Arsenaal. Jaargang 5
(1949)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||
Daisne's VredesboodschapOp gevaar af dat men mij gevoelerigheid zal aanwrijven wil ik in de inleiding tot deze beschouwingen dan toch neerschrijven dat elk werk van Daisne mij steeds op de meest zonderlinge wijze heeft ontroerd. Dit komt m.i. vooral omdat elk boek van deze auteur, die ik gelukkig mijn vriend noemen mag, voor mij steeds vol betekenis is geweest. Elke beschouwing, elke symboliek sloot dusdanig dicht aan bij mijn intiemste wezen, ontbolsterde als het ware de essentie van mijn diepste ‘zijn’ dat ik vaak - en ik schaam mij niet zulks te bekennen - Daisne de goochelaar heb genoemd die vele van mijn onbewuste eigenheden tot het plan van het welbewuste en vaak van het doelbewuste heeft gestuwd. Ik weet niet of ik zulks reeds aan Daisne mondeling heb bekend doch dan moet deze korte verklaring maar een laattijdig herstel van een grove tekortkoming zijn. Ik weet evenzeer dat mijn geval en mijn bewondering niet individueel, dus uitzonderlijk zijn. Ik ken vele mensen voor wie Daisne een openbaring is geweest. Er is meer, aan meer dan één mens wees hij de weg tot schoner en intenser belevenis van dit wonderbaarlijke leven en dat mag voor een auteur dan zeker wel de meest verheven bekroning van zijn kunstenaarschap zijn. Daisne is een duivelskunstenaar, velen hebben zulks reeds op hun persoonlijke manier uitgelegd, doch voor mij is hij meer. Hij is de mens die uit en voor het leven schrijft, niet een in-elkaar-geschrompeld, doch het volle leven: esthetisch en ethisch, moralistisch en philosophisch, sociaal-economisch en politiek, doch steeds menselijk en oprecht. Voor Daisne is precieze oriëntering en periodieke verkenning en herziening van eigen standpunt even noodzakelijk als het afreageren van gevoelens en herinneringen, even dringend als het ontwerpen van een idealistisch levensdecorum of een magische sublimatie van de levensessentialia. Oprechtheid dwingt tot oprechtheid en Daisne's durf om voor eigen, steeds terdege gemotiveerde ideeën uit te komen dwingt tot meer dan wederzijdse oprechtheid, hij dwingt tot eerbied voor zijn nietsontziende realiteitszin en tot ontzag voor het gefundeerde en de brede visie van zijn opinie. Daisne heeft nooit geaarzeld zijn mening kenbaar te maken, hij heeft evenmin geaarzeld ongelijk te bekennen als het nodig was. Hij deed het steeds op innige wijze en nooit met de bedoeling tegenstrevers te kwetsen. Hij is nooit fanatiek en dus nooit bekrompen geweest en ik ben overtuigd dat hij door de grootheid van zijn geest en door de | |||||||
[pagina 2]
| |||||||
warmte van zijn gevoel nooit zal overhellen tot dit gevaarlijk soort mensen die menen het monopolium van de zaligmakende waarheid te bezitten. In zijn zopas verschenen werk ‘De Vrede van Wroclaw of een Proeve van Spijkerschrift op het ijzeren Gordijn’Ga naar eindnoot(1) brengt Daisne ons een uitvoerig relaas van het Congres dat op 25 Augustus 1948 te Wroclaw (het voormalige Breslau) werd gehouden en waaraan Daisne, als lid van de Belgische delegatie, heeft deelgenomen. Op dit Congres, dat georganiseerd werd door een Pools Comité, waren 45 landen vertegenwoordigd door hun meest vooraanstaande (doch veelal uiterst links georiënteerde) intellectuelen, zoals Poedovkin, Bedel, Fadiëiëv, Huxley, Ehrenburg, Taylor, Benda, Picasso, Irène Joliot-Curie, Martin Andersen Nexö, Eluard, Sjolochov, enz... Vooraleer evenwel over te gaan tot zijn eigenlijke beschouwingen trof het mij reeds dat Daisne op vrij vinnige wijze de volstrekte vrijheid verdedigde van de kunstenaar omdat hij overtuigd is dat deze de noodzakelijke voedingsbodem is waarop de begaafde zijn talent kan ontplooien. Na deze vaststelling verdedigde hij de stelling dat de schrijver daarnaast, als maatschappelijk wezen dus, zijn plichten dient op te nemen waar het gaat om het verdedigen van de vrede in het algemeen. Het was vooral de