| |
| |
| |
Boekbesprekingen.
François Fejto - ‘Heinrich Heine’ - vertaald door G.M. Van Veen - Uitg. ‘De Librije’ - Haarlem - 325 blz.
Ik meen niet dat deze buitengewoon interessante biografie vollediger zijn kon. Integendeel, want de betrachting om alle details uit het leven van Heine te beschrijven heeft de auteur vaak verleid om onbelangrijke feiten te vermelden en langdurig uit te weiden over niet-essentiële aangelegenheden.
Doch benevens deze tekortkoming zijn er geen zwakke punten in dit stevig gedocumenteerd essay. Niet alleen Heine werd als mens, kunstenaar, politicus en philosoof voorgesteld, ook zijn verhoudingen met de grootste geesten van zijn tijd (Hoffmann, Hegel, Humboldt, Goethe, Liszt, Sand, Chopin, Wagner, Balzac, de Musset, Marx, e.a.) werden breed en uitvoerig behandeld.
Deze studie werpt verder een merkwaardig licht op de Joodse psyche die te veel vanuit een orthodoxe en vooral verkeerde gezichtshoek misprijzend wordt beschouwd.
Dit zijn niet de enige verdiensten van dit groots opgevat werk. Daarenboven werd het gehele tijdsgebeuren (zo politiek, economisch, philosophisch als litterair) opgeroepen en uitgediept.
François Fejtô is er in geslaagd door te dringen tot het intiemste leven van deze gerevolteerde kunstenaar, de ‘Mozart van het proza’. Vooral het ontzettend moreel en physiek lijden tijdens de laatste levensjaren van deze opstandige werd op aangrijpende wijze uitgebeeld.
Het boek is vlot geschreven en de korte hoofdstukken vergemakkelijken in grote mate de lectuur.
Rik Lanckrock.
| |
Alexander Poesjkin - ‘De Kapiteinsdochter’ - Uitgeverij ‘Het Kompas’ N.V. - Antwerpen - 190 blz. - Ing. 40 fr.; geb. 60 fr.
In zijn inleiding heeft de vertaler alle verdiensten van Poesjkin's persoonlijkheid en werk uitvoerig voorgesteld.
Ik kan mij derhalve beperken met de vermelding dat Poesjkin inderdaad de stichter is van de klassieke Russische literatuur.
In deze tijd kan ‘De kapiteinsdochter’ zeker moeilijk als een meesterwerk worden beschouwd, al zal deze roman in zijn tijd werkelijk een revelatie geweest zijn, zo door de rake typering der personages als door de nuchtere voorstelling van toestanden en misbruiken, zo door de scherpe ontleding van het thema als door de soepelheid van het verhaal.
| |
| |
Deze roman heeft onbetwistbaar nog vele andere kwaliteiten al meen ik toch dat de grootste, benevens de diepe substantie, de soberheid en de vlotheid zijn der uitwerking.
Dit alles wordt eerst duidelijk als wij vaststellen dat hij geschreven werd in 1836, op een ogenblik dus dat bij ons een Conscience zijn eerste stappen waagde op het litterair terrein. Dit alles wordt nog duidelijker als wij dan even deze roman confronteren met het beste werk van onze Vlaamse romanticus. Deze confrontatie spreekt boekdelen en bespaart mij uitvoeriger commentaar.
‘De kapiteinsdochter’ kan nu zonder één ogenblik te vervelen gelezen worden, maar Conscience.....
Hoeft er dan nog uitgeweid?
Rik Lanckrock.
| |
Johan Daisne - ‘Van Nitsjevo tot Chorosjo’ - Tien eeuwen Russische Literatuur - Uitgeverij Electa - Brussel - 1948 - 471 blz. - Gen. 210 fr. - Luxe-uitg. 450 fr.
Reeds vroeger had ik de gelegenheid in dit tijdschrift mijn bewondering te uiten over de verbazende werkkracht van Daisne. Dit doorzettingsvermogen, mede met de geniale potentie van deze auteur hebben ons reeds in alle litteraire genres overbluft. Telkens hebben wij gedacht dat het werken in de breedte nu zou eindigen en dat Daisne nu uit een bepaald genre het summum van zijn kunstenaarschap zou putten.... Voorlopig nog geen sprake van!
Ook nu heeft Daisne ons voor de zoveelste maal een verrassing bezorgd door de publicatie van een zeer uitvoerig en rijk gedocumenteerde studie over de Russische literatuur.
Het is mij natuurlijk niet mogelijk alle kwaliteiten van dit voortreffelijk werk te enumereren. Ik zou dienen te handelen over de objectiviteit en het enthousiasme waarmede Daisne dit boek heeft uitgewerkt, over de wetenschappelijke nauwkeurigheid, over de kracht waarmede hij deze literatuurgeschiedenis boven de baniliteit verheft tot op een grootmenselijk en universeel plan, enz... Eén zaak is evenwel zeker: het werk is een synthetisch-beknopte literatuurgeschiedenis zoals alleen Daisne ze op een boeiende wijze in essentiële punten kan resumeren. Deze gebalde studie zal als documentatiewerk dan ook ongetwijfeld veel diensten bewijzen in het Nederlandse taalgebied, zo bij vakmensen als bij leken.
Daarenboven bezorgde Daisne ons in dit boek, naast het biografisch en litterair-historisch materiaal, een groot aantal vertalingen van de voortreffelijkste stukken uit de Russische literatuur.
Kortom een standaardwerk, zo naar de inhoud (Daisne is ontegensprekelijk een autoriteit inzake Russische literatuur) als naar de vorm (stempelmerk Daisne is hier de degelijkste garantie).
Het boek werd zeer verzorgd en in verhouding tot zijn omvang vrij goedkoop uitgegeven.
Rik Lanckrock.
| |
| |
| |
Jean Paul Sartre: ‘Portret van een antisemiet’ - Vertaling M. Mensink - Uitg. A.A.M. Stols - 's Gravenhage - 183 blz. - fl. 4,50.
Uitgaande van de stelling dat er geen Jood, zoals wij geneigd zijn hem te zien, bestaat, heeft Sartre in deze studie bewezen dat de Jood door het anti-semitisme in het leven werd geroepen.
De Joden konden bezwaarlijk een knapper verdediger vinden.
Niet alleen is Sartre een gewiekst philosoof, hij is daarenboven een psychologisch auteur die op een weloverwogen manier alle argumenten van het anti-semitisme vernietigt
In dit werk heeft de auteur alle facetten van het Joodse vraagstuk behandeld, zodat het mij in deze recensie onmogelijk is om zelfs de voornaamste te vernoemen. Alle contradicties in de anti-semitische mythologie werden op overtuigende wijze aangetoond, terwijl Sartre de middelen opspoorde om het anti-semitisme, dat in essentie anti-humanistisch is, te vernietigen. Ik durf hopen dat deze regelen zullen volstaan om de lezers aan te zetten dit boek ter hand te nemen. Ik hoop zulks nog meer omdat ik er ten stelligste van overtuigd ben dat de lectuur van deze studie zal leiden tot het meest verheven doel dat Sartre zich heeft gesteld: bekampen van alle uitingen van het anti-semitisme.
Rik Lanckrock.
| |
Eugène Dabit - ‘En het leven gaat verder’ - vertaald door Bas Van Deilen - De Nederlandse Uitgeverij - Baarn - 202 blz. - Fl. 4.90.
Volkseenvoud en directheid zijn de grootste eigenschappen van deze roman. In dit werk heeft de auteur, aanhanger van het mij onbekende Populisme, op sobere wijze het overlijden van een vrijgezel als thema en uitgangspunt genomen om het alledaagse leven van zijn bloedverwanten uit te beelden. Uit deze beschrijving en uit de overwegingen van de familieleden en vrienden rijst tevens het figuur van de overledene op.
