Terugblik
Het is mij, na deze tweede jaargang, een waar genoegen even de balans te mogen opmaken van de prestaties van ons tijdschrift.
Ik vermeen - zonder mezelf met te zelfvoldane overschattingen te paaien - dat wij ons best hebben gedaan. Wij hebben getracht steeds konsekwent te blijven, d.i. in eerste instantie scheppend werk te publiceren, scheppend werk dat beantwoordde aan onze opvattingen over poëzie en literatuur.
Het schijnt evenwel dat wij - althans volgens een paar moedwillige critici - te braaf zijn geweest, in die zin dat wij op geen enkel nummer een oproervaan hebben geplant en niet tot vervelens toe hebben gekletst over nieuwe ‘ismen’.
Inderdaad, zij hebben gelijk: het succes behoort voorlopig nog steeds aan de woordkramers. Hinde- en mane-schreeuwers boeken nog immer hun al te goedkoop succes. Het is nog steeds de mode ijlklinkende ledigheid met woordkoralen te camoufleren. De stumperds zijn te onzinnig verblind om in te zien dat juist dit contrast hun beenderige armoede moet parodieren. Doch zoals het parvenu's betaamt - ik bedoel woordparvenu's - zijn ze te veel met zich zelf ingenomen om zich in andere spiegels dan de hunne te bekijken.
Doch 't kan verkeren.
Laten ze nu gelijk hebben of niet, wij doen aan een dergelijk snobistisch vertoon niet mee en blijven nog steeds overtuigd dat het scheppend werk 200 % meer overtuigingskracht bezit dan een boekenrek beginselverklaringen. Wie aandachtig leest weet beslist waar wij heen willen, al gebeurt zulks op een minder spectaculaire wijze dan vroeger.
Aan onze ‘ziende-blinden’ geef ik volgend zinnetje ter overweging: ‘Er schijnt bij de tegenwoordige Fransche dichters (maar het is iets wat, geloof ik, overal en altijd gebeurt) een neiging te bestaan om, na het experimenteeren met allerlei onbegrijpelijke modernismen, tot de groote traditie terug te keeren.’ Het is van J.C. Bloem en verscheen in ‘De Groene Amsterdammer’ van 26 October 1946.
Het is vreemd dat men zulks in Vlaanderen nog steeds niet inziet.
Doch ik meen nu reeds genoeg aandacht te hebben besteed aan onze ‘litteraire’ oppositie. Ik wens evenwel niet te verzwijgen dat wij tijdens volgende jaargang zo nu en dan eens van ons zullen afbijten. Onze ‘reactie’ mag terug blaffen, zelfs in ons eigen tijdschrift (wij verlangen niets liever), al gunnen zij ons nooit de kans om in hun eigen kringetje eens te keffen.
‘Arsenaal’ blijft dus voor alles het tijdschrift voor literatuur.
De lezers zullen reeds bemerkt hebben dat de redactie werd uitgebreid en dat dit nummer een levendiger uitzicht kreeg. Wij hielden er aan dit laatste nummer aldus samen te stellen om onze abonnenten te bewijzen hoe onze derde jaargang wordt opgevat.
Wij hadden met deze wijzigingen slechts één bedoeling: beter presteren!