uitzonderlijke toon, waarin men een stellingname duidelijk kon horen, die mij deed vermoeden dat Daisne in dit werk openlijk zou overgaan tot een belijdenis van zijn levensbeschouwing. Ik heb mij niet vergist, in die zin dat Daisne in vele gevallen door zijn replieken en consideraties zijn huidige levensbeschouwing heeft gesynthetiseerd. Uitgaande van de thesis dat hij als mens enkel verantwoording verschuldigd is aan de onbekende Meester van het Heelal en aan zichzelf, heeft hij op vrij sterke wijze zijn objecties t.o.v. voornoemd congres geformuleerd. Hij heeft de wijze van vergaderen gegispt, evenals het gebrek aan bespiegelend denken. Hij heeft evenzeer de drogredenen en de omhaal in formuleringen over de hekel gehaald, evenals de camouflage en de eenzijdige keuze van de leden voor een wereldcongres. Na een korte typering van de meest vooraanstaande deelnemers van het Congres en een schetsen van het milieu - dit alles op zijn typisch rake wijze - ging hij over tot de behandeling van alle referaten. Scherp replikeert Daisne op alle uitspraken die grotesk werden door hun fanatieke, onredelijke en dus onmenselijke ondergrond. Vaak klinkt de stem van Daisne als de stem van de socialist die langs de weg van de vrijheid, het federalisme en de parlementaire strijd tot hetzelfde resultaat wil komen als de progressist die minder gewetensbezwaren tegen de mid- | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
delen schijnt te hebben dan de socialist waar het gaat om het vestigen van een regime dat recht laat geschieden aan de enige gerechtigden. Zijn relaas blijft evenwel steeds objectief. Zowel het ‘voor’ als het ‘tegen’ houdt hij op dezelfde hoogte al werden bij het tegen minder opmerkingen gemaakt, zodat alles er op wijst dat Daisne terdege rekening heeft gehouden met argumenten die onbetwistbaar zekere tegenstrijdigheden in de huidige progressistische politiek aanwijzen. Nooit heeft hij evenwel een lofzang gehouden, noch pro noch contra, wat zeker bewijst dat hij misschien één der weinigen was die volledig doordrongen was van de principiële bedoeling van een congres voor de vrede: verzoenen van Oost en West, overbruggen van de kloof tussen tegenstrijdigheden die mogelijks in hun diepste wezen minder tegenstrijdig zijn dan de schijn het vermoeden laat. Daisne's replieken deden mij steeds denken aan een veiligheidsklep, een klep die vele enthousiaste en dus verhitte geesten, laat het dan ook zeer verheven geesten zijn, misten. Te veel wordt immers vergeten dat er in de stelling van iemand waarmede men niet accoord gaan kan ook iets goed kan steken. En zolang deze appreciatie geen voldongen feit wordt zal de mensheid steeds dieper afgronden graven die een uiteindelijke verzoening en vereniging onmogelijk zullen maken. Het kon niet anders of Daisne moest beschuldigd worden voor zijn stoute bewoordingen. Hetgeen voor de hand lag is gebeurd: in het tijdschrift ‘Voorpost’ werd Daisne's zienswijze door Georges Van Acker toegeschreven aan schrik (‘Maar daar is een wereld in opmars die het zonder dit zwakke intellect zal kunnen stellen, een wereld, waarvan de Zon oprijst in het Oosten, de Rode Zon, waar Johan Daisne, zoals de smeltende sneeuw, schrik voor heeft...’. Meinummer 1949 blz. 101)Ga naar eindnoot(2). Schrik! Ik zie niet goed in waarom dit woord per se verachterlijk moet klinken. Schrik duidt immers op het besef van gevaar en het is voorzeker niet de domste die zich bewust kan worden van de gevaren die momenteel schuilen in de politieke broeinesten. Daarenboven kan ik evenmin snappen waarom schrik als iets decadents dient beschouwd. Was het soms verdorven schrik te hebben tijdens een bombardement en zou dan de huidige schrik van iemand die zich bewust is van de vernietigende bedreiging die verscholen ligt in de hoogspanning tussen Oost en West, in het roekeloos en nietsontziend fanatisme van zekere ideologieën moeten beschouwd worden als een mikunt voor spot. Dit alles is te ernstig om op woorden te vitten en ik hoop slechts dat Daisne voor zichzelf de vereiste konsekwenties zal trekken uit zijn ‘schrik’. Een mens als Daisne is te grootmenselijk om zich te binden aan el- | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