Om dit resulttat te bereiken heeft Dabit een techniek gebezigd die mij sterk herinnert aan deze van Aldous Huxley, al kan hij nooit de hoogte van deze romancier bereiken.
Nochtans heeft dit boek met zijn korte en afwisselende passages verdiensten, al dient hieraan toegevoegd dat een knapper auteur door een diepgaander psychologische penetratie meer munt had kunnen slaan uit dit verhaal dat onbetwistbaar op originele wijze werd uitgewerkt.
Rik Lanckrock.
| |
| |
| |
Meesterwerken der Literatuur. - Inleidende beschouwingen over tien der voornaamste werken uit de wereldliteratuur, verzameld door Dr. J. Haantjes en Prof. Dr. W.A.P. Smit. - N.V. Amsterdamse Boek- en Courantmij. Singel, 262, Amsterdam. 1948. Gebonden fl. 10,50, 420 blz.
In dit lijvig, keurig uitgegeven en mooi geïllustreerd boek werden door de samenstellers tien opstellen samengebracht, elk over een meesterwerk der wereldliteratuur. Voor het schrijven van deze opstellen richtten ze zich tot specialisten, die elk een veertigtal blz. aan hun onderwerp wijdden. Over de keuze die hier gedaan werd zou men tot in het oneindige kunnen redetwisten. Wanneer men uit een overvloed als de wereldletterkunde slechts tien werken mag kiezen, dan ligt het voor de hand dat honderd samenstellers met evenveel verschillende lijsten voor de dag zouden komen. Welke ook de opmerkingen zijn die ik volgens mijn strikt persoonlijke mening zou kunnen maken, ik zal er liever niet op ingaan en me aan het boek houden zoals het er voorkomt. Hier volgt dan eerst en vooral de lijst der behandelende werken: uit de Griekse oudheid: Homerus: Ilias (door Dr. J.C. Kamerbeek), Sophocles: Oedipus Koning en Oedipus op Colonus (samen behandeld door Prof. Dr. W. Den Boer), uit de Latijnse oudheid: Vergilius: Aeneïs (door P.C. Van der Horst), verder Dante: Divina Commedia (door Maria H.J. Fermin), Cervantes: Don Quichot (door P. Minderaa), de Edda (door Prof. Dr. A.G. Van Hamel), Shakespeare: Hamlet (door Dr. H. De Groot), Goethe: Faust (door Prof. Dr. J.H. Scholte), Ibsen: Brand (door Dr. Annie Posthumus), en Dostojewski: Schuld en Boete (door Dr. J.C.A. Fetter).
Alle opstellen zijn grosso modo op hetzelfde schema gebouwd. Ze zetten in met een schets van de historische omstandigheden waarin het werk tot stand kwam, met een kort levensbericht over de auteur, met het aangeven der bronnen die voor een goed begrip van het werk nuttig kunnen zijn, met de genese of de verschillende ontwikkelingsstadia van het werk, kortom met alles wat maar de waardering en het smaken ervan kan bevorderen. Daarop volgt dan een korte of soms meer gedetailleerde inhoud van het werk zelf. Deze inhoudsopgaven zijn alle zeer boeiend geschreven. Ze beperken zich trouwens niet tot het louter opsommen, tot het ‘geschiedenisje’, doch streven er met goed gevolg naar ook iets weer te geven van atmosfeer, gevoelswaarde, stemming en alle andere elementen die de moeilijk bepaalbare en toch zeer specifieke en niet te vervangen bekoring van elk werk uitmaken. Daarenboven krijgen we voor werken als ‘Faust’ of de ‘Divina Commedia’, die meer dan de andere een echte exegese vergen, de symbolische waarde van de verschillende onderdelen toegelicht, met zelfs hier en daar de bizonderste hoofdinterpretaties die er in de loop van de litteraire geschiedenis aan gegeven werden. Tot slot volgt dan nog een uiteenzetting van plaats en waarde of andere passende beschouwingen waartoe het werk in kwestie aanleiding geeft.
De samenstellers beoogden met hun boek belangstelling te wekken in bredere kringen voor de grote werken der literatuur, de lezer aan te zetten tot het ter hand nemen van deze meesterwerken zelf. Ik kan
| |
| |
niet zeggen dat één opstel me in dat opzicht mislukt schijnt. Meesterlijk is het stuk van Minderaa over ‘Don Quichot’. Alle hierboven aangeduide elementen zijn er in een volmaakte harmonie in versmolten tot een levend en zelfs sterk ontroerend geheel.
Alle bijdragen worden gevolgd door een bondige en gepaste bibliografie en een register rondt het geheel af tot een werk waar niets meer aan mankeert.
Een boeiende en betrouwbare gids die men in vele bibliotheken wenst.
Erik van Ruysbeek.
| |
Herwig Hensen: ‘Daidalos’. Verzen Uitgeversmij. Manteau N.V., Warmoesberg, 65, Brussel. 1948-96 blz.
Na ‘Lof der Gereedheid’, dat in 1945 verscheen, heeft onze productieve wiskundige-dichter een nieuwe stap voorwaarts gezet in de richting van een volledige en harmonieuze ontwikkeling van zijn dichterlijke persoonlijkheid. Dit spruit voort uit het eenvoudige feit, dat Hensen's filosofisch wereldbeeld, (dat schering en inslag is van zijn poëzie) tot zover in hem gerijpt is en voor hem zo vertrouwd en zo vanzelfsprekend is geworden, dat hij het nog maar alleen uit te drukken heeft. Vroeger meende hij het te moeten verdedigen, omdat hij zelf de veroveraar was die het nog maar pas veroverd had. Als ik de vergelijking mag doorzetten: hij was nog niet sterk gevestigd in zijn nieuw rijk en trad onrustig en wantrouwend op. En waar dat rijk er een was van serene schouwing en inzicht, ontstond er tussen Hensen's inhoud en zijn vorm een zekere disharmonie: de aequatie klopte nog niet geheel. Dat doet ze nu m.i. wel. Het filosofisch inzicht spreekt nu voor zichzelf, het heeft geen trompet meer nodig om het aan te kondigen en geen wantrouwen om het te beveiligen. Het rust in zichzelf, het straalt, of, als men wil, en dit is wellicht de beste uitdrukking: het IS eenvoudig. Hetgeen is, spreekt voor zichzelf en heeft geen bewijzen of verdediging van zijn bestaan nodig.
Indien ik nu naga wat deze filosofische wereld is en me dus hoofdzakelijk over de inhoud van deze verzen buig, dan vergt het geen lang onderzoek om tot het besluit te komen dat deze filosofische achtergrond in hoofdzaak diegene is gebleven die we reeds uit het vroegere oeuvre van Hensen kennen.
In den aanvang was de stof
Beaam. Het Zijn vloeit in het Al
en niets vloeit ooit verloren.
Alles wat was, vloeide in het zijnde,
alles wat is, vloeit nog.
Het Griekse ‘Panta Rei’ vormt de achtergrond van al deze verzen, alhoewel het niet gemakkelijk uit te maken is hoe hij het interpreteert, zuiver Grieks (hetgeen mij tot hiertoe het aannemelijkst schijnt) ofwel
| |
| |
pantheïstisch, of monistisch of anders nog. Vaak heb ik de indruk dat hij niet verder in die richting wil zoeken, in het besef van de onmogelijkheid tot een klaar inzicht te komen van het ‘Ding an sich’. Toch moet ik in dit verband aanstippen, dat hij op ontginningstocht uittrekt naar zijn eigen diepste kern, hierin in overeenstemming met de filosofische methoden der laatste tijden, die van de innerlijke ervaringen uitgaande de buitenwereld trachten te kennen, gedreven door de intuïtie van een onvermijdelijke overeenstemming tussen de twee. Wat er ook van zij en hoe de verhouding van Hensen tot het zijnde ook in details moge wezen, het is vooral door zijn moraal, door zijn levenshouding dat hij een merkwaardige figuur is. We staan voor een eigenaardig en boeiend samengaan van stoïcisme en epicurisme, met m. i: de hoofdtoon op het stoïcisme. Een blijmoedig, beamend stoïcisme, gesteund op kennis. Kennis wordt meer en meer Hensens panacé. Ze staat op de hoogste trap in de rangorde der waarden. Kennis, inzicht in de structuur van onszelf en van het zijnde zal ons voorgoed verlossen én van alle bijgeloof als de godsdiensten - én ze zal alle lagere en gevaarlijke elementen in ons als roes, waagnis, geweld, roekeloosheid, helpen beheersen. Zo zullen we tot innerlijk evenwicht en harmonie geraken. Apollo staat hoger dan Dionysus.
