarenboven geeft De Vooys ons een beschrijving en een beoordeling van Huet's werken. De beoordeling heeft telkens het dubbel aspect historisch te zijn (plaats en betekenis binnen het kader van Huet's leven, aanknopingspunten met andere werken uit binnen- of buitenland) én te boren naar de intrensieke kunstwaarde. Het best geslaagd is echter het psychologisch portret van deze ruitenbreker om bestwil, dat met een grote zorg voor objectiviteit werd opgeroepen: het is een portret dat u uit dit boek zal bijblijven (een teken dat het boek geslaagd is). Hierbij heb ik vaak aan Du Perron moeten denken, die, bij alle verschil, toch veel van een Huet in zich droeg. Doch waar Du Perron toch enkele vrienden had, stond Huet schier moederziel alleen.
Erik van Ruysbeek
| |
| |
| |
Herman Gorter: ‘Verzamelde werken’ - Deel III - Kritiek op Tachtig. - 1949 - C.A.J. Van Dishoek - Bussum-Em. Querido - Amsterdam. - 332 blz. - Prijs geb. compleet in 8 delen: f. 96.
Dit deel van Gorters verzamelde werken bevat de verschillende kritieken op de litteraire beweging van Tachtig, van 1898 tot 1909 in ‘De Nieuwe Tijd’ verschenen, en die tot nu toe nog niet in boekvorm waren gedrukt. Twee kortere studies: ‘Over Poëzie’ en ‘Hollandse en Vlaamse Litteratuur’ vervolledigen dit geheel.
De kritiek op Tachtig zelf beslaat twee delen: een reeks kritieken uit de jaren 1898-1899, en een tweede tien jaar later: 1908-1909, waarin Gorter een veel grotere vlucht neemt en die ook een veel grotere omvang heeft. Heel dit derde deel is één grote cursus in het Marxisme, toegepast op de literatuurbeschouwing. In het licht der Marxistische theorieën toont hij waarom de beweging van Tachtig, na een kortstondige bloei, MOEST uiteenvallen en verkwijnen. Dit is hem een gelegenheid om ook de meer algemene theorieën van het Marxisme in zijn gezichtsveld te betrekken, en om het litterair gedeelte zijner uiteenzettingen te illustreren met grotere voorbeelden dan die der schrijvertjes van Tachtig, nl. de grootmeesters der wereldletterkunde, van de Grieken, via Dante tot Shakespeare, Goethe en Shelley. Zo is het hem mogelijk hier reeds een breed geschetst, zich tot de hoofdlijnen bepalend beeld op te hangen van de beschavingsgeschiedenis der Westerse wereld, gezien vanuit een historisch-materialistisch oogpunt, en uit de productieverhoudingen der verschillende tijdperken de bepaalde karaktertrekken der beschavingen en ook der dichters af te leiden. Hier zien we het ontstaan van Gorters later groot werk over ‘De Grote Dichters’ dat in deel VII zal opgenomen worden.
Tevens hoort men gans dit boek door de gloeiende propagandist van het Marxisme, zoals we hem uit deel II ‘Socialistische Verzen’ kennen, verzen die trouwens geschreven werden tijdens de periode waarin hij deze kritieken schreef. Het staat voor Gorter onwrikbaar vast dat de komende poëzie, die der arbeidersklasse, de grootste zal zijn die het mensdom heeft gekend, en ook om dat te bewijzen weet hij alle gelegenheden die zich in de loop zijner beschouwingen voordoen vast te grijpen. Vaak laat hij heel zijn betoog voor een ogenblik varen om hetgeen hij beknopt kon uitleggen in het lang en het breed te verklaren, omdat het bewijs dat hij uit deze werkwijze zal halen sterker zal inslaan en ook omdat hij geen gelegenheid verzuimt om theoretisch opvoedingswerk te verrichten. Dit is nl. het belangrijkst van al. Telkens werkt zo'n uiteenzetting ook mee om de voortreffelijkheid van het Marxisme vanuit een nieuwe hoek te belichten.
Dit alles maakt de lectuur ongemeen boeiend. Op elke blz. wordt de lezer tegen de muur gezet en verplicht de eigen persoonlijkheid, het eigen inzicht te onderzoeken, en dat, ondanks het feit dat deze kritieken grootstendeel reeds ‘geschiedenis’ zijn geworden. Ook de buitengewoon klare betoogtrant draagt hiertoe bij. In deze recensie heb ik juist van eigen kritiek afgezien, omdat er TE veel te zeggen valt en het me te ver zou
| |
| |
voeren. Wellicht doet de gelegenheid hiertoe zich in gunstigere voorwaarden voor bij de bespreking van ‘De Grote Dichters’ dat in vele opzichten als de samenbundeling en de voltooiing door de rijpere Gorter kan beschouwd worden van deze nog tamelijk losse kritieken.