ke laag demagogische actie zo van Oost als van West. Een auteur als Daisne moet in opstand komen tegen elke besnoeiïng en verminking van de vrijheid. Een kunstenaar als Daisne is te menselijk om onmenselijke en mensonterende practijken om zg. het ‘heil’ der mensen te vestigen toe te juichen. En weerom houd ik hier niet de blik gevestigd op extreem West of extreem Oost doch wel op het extreem fanatisme van de politiekers van gelijk welke kleur. Wij mogen immers evenmin blind zijn voor de demagogie van onze Windstreek. Na deze parenthesis zou ik evenwel bondig de verschillende facetten van Daisne's overtuiging en zienswijze willen vermelden zoals ze gebleken zijn uit zijn commentaar op de spreekbeurten van de congresleden. Eerst en vooral is hij overtuigd dat de vele huidige moeilijkheden te wijten zijn aan de complexiteit van het maatschappelijk leven en de gebrekkige beheersing die de mens er over heeft. Via redelijkheid en zin voor hogere en dus niet altijd materialistische beginselen zou hij de verzoening tussen Oost en West voorstaan, ongeveer lijk William Olaf Stapledon deze heeft uitgedrukt: ‘there is much precious on both sides’ (USSR en USA) - ‘marriage of true minds’. Daarenboven dient elk chauvinisme bekampt en een gezond internationalisme aangekweekt. Elke vorm van enggeestig nationalisme dient bestreden, terwijl evenzeer het imperialisme, zo het communistische als het kapitalistische, dient gebrandmerkt. Daarom dienen fanatisme en demagogie aan de kaak gesteld, en dient er doorgedrongen tot de essentie van alle gevoelens, ideeën en principes. Er is meer dan één weg naar de waarheid en wij moeten zulks durven erkenken. Oprechte menslievendheid en begrip voor ieders overtuiging dienen geëerbiedigd al zal men langs die weg geen mirakels bereiken, doch zij zullen leiden tot geleidelijke verbetering die alleszins te verkiezen is boven een coup de foudre voor het vestigen van een nieuwe wereld waarvan het sublieme vooralsnog problematisch is. Voor alle geesteshoudingen die aanvangen met ‘anti’ dient gewaarschuwd. Ze leiden tot dwangvoorstellingen die tenslotte een eigen bestaan veroveren (cfr. het antisemitisme van Hitler). Volstrekte vrijheid dient voor de kunstenaar opgeëist. Waarom moet de kunst in se sociaal gericht zijn? Men verlangt toch immers niet van de literatuur dat ze ook ‘geneeskundige of ingenieursproblemen zou ontraadselen’. Druk op en beperking van de vrije ontplooiïng van de menselijke persoonlijkheid zijn zonder meer dwaasheid. Gelet op het wezen van de kunst en van de politiek is het onmogelijk beide aan elkaar te koppelen. Binnen de perken van een vergelijking zou ik willen aanvoeren dat men immers van een geneesheer | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
moeilijk kan verlangen dat hij om politieke redenen anders zou ingrijpen dan zijn wetenschap het hem gebiedt. Hoe zou men dan gerechtigd zijn van de kunstenaar prestaties te eisen die lijnrecht in strijd zijn met het wezen van de kunst zelf. Daisne is er zich van bewust dat zekeren van de auteur van ‘Van Nitsjevo tot Chorosjo’ misschien een andere stellingname zullen verwacht hebben. Zulks had evenwel drie fundamentele oorzaken:
Daisne aarzelt nochtans niet een conclusie te maken. Volgens hem betrachten beide kampen een prijzenswaardig ideaal: het progressistische kamp de sociaal-economische rechtvaardigheid, het democratische de geestelijke vrijheid. Het is enkel spijtig dat elk kamp de betrachting van het andere negeert. Dit zal dan ook de grootste reden zijn waarom zo weinig intellectuelen partij kiezen. Daisne orakelt niet want hijzelf ziet momenteel geen bevredigende theoretische of practische oplossing voor het dilemma. Het is evenwel nodig, meer dan ooit de vrede te bewaren: ‘Omdat elk van beide kampen die de wereld verdelen, een andere waarde voorstelt derzelfde ene en ondeelbare cultuur. Rechtvaardigheid en vrijheid - die het ene zou willen opofferen om het andere te behouden of te verwezenlijken, verminkt in elk geval, uit naam der cultuur, diezelfde cultuur’. (blz. 140) Ik moet er evenwel op wijzen dat Daisne het wereldprobleem vrij simplistisch heeft herleid al is het onbetwistbaar waar dat deze herleiding gericht was op het essentiële. Nochtans is er te veel discussie rond deze essentialia zelf mogelijk om zonder meer deze equatie aan te nemen als basis voor het vestigen van de vrede. Immers, moest deze voorstelling integraal juist zijn dan zou het evenzeer waar zijn dat beide kampen volledig verstoken zijn van een ontzaglijke cultuurwaarde: volksdemocratie zonder vrijheid en democratie zonder rechtvaardigheid. En bij deze te scherpe voorstelling kan ik mij, niettegenstaande de waarachtige ondergrond van Daisne's thesis, niet neerleggen. Daisne zal zulks zeker zelf beseffen. Wij moeten dan ook zijn voorstelling eerder als een stylering beschouwen en ze aldus interpreteren om accoord te gaan met zijn besluit: naast elkaar be- | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
staan van Rusland en Amerika waarvan de taak is de ene de andere te corrigeren. Doch voor mij rijst een meer beklemmende vraag op: Wat is het gevolg van deze vergadering van intellectuelen? Een vraag waarop ik vooralsnog het antwoord schuldig blijf en toch moest juist in dergelijke middens (evenwel meer evenredig verdeeld) de vlam vonken om een vredesvuur aan te stoken. Weliswaar is elke personaliteit een gloei op zich zelf, te veel op zichzelf, want een werkelijke bundeling werd en wordt nooit bereikt. Hoe zouden zij dan de mensheid kunnen doorgloeien van een wezenlijk verlangen naar eensgezindheid en wederzijds begrijpen en waarderen, hoe zouden zij dan de prikkel zijn tot een gemeenschappelijke daad voor het vestigen van een rechtvaardiger maatschappij? Hier, zoals overal elders, is het fanatisme en de geestelijke onverdraagzaamheid de struikelblok. Iedereen verlangt dat concessies gedaan worden doch als het er op aankomt schijnt niemand geneigd één enkele toegeving te doen. Men blijft ronddraaien in het enge kringetje en is dan op de koop toe verwonderd dat er geen uitwisseling, laat staan een contact ontstaat. In plaats van overal tegenstrijdigheden en punten van onenigheid en meningsverschil uit te pluizen deed men best slechts aandacht te besteden aan de punten waar men het wel over eens is en en deze zijn zoals het Van Bouwel nog onlangs bewees, lang niet gering. Aldus zou men positief werk verrichten, positiever dan elk palaver waaruit langzaam maar zeker een psychose groeit die elke samenwerking zal uitsluiten. Er kan nochtans iets bereikt worden want tenslotte steekt er in de mogelijks wel te omlijnde formulering van Daisne een grote dosis waarheid waarvoor de politici niet blind mogen zijn: ‘Rusland kan Amerika leren dat, om de maatschappelijke rechtvaardigheid - eerste culturele daad - te verzekeren, een bepaalde sociaal-economische tucht nodig is; en Rusland kan van Amerika leren dat, boven het sociaal-economische uit (hetwelk trouwens in genen dele gebaat is bij artistieke of wijsgerige kleingeestigheden en plagerijen) de hoogste culturele waarden tenslotte de vrijheid des geestes is.’ (blz. 154). Ik wil evenwel deze beschouwing niet besluiten zonder de ontroerende en veel betekende versregels van Henri Cornélus aan te halen die, als het schoonste der epitheta, geplaatst werden naast de inleiding van het hierboven besproken boek: | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
Il a fallu des jours, des mois, des ans;
Il a fallu vingt ans,
Il a fallu vingt ans d'amour, vingt ans d'efforts,
Avant que cet enfant ne fût un soldat mort.
Rik Lanckrock |
|