Steeds is het willen wet geweest
doch hoofdzaak blijft: bezinnen.
Wie deze bezinning als hoogste betrachting in zijn leven verwezenlijkt, wie doorheen zijn bestaan deze Daidalos-draad weet te volgen, beheerst zijn eigen lot en hem wordt het hoogst mogelijk aards geluk deelachtig.
Vanuit deze ingesteldheid op het zijnde en de levensproblemen, vanuit deze hoogvlakte van de geest, is het Hensen mogelijk in zijn levenssymfonie elementen als Faustische volmakingsdrang, Nietscheaanse wilsuitdrukkingen en hoogstaande epicuristische bestrevingen, onderling in harmonische verzoening, te betrekken in eenzelfde levend verband.
De vorm van vele dezer gedichten is Apollinisch evenwichtig en zuiver. In andere voelt men het gevaar dat alle gedachtenlyriek bedreigt: gemis aan poëtische straling. Heel even vervalt de toon bijna tot die van een nuchter didactisch betoog, doch meestal wordt dit euvel, waartoe schier alle gedichten aanleiding geven, op natuurlijke wijze en vaak schitterend vermeden. Deze bundel bevat gedachtenlyriek en lyriek tout court van het allerzuiverste karaat, lyriek om te herlezen, waarvan ik overtuigd ben dat ze bij elke lectuur zal winnen of nieuwe facetten prijsgeven. Hensen is een onzer dichters, wiens werk tevens van een hoog geestelijk gehalte getuigt en van een sterke poëtische kracht.
Erik van Ruysbeek.
| |
Andries Poppe: De klip in zee. - Verzen. - De Brug, Antwerpen, 1948. 36 blz.
Het vroegere werk van de jongste poëzieprijswinnaar van Merendree is me helaas niet bekend. Ik zeg helaas, omdat deze nieuwe bundel mij de openbaring bracht van een nieuw talent waarmee voortaan zal reke- | |
| |
ning dienen gehouden en omdat, wanneer men een schrijver ontdekt die werkelijk iets te zeggen heeft, men graag van zijn vroeger en van zijn eerste werk kennis neemt om zijn volledige ontwikkeling voor ogen te hebben en hem op de voet te volgen.
Wat er ook van zij, en wat ook Poppe's verleden als dichter zij, in ‘De Klip in Zee’ bezitten we van hem een bundel die tot de goede jongerenbundels van het jaar behoort.
De thema's die hem inspireren zijn algemene thema's van alle lyriek: de onverzadigbare onvoldaanheid van de mens, zijn eeuwig hunkeren naar volmaaktheid en zijn onstilbaar heimwee omdat hij het nooit bereikt, de vergankelijkheid van het vliedende leven, de tedere kwaal van dierbare herinneringen, zijn verzet tegen dit alles, dat zich vooral uit in duiden en zwijgen ‘van trotse bitterheid vervuld’, de diepe en wezenlijke troost die hij ondervindt wanneer hij vrouw en kind beschouwt, het wezen en het waartoe van zijn dichterschap, de angst en de bitterheid om de verscheurde tijd, en de natuur, vooral in de confrontatie met de zee. Een diepe menselijke weemoed om ons aller tekort omfloerst de gehele bundel en verleent hem zijn stemmingseenheid.
De vorm dezer verzen heeft vele goede hoedanigheden en slechts weinige gebreken. Men ontkomt niet aan de verheugende indruk dat de dichter met strenge zelfcritiek is opgetreden en alles geweerd heeft wat hem niet smetloos leek. Zijn vers munt uit door soberheid, juistheid van zegging, beheersing. Het slaat nooit op hol doch weet zich te bedwingen binnen de perken zijner mogelijkheden. Daarenboven wordt het gedragen op een sterke rhythmische beweging en laat het in zijn zelfbeheersing toch vrij spel aan intense gevoelsspanningen. Dat de bundel regels en gedichten bevat die beneden dit hoge peil blijven, doet in het geheel niets af aan het feit dat hier een jonge dichter op de voorgrond treedt, die het bewijs van zijn kunnen met brio demonstreert. Ook het accent van de echte dichter horen we overal, het onmiskenbare timbre, (of wat is het?) dat aan het dode vers de poëtische kracht verleent. Mein Liebchen, was willst Du mehr?
Al deze lof wil niet de indruk wekken dat we te doen hebben met een nieuw genie. Daarvoor mist hij, zoals wij allen, de superieure arendsblik, de souvereine vormgreep en de afgrondelijke levensaanvoeling. Zulke grote dichters worden alle decennia niet geboren en het zou onzinnig zijn het gelijk wie als een tekortkoming aan te wrijven. La plus belle femme ne peut donner que ce qu'elle a: iedereen kan maar geven wat in hem is. Het is onbegonnen werk te zeggen wat de mogelijkheden van A. Poppe (of van gelijk wie) kunnen zijn. Strikt persoonlijk zou ik zeggen dat hij mettertijd en mits een gestadige, normale ontwikkeling, een Van Nijlen zou kunnen worden. Doch ik deed beter zulke vooruitzichten voor mezelf te houden. Hoe dan ook, binnen de perken van zijn werkelijke mogelijkheden kan A. Poppe zich eens opwerken tot een benijdenswaardige volmaaktheid. En dat is veel.
Erik van Ruysbeek.
| |
| |
| |
De stem van Europa: onder redactie van H. Wielek met een inleiding van Anton van Duinkerken. Amsterdam v/h Van Ditmar Antwerpen - 216 blz. - 150 fr.
Deze keurige twee-kleurendruk-uitgave biedt ons een bloemlezing aan van de verzetspoëzie uit de verschillende Europese landen, in Nederlandse vertaling, voor zover het andere dan Hollandse of Vlaams-Belgische verzen betreft. Een korte inleiding over het verzet en de verzetdichters in de afzonderlijke landen gaat elke overeenstemmende afdeling van de bloemlezing vooraf. Daarop volgt als inzet een gedicht in de oorspronkelijke tekst, gevolgd van de vertaling. De overige vertaalde verzen komen dan verder alleen in vertaling voor. Er werden verzen opgenomen uit Spanje, Frankrijk, België, Nederland, Friesland, Noorwegen, Denemarken, Italië, Tsjechoslowakije, Joegoslavië, Polen, de USSR, en zelfs uit Duitsland en Oostenrijk. Om het beeld van de geestelijke strijd tegen het fascisme te vervolledigen werden ook een drietal liederen uit China opgenomen. Een ganse schaar uitgelezen medewerkers zorgde voor inleidingen en vertalingen, terwijl een inleidend gedicht: ‘Der Volken Leed’ van Henriette Roland Holst, een kernachtige algemene inleiding van de hand van Anton van Duinkerken en een passend Nawoord van H. Wielek het geheel afronden.
Zuiver aesthetisch bekeken zijn deze verzen uiteraard zeer ongelijkmatig, al stip ik aanstonds en met vreugde aan dat een belangrijk deel dezer verzen ook in dit opzicht op peil staan. Vooral onder de Spaanse, de Noorse (Nordahl Grieg), de Tsjechoslowaakse, de Poolse en Russische verzen treft men vizionaire en diep-aangrijpende stukken.