Erik van Ruysbeek
| |
Jane Austen: ‘Emma’ - (vijfde boek uit de vijftiende reeks De Feniks) - Uitg. Het Kompas - Antwerpen - Vertaling Dr Schröeder - 344 blz.
Jane Austen (1775-1816) is de schrijfster van het bekende ‘Trots en Vooroordeel’ (Pride and Préjudice) ‘Emma’, haar laatste werk, werd tot nu toe nog niet vertaald. Hierin geeft zij een nuchtere beschrijving van allerlei alledaagse gebeurtenissen uit het leven van de Engelse burgerij: een vervelend wereldje van mensen van fatsoen en stand, deftig en behoorlijk, maar gevoel- en bloedloos. In de nauwkeurige tekening van deze goede kringen, nauwkeurig en koel - schrijfster leefde in de tijd van het rationalisme - ligt Austen's grootste verdienste. ‘Emma’ zouden we kunnen betitelen als ‘une chronique et un bavardage bourgeois’. Want de dialoog overheerst in dit lijvig boek. Alle personages zijn rijkelijk begaafd en behept met een buitengewoon welsprekend gebabbel. De intrigue, die moeilijk kan naverteld worden, kan ons toch nog enigszins boeien. Emma is een 21-jarig meisje, dat zich bezig houdt als huwelijksmakelares. De eerste maal wil zij een vriendin uithuwelijken aan de dominee, maar deze vraagt haarzelf ten huwelijk. Na allerlei misverstanden en ontgoochelingen geraakt ze tenslotte verwikkeld in een andere liefdesgeschiedenis. Alles komt echter terecht en drie huwelijken zullen voltrokken worden, waaronder dit van Emma. De karaktertekening is met zorg doorgedreven, vooral deze van het hoofdpersonage. Zij is de intelligente jongejuffer, trots en ijdel, redenerend en kwaadsprekend, bemoeiziek en eigenzinnig, zeer deftig en geweldig huichelaarster.
Een verdienste, die dit zo wijdlopend boek nog het lezen waard maakt, is de humor, het enige teken dat de schrijfster nog over gevoel beschikt, in de tekening van een paar personages; het best in deze van de zeurige, vroegoude, verwende vader van Emma.
Karel Haerens
| |
Drie studiewerken.
Een ‘Inleiding tot de Wijsbegeerte’ is gewoonlijk een in-leiding tot Iets Anders. Dat is geenszins het geval met ‘EXISTENTIALISME’ van HANS REDEKER (De Bezige Bij) Schrijver noemt zijn werk een doortocht, ‘een aanduiden en openwoelen van problemen en gezichtspunten meer dan een beslissende en uitvoerige behandeling ervan’, ‘een appèl tot philosopheren’. Existentialisme is geen eindpunt van ons den- | |
| |
ken. ‘Het is de grote worsteling van dit Europa met zichzelf, poging om opnieuw zichzelf te worden’. (blz. 335) Want, en dit is de grootste verdienste van het werk, deze geestesstroming is geen moderne modegril, maar is gegroeid, historisch en traditioneel, uit het Westers philosophisch denken zelf. Uitvoerig wordt hier dit Westers denken ontleed. Na eerst aangetoond te hebben dat het ex. het kind is van de Duitse Geest, behandelt hij de drie inspirators: Husserl, Dilthey en Kierkegaard. Husserl, de stichter der phaenomenologie (we denken onmiddellijk aan Prof. De Bruyne's ‘Phaenomenologie van het Kunstwerk’ en vooal aan zijn ‘Ethica’) wil door de bewustzijns-belevenis doordringen tot de wezenskennis der dingen. Hij is nog idéalist: of de dingen werkelijk bestaan of niet vraagt hij zich niet af. Hij ziet enkel het trancendentale bewustzijn, de wezenskennis gewonnen door middel van het bewustzijn. Dilthey, realistischer, ziet de mens enkel als historie. Kierkegaard tenslotte, de grote revolutionair, brengt ons tot de Persoon en voor het eerst tot het existentiebegrip. Elk van deze drie voorlopers ziet één aspect van de concrete mens: Husserl, de kennende, ervarende mens, Dilthey, de historische, Kierkegaard de persoonlijk-zijnde. Deze drie aspecten vinden we terug, in min of meerdere mate uitgebouwd, bij de grootmeesters van het ex. Heidegger, de grootste van allen, bouwt, uitgaande van Husserl, een gans nieuwe ontologie op. Ook
Jaspers, langs psychiatrische weg en dichter bij Kierkegaard, komt tot een uitbouw van een ex.-philosophie. Na 1933 wordt het existentialisme in Duitsland afgesloten en komt deze geesteshouding en -beweging, meer langs literaire weg, verder tot ontwikkeling in Frankrijk. Gabriel Marcel en Louis Lavelle, twee Katholieken. Daarna Camus, die zich opsluit in zijn absurdisme, maar niettemin een dualistische houding aanneemt en tenslotte Sartre, de grote woordvoerder, wiens werk en evolutie Redeker nauwkeurig analyseert. Het besluit van het werk is merkwaardig: ‘Wij ZIJN existentialist naar mate wij enigermate tot onszelf komen, maar wij zijn het om iets anders te worden.’