Doch ik betwijfel het dat er veel lezers zullen gevonden worden die dit boek, waaruit bloed en tranen, haat en liefde van nauwelijks voorbije jaren indrukwekkend en obsederend opklinken, zuiver aestetisch zullen beleven. Want het is een getuigenis van de vrijheid van de geest in strijd met het brute geweld, een getuigenis van de adel van de mens tegenover een weerzinwekkende machtsontplooiïng van instinkten die men tevergeefs bij dieren zou zoeken. Velen van de schrijvers dezer gedichten zijn gesneuveld, geëxecuteerd of doodgemarteld. Deze verzen zijn hun geestelijk testament, hun supreme getuigenis, hun laatste boodschap. We moeten hun werk lezen om in ons de geest van verzet tegenover machtswellust en aanmatigende domheid nog aan te scherpen en om de vrije geest te behoeden tegen elke staatkundige of maatschappelijke vorm die zou leiden tot zijn verknechting en zijn ondergang.
Erik van Ruysbeek.
| |
Dr. G. Stuiveling: Een eeuw Nederlandse letteren. Tweede, herziene druk. Met 173 illustraties. Amsterdam, N.V. Em. Querido's Uitgeversmij. 1948; 284 blz. - Prijs geb. fl. 11,50.
Dit prachtig-uitgegeven en rijk-geïllustreerde boek van de bekende Noord-Nederlandse dichter en essayist Dr. G. Stuiveling, behandelt de- | |
| |
geschiedenis der Nederlandse letteren binnen een tijdspanne die ongeveer loopt van 1813 tot 1920, een geschiedenis dus van onze letterkunde in de XIXe eeuw.
Over dit boek valt er niets dan goeds te zeggen.
1) | Het is de vrucht van persoonlijk doorwerkte lectuur, en niet, zoals het te vaak gebeurt, naschrijverij naar bestaande geschiedenissen. Alle gevestigde reputaties zowel als de minder bekende grootheden onderwerpt hij aan een persoonlijke critiek en hij bepaalt hun waarde, niet volgens de roem die ze tot hiertoe genoten doch volgens eigen smaak en oordeel. (Zie bv. de m.i. onverbeterlijke bladzijde over de Camera Obscura). |
2) | Hij breekt af met de traditionele litteraire geschiedschrijving die erin bestaat een school, een stroming en ook de afzonderlijke auteurs in hun geheel te behandelen. Met Stuiveling volgen we de literaire ontwikkeling van jaar tot jaar in haar verschillende uitingen, zoals men ze feitelijk volgt in het reële leven op het ogenblik dat men leeft. Hierdoor ontstaat een levend beeld en geen schematische en o zo gemakkelijke handboek-wetenschap. Gelijktijdig spint hij de verschillende draden verder en kan hij de wisselwerking van onderlinge beïnvloeding op ongemeen boeiende wijze aantonen. De literatuur verschijnt ons hier in haar levende onmiddelijkheid. In deze werkwijze ligt m.i. de grootste verdienste van dit boek. Het eerste hoofdstukje over onze humoristen bv. geeft ons de indruk dat hij spreekt over zaken die op dit ogenblik gebeuren. |
3) | Nooit verliest Stuiveling de algemeen-politieke strekkingen uit het oog noch ook de algemene geestesstrekkingen die de achtergrond en de omlijsting der litteraire gebeurtenissen vormen. |
4) | Steeds houdt de schrijver historische en aesthetische waarde duidelijk uit mekaar. |
5) | Ook de Vlamingen, deze stiefkinderen der traditionele Noord-Nederlandse litteraire geschiedschrijving, hebben redenen om zich te verheugen. Er bestaat in dit werk niet het minste onderscheid meer tussen de behandeling van Noord en Zuid. De twee gedeelten worden er behandeld vanuit het standpunt dat we te doen hebben met één en dezelfde literatuur. Wel kent de auteur nog beter de Noord-Nederlandse schrijvers, en zal hij ze dan ook onwillekeurig meer in detail behandelen (behalve voor figuren als Gezelle en Van De Woestijne). Op dit gebied zouden we dus wel aan een zekere detailcritiek kunnen doen. Doch veel liever wijs ik op de enorme positieve vooruitgang, vooral van de principiële stelling die hier wordt ingenomen. En over het algemeen is Stuivelings oordeel over het Zuiden ook juist, heeft hij een goede kijk op verhoudingen en waardepeil. |
6) | Het boeiendste deel van zijn boek is m.i. het deel dat de periode vôôr Tachtig behandelt, met schitterende bz. over de ‘gepatenteerde’ Hollandse middelmatigheid, over Potgieter, Busken Huet en Multatuli. De historische terugblik die men over deze periode reeds bezit heeft het mogelijk gemaakt de grote architektonische lijnen beter te doen uitkomen, hetgeen voor de periode na Tachtig uiteraard moeilijker was. |
7) | De stijl van dit proza is gedrongen, kernachtig en geestig. |
| |
| |
Kortom, een prachtwerk van oorspronkelijke litteraire geschiedvorsing, gedragen op een diepe liefde voor de letteren, en daardoor ongemeen boeiend en soms diep-ontroerend geschreven.
Erik van Ruysbeek.
| |
Dr. K.J. Hahn: Duitsland als geestelijk probleem. Uitg. De Kinkhoren - Brussel - Desclée De Brouwer.
Het kan niet ontkend, dat het probleem van het na-oorlogse Duitsland een van de ernstigste, en tegelijkertijd een van de belangrijkste vraagstukken is die nu, na al die jaren, nog op een afdoende oplossing wachten. Het is nu eenmaal onmogelijk zich een Europa in te denken, waarin Duitsland als natie geen plaats zou vinden. Voor het ogenblik schijnt het niets meer te zijn dan een immens schaakbord, waarop Oost en West hun belangwekkend, maar wellicht gevaarlijk spel spelen. Het is echter duidelijk, dat Duitsland met deze passieve rol geen vrede zal blijven nemen. Zohaast het zich hersteld heeft van zijn talrijke wonden, zal het onvermijdelijk de eer voor zich opeisen niet langer schaakbord te blijven, maar speler zoals de andere mogendheden.
Wellicht om de intellectueel te dwingen zich rekenschap te geven van de belangrijkheid van dit probleem, schreef Dr. Hahn zijn studie ‘Duitsland als geestelijk probleem’, die hier voorligt. Hij zoekt in het verre verleden van de Duitse historie naar de verborgen oorzaken, die geleid hebben tot het ontstaan van het Duitse vraagstuk zoals wij het nu kennen. Na een uiteenzetting over de verhouding tussen Staat en Volk, die in Duitsland altijd zeer koel was, komt de schrijver tot een karaktertekening van het volk van over de Rijn, en verder tot de tragedie van het Duitse Nationalisme, dat ontstaan is uit de zeer speciale geaardheid van de Duitse burger en uit de verwijdering, die er altijd bestaan heeft tussen het volk en zijn leiders. Toen Hitler dan aan de macht kwam en beloofde met verenigde krachten een Duitsland te zullen bouwen, zoals de geschiedenis er nog geen gekend had, voelde het volk, dat zich altijd miskend en verloochend had gevoeld door zijn overheden, zich aangetrokken tot de dynamische figuur van de Führer. Dr. Hahn komt ten slotte tot de conclusie, dat er slechts één mogelijkheid bestaat om het Duitse probleem in zijn geestelijke grondslagen op te lossen en wel een terugkeer naar de christelijke waarden, die de laatste deceniën overal miskend werden. ‘Men moet,’ zegt hij ‘als het ware dieper gaan dan dit nationalisme (van het Duitse Volk). Dit wil zeggen, dat men in de plaats van een zuiver geloof aan het Volk het ware geloof zet, en in de plaats van de Pseudomythos van het ras, het Mysterie van het Christendom leert.’
Het zou te ver voeren binnen het kader van deze bespreking, deze conclusie te toetsen aan de werkelijkheid en aan de persoonlijke opinie. Laat me besluiten met de banale gemeenplaats, dat het boek van Dr. Hahn een alleszins interessante bijdrage is tot de kennis van dit even interessante probleem.
Frans Cools.
| |
| |
| |
Cyriel de Corel: Het lot is anders. - Uitgave ‘Davidsfonds’ Leuven - 1948 - Ing. 49 fr. - geb. 56 fr.
Het is bekend, dat men in de Volksreeks van het Davidsfonds geen werk met een hoge literaire waarde moet gaan zoeken. Er kan gediscussieerd worden over de vraag of dit in een reeks, die voor de doorsneelezer bestemd is, al dan niet nodig is. Sommigen zullen beweren, dat het volstaat het volk gezonde, vlotte ontspanningslectuur in handen te geven anderen zullen de mening toegedaan zijn, dat elke uitgever vôôr alles tot taak heeft de litteraire smaak van het publiek op een hoger peil te brengen. Laten we trouwens deze vraag in het midden, vermits zij zeker niet binnen het bestek van een eenvoudige recensie beantwoord kan worden.
Alles wel beschouwd heeft het Davidsfonds met deze roman van De Corel geen kwade keuze gedaan. Het zou absurd zijn ‘Het Lot is anders’ te willen klasseren tussen de werken met een hoge literaire standing, maar toch steekt er in het boek wat meer dan hetgeen er gewoonlijk in een ‘volksroman’ te vinden is. Om te beginnen schrijft De Corel zeer vlot, - hier en daar wekt hij herinneringen aan Walschap, wat in Vlaanderen trouwens de gewoonte is, - en construeert hij met een ietwat verbazende gemakkelijkheid. Hij stelt zich ook niet tevreden met een oppervlakkige psychologie à la Courths-Mahler, integendeel. De Corel viseert wel hoger en dieper. Laat het waar zijn, dat hij hier en daar mislukt in de zielkundige ontleding van zijn personages, - sommige al te bruske koersbewegingen in het binnenste van zijn figuren zijn inderdaad moeilijk aanneembaar, - dit kan tenslotte niet veel kwaad. Het zou al te verbijsterend zijn, moest een jong auteur reeds bij zijn eerste poging de hoofdvogel afschieten. Over het algemeen mag hij er mee tevreden zijn, indien hij er met zijn eerste schot in slaagt enige luttele pluimen naar beneden te krijgen, die hij, vol trots of schijnbare onverschilligheid, op zijn hoed mag steken. Ik heb de indruk, dat De Corel daar wel in gelukt is. En dit is al veel.
Het heeft geen zin het gegeven van het verhaal uiteen te zetten. Iedereen kent de inhoud van een Vlaamse volksroman, op een paar détails na, die van de ene auteur tot de andere kunnen verschillen. Laat ik zeggen, dat het gaat over een jonge man uit de onderste lagen der maatschappij, die er in slaagt het te brengen tot een bekend, maar om zijn somberheid minder geliefd dokter. Natuurlijk komt zijn somberheid niet voort uit zijn karakter, maar is zij de logische resultante van een teleurgestelde liefde. Het vervolg kan ik voor iedereen verzwijgen. Alleen, er wordt niet getrouwd. De dokter leert te berusten en wijdt zich in de toekomst alleen nog aan zijn taak als geneesheer der lichamen, en wellicht ook der zielen. Het gegeven van De Corel's roman is trouwens het zwakste deel van zijn werk. Het kon wel oorspronkelijker, en misschien ook wat minder banaal geweest zijn.
Frans Cools.
| |
| |
| |
Johan Daisne: De Trein der Traagheid. - Nieuw Vlaams Tijdschrift - Okt. 1948. - Uitg. Ontwikkeling, Leeuwerikstr., 41, Antwerpen.
De helft van dit nummer wordt in beslag genomen door een verhaal van Johan Daisne, ‘De Trein der Traagheid’. Het is bijna vanzelfsprekend geworden, dat Daisne opnieuw een onderwerp, dat zich tussen droom en werkelijkheid afspeelt, heeft aangesneden, terwijl het evenzeer te verwachten was, dat zijn verhaal een middel zou zijn om filosofische theorieën op boeiende en diep ontroerende wijze uiteen te zetten. En door het feit, dat Daisne een rasartist is, iemand die niet alleen schrijven maar vooral voelen kan slaagt hij er in de gevaarlijke klippen, die in het gebied van de didactische kunst liggen, te omzeilen.
In deze circa 50 blz. gebeurt er uiterlijk betrekkelijk weinig. Daisne schrijft trouwens minder en minder dynamisch, maar de psychologische uitdieping en het meesterschap waarmede hij details kenschetsend weet op te roepen, vergoeden zulks in ruime mate.
Drie personen worden in een spoorwegongeval betrokken: een student, een auteur en een professor. Dit is voor Daisne een aanleiding om het geestelijk avontuur van zijn personages in het randgebied tussen leven en dood te beschrijven: - U kent het verschijnsel der inertie, nietwaar. Val?... Wel, veronderstel eens dat men die mechanische wet ook op het leven in zijn geheel mag toepassen. Dan zou dat tengevolge hebben dat ons bestaan nog heel even in de voorgeborchten van de dood voortduurt, en zulks des te langer naarmate dat bestaan sterker is geweest, naarmate men veel van het leven gehouden heeft en het nog vurig omhelsd heeft, juist er vôôr......
.....Gesteld dat we in die levenswet ook de dood mogen betrekken, dan moet deze dus al enigszins begonnen zijn voor we eigenlijk sterven..... Daisne zorgt voor een verrassende ontknoping, die meteen de fantastische gebeurtenissen, welke op het eerste gezicht al te onwaarschijnlijk lijken, rechtvaardigt. De argumenten van degenen, die de gebeurtenissen niet voor echt houden, weet hij met één doorslaggevende zin te weerleggen: ‘U bent gered, zei ze. U is alleen verdoofd geweest. U hebt niets.... Le trein.....’ En meteen moeten wij het verhaal aanvaarden, omdat het niet in levende lijve maar als in ijlkoorts, waarin men zich de zonderlingste zaken voorstellen kan, werd beleefd.
‘De Trein der Traagheid’ geeft eens te meer blijk, dat Daisne een handig en een scherpzinnig artist is, die tevens over voldoende gevoel beschikt om zijn werk harmonisch op te bouwen. Elders schreven wij reeds, dat Daisne in Vlaanderen zijn weerga niet vindt. Dat sommigen met deze uitspraak geen vrede zullen nemen, staat vast. Wij vragen alleen maar: ‘Is het soms niet uit afgunst?’.
Remi Boeckaert.
| |
| |
| |
Marcel Tollet: Contractnegers - 176 blz. - Ing:. 34 fr. - geb. 50 fr. - Uitg. Davidsfonds, Blijde Inkomststraat, 77, Leuven.
Wel is waar werden enkele van onze schrijvers in en door onze kolonie geïnspireerd, maar werk van hoogstaande litteraire betekenis hebben ze er vooralsnog niet voortgebracht. Met bizondere belangstelling zien wij dan ook uit naar nieuwe koloniale literatuur, vooral wanneer het werk van een nog onbekende auteur betreft.
Marcel Tollet bezorgt ons met zijn novellenbundel ‘Contractnegers’ evenwel geen reden om te jubelen. En anderdeels verdient hij allerminst geroskamd te worden. De stof, welke hij behandelt, is op zijn minst interessant. Vooral de eerste novelle - veruit de beste - is van aard om ons te ontroeren, maar de auteur dringt nog niet genoeg door tot het zieleleven van zijn held. Zijn werk is meer journalistiek dan literatuur. Toch zijn wij ervan overtuigd, dat Tollet in staat is ons eenmaal te verrassen.