Deze droge samenvatting kan moeilijk een beeld geven van dit voortreffelijke werk, het eerste en het enige, dat zo breed de problematiek van ons hedendaags denken tracht aan te tonen. Redeker doet het zo duidelijk en zo klaar mogelijk: hij bezit de kunst om moeilijke zaken eenvoudig te maken. Hij is niet enkel een groot didactieker, maar tevens een denker. Hij ziet en gebeurtenissen en philosophieën samenhorend en samenhangend, citeert zowel Nietzsche als Menno ter Braak. Daarenboven is hij een kundig essayist. Zijn levendige stijl, zijn eigene, treffend-eenvoudige beeldspraak maken dit lijvig boek, dat een philosophisch werk is, leesbaar voor iedereen.
In ‘VROUW, WIE ZIJT GIJ?’ (De Driehoek, 's Graveland) poogt de Engelse psychiater FLORIDA SCOTT MAXWELL de eigen-aardige wezenskenmerken van de vrouw op te speuren. Zij doet het aanvankelijk op een aantrekkelijk-aanschouwelijke manier. Van den aanvang af weet zij onze aandacht te trekken. Zij begint: ‘Een korte afwezigheid is soms al voldoende, om aan de meest bekende dingen een vreemd voorkomen te verlenen. Toen ik kort geleden...’ Waarna ze vertelt hoe ze, na een reis, getroffen wordt door een aantal kleine feiten, die haar doen
| |
| |
nadenken over de Engelse mentaliteit, over de verhouding van de Engelsman tegenover zijn lichaam, over de verhouding tussen de mensen en ook over de opvoeding. Overal ziet ze een groot tekort, nl. een tekort aan gevoel, gevoelontwikkeling en -uitdrukking, en een gemis aan levenservaring. Dit is het eerste grote thema van het werk: het tekort aan gevoelswaarden. Met een soms verrassende en steeds overtuigende argumentatie tracht ze dit te bewijzen. De mens, zegt ze o.a., tast blind naar het irrationele, sociaal, philosophisch, godsdienstig, psychologisch of politiek, om op een valse manier dit tekort te vervangen. Bij het opzoeken, het bepalen en het afmeten tegenover elkander van het specifiek-mannelijke tegenover het specifiek-vrouwelijke, schrijft ze voorzeker hier de mooiste blz. van het boek. Raak, nuchter, objectief. Tientallen zinnen streepten we aan als zovele zinrijke gedachten: ‘De man heeft vaak het denken als zijn goede en het voelen als zijn kwade zijde beschouwd, want hij vreest het gevoel als emotie, als verlangen, als stemming, verwarring of geweld.’ of: ‘Niet bereid om het kwaad als een natuurlijke helft van het leven te aanvaarden, wijzen we het als een niet erkende afstammeling van ons af en plaatsen het bij andere volkeren, bij de tegengestelde sexe, of bij hen wier geloof niet het onze is.’
Gegrond nu op het wezen en de behoeften van de vrouw, tracht ze nu, als een tweede Ellen Key, een nieuwe moraal op te bouwen. En dit is het tweede thema van het boek: De vrouw moet zich vrijmaken van de geschiedenis, ‘misschien wel van de duistere zijde van het Christendom’, om vrij haar eigen wezen en persoonlijkheid uit te bouwen. Een realistische levensmoraal, waardoor de vrouw haar eigen leven kan ontwikkelen en verrijken. Over de moederliefde, de gezinsopvoeding, de liefdesverhoudingen, de vrouwelijke eenzaamheid zegt ze zeer rake dingen. - Voortdurend komt hier ook de Jung-disciple te voorschijn: in haar voortdurend pleiten voor zelf-inzicht, zelf-opvoeding, zelf-bewustwording, zelf-uitbouw, in het zien van een diepere psychische betekenis in zekere symbolen (bv. in de oeroude vergelijking van vrouwr en slang, van vrouw en maan) en tenslotte in het ganse laatste hoofdstuk, waarin zij ons een vrouwelijk individuatieproces weergeeft, een meesterstukje van taal, maar vooral van psycho-analyse.