Remi Boeckaert.
| |
Upton Sinclair: Ford. - Uitg. Pegasus-Boekhandel. Leidsestraat, 25, Amsterdam-C. - Alleenvertegenwoordiger voor België: N.V. Volksuitgave, Kazernestraat, 33, Brussel. - Geb. 270 blz. - Prijs fl. 2,25.
Wie Amerika wil leren kennen kan het vliegveld van de Sabena voortaan voorbijgaan, zonder de millionnairs, die naar de Nieuwe Wereld opstijgen, te moeten benijden. Men dient slechts over een som ter waarde van fl. 2,25 te beschikken om over dit zogenaamde Land van Belofte meer te vernemen dan de toeristen, die er zich een verblijf van enkele maanden kunnen veroorloven. En vooraleer de millionnairs hun bestemming hebben bereikt, heeft men reeds achter de schermen van Amerika's sociale en politieke leven gekeken, dank zij Upton Sinclair's meesterlijke roman ‘Ford’.
Sommige wantrouwende lezers zullen er wellicht over verwonderd zijn, dat bovenstaande tekst niet tussen haakjes werd geplaatst, want hij klinkt zo propagandistisch, dat hij aan het omslag van de roman, dat gewoonlijk voor reclamedoeleinden wordt gebruikt, kon ontleend zijn. Maar, zoals het zelden gebeurt, is het ditmaal de recensent, die de uitgever overtreft. En inzonder een recensent, die met een niet te ontkennen vooroordeel het boek had ter hand genomen, omdat hij er voor vreesde met een al te wetenschappelijk en een te dor onderwerp te doen te hebben.
Zelden hebben wij nochtans zo'n boeiend boek als ‘Ford’ gelezen. Reeds van het begin af trof ons de levendige toon van de klare uitdrukkingswijze, terwijl wij eveneens in stijgende lijn door de rijke inhoud van de roman werden geboeid. Men ziet Ford's experiment, dat in die tijd vanzelfsprekend lachlust wekte, tot een van Amerika's grootste bedrijven uitgroeien. Tevens krijgt men een klare kijk op het privaat leven van de
| |
| |
industriekoning, die ten slotte - na een grootscheepse, maar mislukte menslievende onderneming, - in zulke mate door de macht van zijn kapitaal werd beheerst, dat hij zich alleen nog om eigen belangen bekommerde.
Upton Sinclair heeft in zijn roman een even grote rol toebedeeld aan een arbeider, die Ford bij zijn eerste proefnemingen behulpzaam was en nadien als het zoveelste nummer aan de lopende band werd behandeld, waardoor de schrijver niet alleen een technische maar ook een psychologische vondst deed, die hem in de mogelijkheid stelde aan zijn roman reliëf en een scherpe tegenstelling te verlenen. Vooral de sociale en politieke facetten worden in Sinclairs roman op heldere wijze belicht. De schrijver rukt als het ware het masker van Amerika af en toont ons hoe een land door enkele geldmagnaten wordt geregeerd. De hoofdstukken, waarin Sinclair de hongersnood van de Fordarbeiders beschrijft, zijn onvergetelijk. Zijn roman is een bittere aanklacht tegen sociale misstanden. Doch nergens bezondigt de auteur zich aan bombasme, hij blijft koel en zakelijk, maar weet niettemin - als het ware door de feiten zelf te laten spreken - de lezer onmiddellijk voor zijn overtuiging en opzet te winnen. Wie ‘Ford’ las, zegt bij zichzelf: ‘Zô is Amerika!’
Meteen heeft Upton Sinclair bewezen, dat men ook literatuur kan voortbrengen zonder erotiek en landschappen, terwijl men een sociaal-economisch onderwerp ook een ‘ziel’ kan inblazen wanneer het maar behandeld wordt door een artist.
Remi Boeckoert.
| |
Henriette Roland Holste- Van der Schalk: Thomas More. Een treurspel in verzen - Zesde druk - W.L. en J. Brusse's Uitgeversmaatschappij N.V. Rotterdam. - Ing. fl. 2,50 - geb. fl. 3,50.
Wel niemand zal de literaire waarde van het verzendrama in twijfel trekken. De allergrootsten hebben juist in dit genre het hoogste bereikt. Sommigen echter betwijfelen of het toneel in verzen wel degelijk aan de eisen van het moderne theater voldoet. Onder de invloed van een jarenlange traditie zijn zij het toneel als een realistische uitbeelding van het leven gaan beschouwen. Graag geef ik toe dat een stuk gesitueerd in de huidige tijd (misschien onder invloed van bovenvermelde traditie) bezwaarlijk in verzen kan worden geschreven. De actie van een verzendrama dient bijna noodzakelijk geplaatst in het tijdeloze of in een verleden waarvan het decorum voor ons buiten de tijd staat. Ik zou zelfs durven beweren dat voor dergelijke stukken de versvorm de meest geschikte is. Zij die dit betwijfelen zou ik willen wijzen op de spelen van Herwig Hensen. Deze jonge auteur wiens stukken meest in de Renaissance werden gesitueerd zocht voor zijn werken de passende vorm en de sterk geritmeerde taal, waarin hij ze tenslotte neerschreef staat heel wat dichter bij de klassieke versvorm dan bij het proza.
| |
| |
Het verwondert ons dan ook dat er nog geen enkel toneelbestuurder in Vlaanderen (wij geloven zelfs niet in Nederland) gevonden werd die de moed had Thomas More voor het voetlicht te brengen. Dit werk van Henriette R.H. Van der Schalk, waarin deze dichteres de laatste levensperiode van de grote Engelse humanist behandelt, mag gerust met de klassieken in zijn genre worden vergeleken.
Wat de grootheid van het werk uitmaakt valt moeilijk te omschrijven. Het is niet enkel de verhevene, diep tragische figuur van More, de lieflijke verschijning van zijn dochter Margreet, naast de stemmige taferelen bij het einde van het eerste en het begin van het derde bedrijf en de even diepzinnige als ontroerende scène tussen More en zijn dochter in het tweede, maar tevens de zuivere vormgeving die de grootste charmes van het stuk uitmaken.
Opvallend is het hoe de bouw zeer nauw bij het klassieke model aanleunt. Bij het einde van het eerste en tweede bedrijf krijgen wij twee liederen en na het derde een lyrische monoloog (drie fragmenten waarin, terloops gezegd, de dichteres een zeldzame hoogte bereikt) die als het ware de plaats innemen van de vroegere reizangen.
De vele kwaliteiten van het drama maken dat wij de soms verwrongen zinsbouw heel wat gemakkelijker over het hoofd zien dan dit bij een minder sterk werk het geval zou zijn.
Wat tenslotte het treurspel boven alles verheft zijn de passages waarin de universeel menselijke stem van H.R. H Van der Schalk doorklinkt, en waarin wij dezelfde tragiek terugvinden die zij zo aangrijpend uitzong in haar meesterlijke sonnetten, en die haar oorsprong vond in het zoeken naar de gelukkige verhouding tussen individu en gemeenschap. In één woord de herdruk van het dramatische meesterwerk van de grootste Nederlandse dichteres is een heerlijke verschijning midden de vele publicaties van heden die, meestal vruchteloos, pogen tot het niveau te stijgen waarop dit werk onmiskenbaar staat.
Paul Berkenman.
| |
Marnix Gijsen: Het huis (waarin opgenomen: Kronijk, Het Huis, Het blije Gebed, Loflitanie van Sint Franciscus van Assisi, Gedichten van Joachim). - Uitg. A.A.M. Stols, 's Gravenhage. - fl. 3,50.
Men heeft Marnix Gijsen altijd onder de expressionisten gerangschikt en zijn eerste vers Loflitanie van Sint Franciscus van Assisi is inderdaad een voorbeeld van de lyriek uit deze school. Zonder veel zin voor verhouding, volgestopt met ver gezochte beelden (waar tussen, eerlijkheidshalve, er toch een paar zeer geslaagden zijn) en in het geheel meer opgeblazen proza dan poëzie.
Toch begrijpen wij dat de critici in de jonge poëet (Gijsen was amper 20 jaar toen hij de ‘Loflitanie’ uitgaf) een belofte zagen. Hij liet zich weliswaar sterk beïnvloeden door de smaak van een zekere groep tijdgenoten, maar enkele fragmenten wezen er op dat er hier een waarachtig dichter aan het woord was.
| |
| |
Toen kwam, zes jaar later ‘Het Huis’. Met deze bundel veroverde Gijsen een plaats in de Vlaamse literatuur.
Een paar zwakkere verzen (b.v. Uit Ziekte en Leuven) daargelaten staan wij hier voor een sterke persoonlijkheid en een volwaardige kunst. Wij begrijpen plots dat boven de begrippen expressionisme, impressionisme en wat-weet-ik-al er een kunst bestaat die men niet rangschikken kan.
De bundel bevat drie cyclussen: ‘Kronijk’, ‘Het Huis’ en ‘Het blijë gebed’. Vooral de gedichten uit de tweede zijn alom bekend. Te goed bekend, zou ik bijna zeggen. Van op school leerden wij ‘Mijn Vadertje’. ‘Met mijn erfoom in de bankkluis’, enz. kennen, hierdoor werden ze ons zo vertrouwd dat wij er de schoonheid oppervlakkig van voorbijgaan, zonder naar de kernen te tasten.
Op hetzelfde, zoniet on een hoger peil staan de verzen uit ‘Kronijk’ en ‘Het blijë Gebed’. De sterk gebalde taal schenkt aan elke strofe het dramatische van een conflict, de diepte van een idee of de charme van een beeld.
De koele opmerking van de gevoelsaandoeningen schenkt aan deze gedichten een ironische ondergrond.
Het hoogtepunt van de nieuwe uitgave van Gijsen's poëtisch oeuvre blijft onmiskenbaar de cyclus ‘Vier gedichten van Joachim’.
Na 20 jaar zwijgen komt er een hernieuwde Gijsen aan het woord.
De breuk met het vroegere Geloof heeft zich voltrokken.
Eerlijk, als hij is, heeft de dichter zijn nieuwe levensopvatting uitgezongen:
en zullen van dees wereld
‘Bericht aan de notabelen’ klinkt als een nieuwe getuigenis van de waarheidsliefde die reeds uit het prilste werk van de dichter sprak:
‘Franciscus, handgranaat van rechtvaardigheid, die sloegt muren van schijnheiligheid aan stuk, tot elke steen bloedde van rood berouw.’
en later:
Hij had den zwaren last op zich geladen
Steekt in ‘De Stoïcijn spreekt’ de kern van de roman ‘Joachim van Babylon’, in ‘Bericht aan de Notabelen’ vinden wij deze van ‘Aanvankelijk Onderwijs’.
Een waarachtig kunstenaar als Gijsen spreekt zich steeds volledig uit.
Paul Berkenman.
| |
| |
| |
Arie van der Lugt: Het geluk rijpt in de lente - Volksreeks van het Davidsfonds Nr 359, Davidsfonds, Leuven; 242 blz., 34 fr.
Dit werk is geen volksboek. Als volksboek moest het gebondener zijn; meer lijn en intrigue. De man in de straat leest om iéts te lezen; feiten, historie. Hij houdt niet van herhalingen en uitweidingen, nutteloze of nuttige, om het even. Schrijver doet daarenboven gewild-realistisch, volks op een onnatuurlijke wijze. Luister eens naar zijn taal: ‘En ineens, zo maar midden op de straat, gaf zij hem een klinkende zoen. Rob schrok zich 'n bult!’ En dit het ganse boek door, zelfs middenin de ernstige passages.
Dit werk is ook geen literair werk. Het is onpsychologisch en oppervlakkig. Stelt een personage een onverklaarbare daad of heeft hij een zonderlinge gedachte, dan krijgen we een ‘motivering’ als volgt: ‘Jaja, dat zoudt ge niet van hem gedacht hebben, hé!’ Doet schrijver nu eens belletristich, dan lezen we iets als volgt: ‘Dat deed zij op die stille herfstavond, toen de gele bladeren traagzaam van de bomen drupten en zich ophoopten over de zwarte aarde tot een warm graf, waarin je voeten ritselend wegzakten bij elke stap. Dan zuchten de bomen om de winter die komen gaat met gierend windgeweld enz., enz.’
Ook technisch is dit werk een mislukking. Het moet waarschijnlijk de levensgeschiedenis vertellen van Rob, een arm Katholiek jongentje, dat wordt opgenomen door een anti-godsdienstige oom. Als jongeling, hij is reeds verloofd, herinnert hij zich zijn geloof. En hier ligt nu het grondprobleem, het dilemma volgens schrijver, welke het doel is van dit werk: ‘Hij werd straks voor een keus gezet, straks als hij kiezen moest tussen de godsdienst en Emmy’, zijn verloofde. Want: ‘Hij mocht met Emmy niet trouwen als zij niet katholiek werd...’ Emmy wil echter van dat ‘gekke, Roomse geloof’ niet weten en Rob geeft toe. Onmiddellijk daarop, diezelfde avond na zijn besluit, verongelukt hij en blijft gebrekkig. Emmy verlaat hem. Plots vindt hij toch het geluk bij Lien, een meisje, dat hij eens afwees en dat sedertdien haar liefdesverdriet trachtte te overwinnen door te rade te gaan bij de grote filosofen (‘Ik heb eerst bij Voltaire gezocht... En toen heb ik Kant gelezen, en Hegel, Spengler en Schopenhauer...’) En tenslotte bevrediging gevonden bij Augustinus en de Kerkvaders. Rob en Lien hebben samen het geloof teruugevonden, en vinden nu ook rechtstreeks het geluk. - Van godsdienstig en ethisch standpunt moeten we ook nog wijzen op de vele vroede overpeinzingen en wijze lessen, die het boek stofferen. Ook wordt veel afgegeven op de ‘fijne, hypermoderne scholen’, zonder godsdienst. Weet je wat daar o.a. gebeurt? Bv. bij Meester Peetens: ‘Meester Peeters had drie-, viermaal per dag een of andere boodschap in de eerste klas te doen. Dan hingen zij lange tijd over juffrouw Govaerts' lessenaar gebogen, de hoofden dicht bijeen. Dan werden er lange fluisterende gesprekken gevoerd. Natuurlijk liepen die conferenties over allerlei gewichtige zaken en de peuters van de eerste klas, och, die hadden toch nergens erg in. Jaja, dat gebeurde allemaal op die moderne school’.
Jo De Visschere.
| |
| |
| |
A. Stifter: Brigitta. - 5e boek in de 14e letterkundige reeks ‘De Feniks’. Uitg. Het Kompas N.V., Antwerpen. - 1948 - Vertaald en ingeleid door Theo van der Wal. - 210 blz. - 40 fr.
Deze twee verhalen van de Oostenrijkse romanticus A. Stifter (1806-1868) doen ons door hun kunstmatigheid in de karakteruitbeelding, hun pathos in de dialoog en de beeldspraak, meer dans eens glimlachen (vb.: ‘zulke hete tranen vloeiden uit haar ogen als moesten zij het tapijt en de planken van de vloer doorbranden’ en ‘het zilver der haren ligt met al de onschuld der ouderdom op hun hoofden’). Anderzins kunnen zij ons nog altijd bekoren door hun picturaliteit, hun zuiver natuurgevoel, hun dichterlijk-verheven en wijsgerige visie op natuur en ziel en leven, hun eenvoud en hun naïviteit. Stifter herinnert ons Bernardin de St. Pierre. Ook zijn helden leven, lijk Paul en Virginie, in ‘de heilige eenzaamheid der wildernis’ en de natuurbeschrijving en -beschouwing beslaat 85 t.h. van zijn verhalen.