Boeken over opvoeding zijn over 't algemeen geweldig vervelend. Aarzelend nemen we dan ook ‘OPVOEDING TOT PERSOONLIJKHEID’ (Wereldbibliotheek) van Dr Fritz Künkel en Ruth Künkel ter hand. We lezen echter de eerste 60 blz. van dit boekje ineens uit, want de psychiater Fritz Künkel wreet ons zo te boeien, dat we, voor we het weten, het werkje tot over de helft uit hebben. Künkel doet ons rondom ons kijken: naar de gierigaard die in een paar uur echter meer geld verteert dan hij anders in weken voor zijn onderhoud nodig heeft, naar de dichter die geen innig contact kan krijgen met de gemeenschap, naar de oude jonge dochter-die-mannen-haat, de zorgzame huisvrouw, die een martelares is, de kunstenaar die geen werk kan afmaken, enz... Maar hij leidt ons tevens binnen in de terminologie en grondbeginselen der Individualpsychologie. D.i. de psychologie van Adler (gegrondvest op het machtsinstinct), die het innerlijke leven als een ondeelbaar geheel aanschouwt, een persoonlijkheid, steeds gericht is op een doel. In die persoonlijkheid wer- | |
| |
ken twee krachten: het persoonlijkheidsgevoel (minderwaardig- of meerwaardigheidsgevoel) en het gemeenschapsgevoel. Uit een conflict tussen die twee ontstaan nerveuse of sociale ontsporingen. - In het tweede deeltje behandelt Ruth Künkel nu de opvoeding. Wat is opvoeden? Hoe moeten we tewerk gaan? Schrijfster, die een individualconsultatiebureau openhoudt, bespreekt tenslotte, aan de hand van vb. uit haar practijk en omgeving, drie speciale types, die terug worden opgevoed en aangepast, nl. het verwende kind, het gehoorzame en het agressieve. - Kortom, een zeer interessant, zeer aangenaam en vlot geschreven boekje, dat we niet alleenlijk aanraden aan ouders en opvoeders, maar aan iedereen, die zijn medemensen (of zichzelf misschien) beter wil leren begrijpen.
Karel Haerens
| |
Boeken voor kleine en grote kinderen.
Sprookjes schrijft men voor kinderen van 3 tot 10. Dit deed Hermien IJzerman met ‘LETTERSPROOKJES’ (Wereldbibliotheek) Iedere letter gaf aanleiding tot een woord, dat op zijn beurt de titel vormde voor voudig toneeltje, maar alle zijn kinderlijk-aangenaam verteld, treffen ons door hun diep gevoel, hun dichterlijke verfijning, hun ongebreidelde fantasie en veelal door hun oorspronkelijkheid. Van de vier kerstverhalen is DE MANTEL VAN MARIA verreweg het mooist. Ook een natuurverklarend sprookje HET BEROUW VAN DE SLANG dient aangestipt. In vele van die kindervertellingetjes ligt echter een symboliek, een rake, diepe gedachte, vaststelling of bedoeling: in De Aren en het Brood, Cecilia en de cither, De Jachthoorn en in andere. Deze moraal schaadt aan de sprookjesnaïeviteit. Want, en dit is duidelijk wanneer men het boek zelf ineens leest of aan kinderen voorleest, de beste sprookjes zijn juist deze zonder die diepere betekenissen: Lea en de lamp, Van het Vosje dat overal zijn neus in stak, Prinses Yolande, Quiniver en Rozemarijn en de twee verhaaltjes, waar schrijfster zo kinderlijk-humoristisch weet te vertellen: HET PAKJE IN HET BOS en DE REUZENRUZIE. - Pedagogisch een boek, een paar verhalen over duivels achterwege gelaten, dat we graag aanbevelen. Stylistisch en literair een meesterwerkje: een beheerste taal zonder zoetsappigheid of gemaakte volksheid, een zuivere verteltoon, een volledige aanpassing aan de kinderlijke mentaliteit. En nergens die mateloze overdrijving, die geweldige contrasten, dit esthetisch-primitieve, dat zo kenmerkend is voor zovele Grimm-sprookjes.