Beide verhalen behandelen de trouw en de standvastigheid der liefde, ‘die onbegrijpelijke gevoelens, waardoor de Schepper de twee geslachten bindt, zodat zij in zaligheid het doel nastreven’.
De vertaler Theo van der Wal had veel moeilijkheden om de ingewikkeld-lange zin van Stifter in verstaanbaar en vloeiend Nederlands om te zetten. Meesterlijk slaagde hij hierin, niettegenstaande het gebruik van een groot aantal genetieven en archaïsche vormen. (Vertaling naar de letter of poging om het oud-romantisch uitzicht weer te geven?) in het tweede verhaal.
Een korte inleiding, waarin vertaler ons een klare uiteenzetting geeft van de levens- en wereldbeschouwing van Stifter, gaat deze twee vertellingen vooraf.
Karel Haerens.
| |
Voorpost, Nr 1, 2 en 3. - Maandschrift voor Kunst en Cultuur. Uitg.: Laureys, Plantijn Moretuslei, 119, Antwerpen. - 32 blz., 10 fr.
Een nieuw tijdschrift van Antwerpse jongeren, die ‘menen dat een nieuw geluid noodzakelijk is voor de groei van onze maatschappij, onze kunst, onze cultuurbeweging.’ Ze willen ‘een positief sociaal gerichte kunst’ om mee te helpen aan ‘de verwezenlijking van een waarachtig democratische maatschappij’. De gemeenschap, de sociale waarden, het ‘socialisme’ staat in 't centrum van 't leven. De sociale verantwoordelijkheid van de schrijver, de dienende en opvoedende rol van zijn kunst staan op de eerste rang. De schrijver is eerst en vooral een sociaal wezen en een sociaal mens. Kunst heeft geen onafhankelijk, vrij bestaan. Maar is een sector, een deel van het grote kultuurgeheel, waar de levensbeschouwing in 't centrum staat en waaruit iedere sector haar krachten haalt. Vandaar de zorg, de moeite en ook de kunde, die de Voorpostvechters zich geven om hun socialistische levensbeschouwing,
| |
| |
hun ideologie, in talrijke artikels uit te bouwen. Filosofisch is dit tijdschrift dus vast interessant. Literair-productief echter brengen ons deze nummers weinig ‘werk’.
Boon wordt erkend als sympathisant en voorman, Belfort-Mussche openbaart zich als ‘een eerlijk geweten van het proletariaat’. Vermeylen en A.M. De Jong zijn lichtende voorbeelden, terwijl woorden van Ilya Ehrenburg de Voorpoststrijd synthetiseren. Anderzijds wordt Jules Romains, ‘de man van een verderfelijke en anti-democratische ideologie’ verguist. Ook Van de Woestijne, Jan Greshoff's en Minne's ivoren toren poogt men te rameien. En last not least Bert Decorte, van wie men iets zegt nopens het ‘massacreren van Baudelaire’ en het ‘opnemen van sociale verantwoordelijkheid’. Tot daar wat betreft de theorie en het essay. Literair-scheppend proza en gedichten is er weinig. Eén prozastuk van Laureys ‘Dodendans’. Een knap, goed geschreven kortverhaal. Onder de dichters schijnt Mare Braet de beste te zijn. De andere zullen nog moeten leren dat een gedicht die innige versmelting en groei is van inhoud én vorm, van vorm én inhoud.
Karel Haerens.
| |
Van Berkel Cor: Paganini. - Haarlem-Antwerpen, Gottmer, De Sleutel, met 25 buitentekstplaten. Biographieën der grootste componisten IV.
Van Berkel, die we reeds hadden leren kennen door een vroeger verschenen werk in de componistenreeks, nl. ‘Carl Maria von Weber’, heeft eens te meer degelijk werk geleverd met ‘Paganini’.
Alhoewel Paganini van weinig belang is als componist, is zijn kunstenaarsleven zeker belangrijk genoeg om in dergelijke reeks ten volle op zijn plaats te zijn.
Schrijver bekent zelf dat hij op moeilijkheden is gestuit bij de behandeling van dit ‘Vraagteken’ (blz. 34) zoals hij de vioolvirtuoos noemt. Het hele werk draait namelijk om deze éne vraag: ‘Is Paganini werkelijk de grootste violist van alle tijden geweest?’. In welke mate was hij business-man, clown, akrobaat en avonturier, in hoeverre was hij eigenlijk kunstenaar? Om deze vragen te beantwoorden laat V.B. zijn tijdgenoten aan het woord. Schubert bewonderde Paganini zeer, Adolf Bernhard Marx noemt hem een genie, Schumann heet Paganini's vertolkingen ‘zaligheid en verrukking’. Doch er klinken ook andere stemmen: zijn tijdgenoot Louis Spohr schrijft: ‘In zijn composities en in zijn wijze van voordragen vond ik een zonderling mengelmoes van hoogste genialiteit en kinderlijke smakeloosheid’; Berlioz en Liszt daarentegen bewonderden hem zeer.
V.B. meent te mogen besluiten, dat Paganini een typisch kind van eigen tijd was, hij heeft daar zoveel mogelijk profijt uit getrokken. Dat is ten slotte het geheim van zijn kunst en wereldfaam. Zonder de geestesstromingen van zijn tijd zou er geen Paganini geweest zijn. Dit betoog, van blz. 5/19 lijkt me het beste uit dit overigens interessant
| |
| |
werk en geeft niet alleen blijk van een stevige musicologische, maar tevens grondige historische kennis. Schrijver heeft zeker voor geen gemakkelijke taak gestaan bij het behandelen van dit ‘vuil skelet’, zoals ze de grote violist te Brussel noemden. Hij heeft getracht het geheim Paganini bevredigend op te lossen en heeft zijn onderzoek tot een schitterend einde gebracht.
Geschreven in een verzorgde, vlotte taal is het boek voor iedereen genietbaar. Alleszins een paar uurtjes aangename lectuur! Bibliotechnisch is het werk even verzorgd als de vorige uitgaven.
Ant. Braemscheute
| |
Marten Andersen Nexô: Morten houdt Koers, geautoriseerde vertaling van Dr Amy van Marken en Nelly Coven. - Uitgeverij De Kern, Den Haag.
In zijn boek ‘Morten houdt Koers’ dat als een vervolg mag aangezien worden van ‘Pelle de Veroveraar’, toont ons Marten Andersen Nexô het figuur van de idealist Morten.
Morten is het type van de sociale strijder voor een betere mensheid, het type van de socialistische strijder van vôôr de wereldoorlog. Na een lange reis in het buitenland keert Morten terug naar zijn vaderland, Denemarken.
Intussen is de wereldbrand uitgebroken en Morten denkt nog immer dat een conflict kan verhinderd worden door de Internationale idee der Socialisten. Hij moet nochtans tot zijn grote ongoocheling vaststellen dat zulks niet het geval is. Zijn vriend Pelle is een ganse bons geworden in de Partij en van de voorvechter Pelle is niets overgebleven. Morten wijst zijn vriend op die verkeerde handelswijze maar deze doet opmerken dat men in het leven ook in het belang der partij opportunist moet zijn.
Morten huwt een jonge arbeidster en stelt in zijn huwelijksleven de zoveelste teleurstelling vast. Zijn vrouw verstaat zijn idealisme niet; zij verwijt hem zijn belangloosheid. De werkloosheid groeit aan, de partij vindt dat Morten een lastige klant is, alleen wat jonge idealisten volgen hem nog. Zijn huwelijk mislukt. Morten de dweper, de zuivere, de man die van geen compomis weten wilt voelt zich alleen en miskend, maar vrij, vrij van alle banden.
Het boek is kernachtig geschreven in een vlotte aangename taal, het is daarom ook de lezers ten zeerste aanbevolen en bijzonderlijk de huidige politiekers voor wie Morten ook wel eens een lastige klant moet zijn.
K.v.E.
|
|