Voor meisjes van 8 tot 10 schreef Margot Vos ‘ROZEMARIJN’ (Wereldbibliotheek) We wandelen met Rozemarijn de natuur en de jaargetijden door, langsheen vogels en planten en natuursprookjes. Een dubbel dichterlijk uitstapje, want schrijfster doet het in veertig gedichten. De beste zijn de verhalende zoals HOLLE-BOLLE-GIJS en MARIETJES
| |
| |
DROOM. De kinderlijke, soms grappig onbeholpen, schetsjes, die Lataster bij dit boekje tekende, doen ons veelal glimlachen, al denken wij wel eens met leedwezen aan de tekeningen van Hermien IJzerman's sprookjes.
Voor oudere meisjes vertelt Willy Corsari, die in feite een dame is, de lotgevallen van het journalistje Wiek in ‘WIEK WINT’ en ‘WIEK'S WONDERKIND’ (De Bezige Bij, Amsterdam) Voor ons ligt het tweede boek. Wiek nodigt een 12-jarig meisje uit een achterbuurt uit op een week-end. Het kind blijkt echter over een buitengewone mooie stem te beschikken en wordt door de high-life ontdekt als een wonderkind. Na allerlei gebeurtenissen, komische zowel als dramatische, verliest het wonderkind de stem, maar krijgt die tenslotte weer terug en verloopt alles in een happy-end. Een pittig, zeer onderhoudend meisjesboek. Het gehele werk doet enigszins episodisch aan - waarschijnlijk werd het boek opgezet voor een krant of tijdschrift. Toch is alles spannend verteld en zit het werk vol originele zetten, verrassende gebeurtenissen, korte verhalen en verwikkelen van allerlei soort. Zo komt er o.a. een detective-geschiedenis in voor (een wonderkind wordt gekidknapt en Wiek spoort de daders op) en een bijna adembenemend sportverhaal van 13 blz. over een tenniswedstrijd. - De essayist, die echter ook het andere werk van Corsari kent, herkent hier onmiddellijk de vlotte verhaaltrant van de schrijfster en de rake uitbeelding van het gemoedsleven der verschillende meisjes. Graaft die vervelende mens van een essayist nu dieper, dan vindt hij vele zaken interessant o.a. de houding van de schrijfster tegenover het wonderkindgedoe van parvenu's en rijke lui, gedoe dat zij vooral in het belachelijke of het burleske tracht te trekken, haar vele gedachten over opvoeding, haar pleidooi-in-beelden-en-verhalen hoe huichelarij en schijnheiligheid gevolgen of uitingen zijn van een onnatuurlijk leven of levenshouding... Want dit alles vindt hij in dit levendig-lustig meisjesboek, maar ook, op een realistisch-zedelijk plan, in de zwaar-ernstige psychologische romans van die schrijfster terug.
Voor volwassenen, die graag nog kinderen zijn, raden we ‘DE BEDELARES VAN DE PONT DES ARTS’ aan (Klaaspremie van W.B.) De schrijver Wilhelm Hauff (1802-1827) behoort tot de Duitse Romantiek en was een tijdgenoot van Goethe en Grimm. Het is een lieflijk liefdesverhaal, vol romantische tegenstellingen. Zij: een edele ziel, een liefhebbend hart, maar een bedelares. Hij: een platonisch minnaar, haar weldoener, een landeigenaar. En tenslotte le fâcheux troisième, haar echtgenoot. Het slot: Zij zal haar man verlaten en Hem volgen. Zeer onromantisch, gewis. We lazen met genoegen dit verhaal, want Hauff vertelt in een aangename, zoet-dichterlijke taal. De beeldspraak (‘traan na traan maakte zich los van haar trillende wimpers en eerst toen zij als uit een bronwel op haar schone handen neerdrupten, wekten zij Josephe uit haar dromen’) zal nuchtere mensen wel even doen glimlachen, maar past bij dit fel-romantische verhaal, dat sentimentele zielen gelukkig zal maken.
En tenslotte een Chinees sprookje in verzen van P.C. Boutens, nl. ‘DE WRAAK’ (Kerstpremie W.B.) Boutens vertelt het bondig. Duidelijk, kort, zakelijk bijna, plaatst hij het ene beeld na het andere. Zo
| |
| |
eenvoudig mogelijk. Zij, die voor het eerst hier kennismaken met de poëzie van Bouters, zullen onaangenaam verrast worden door de koelheid, de onbewogenheid van dit vers. Aanvankelijk glijdt men inderdaad enigszins sceptisch over deze nuchtere, uiterlijk-gevoelloze regels, om enkel na de tweede lectuur de fijne gekunsteldheid van die vrije verzen met hun talrijke omzettingen te vatten.
Karel Haerens
|
|