Arsenaal. Jaargang 2
(1946)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
De spelling van de Nederlandse taal.De oudste spellingkwesties rezen met de Renaissance. Eerst dan werd de noodzakelijkheid aangevoeld, boven de willekeur der middeleeuwen uit, te streven naar een vaste schrijfwijze van het Nederlands. Maar sinds het bereiken van een min of meer algemeen-geldende norm inzake spelling, is de gesproken taal steeds ver vooruit geweest op de geschrevene. Juist omdat de mens enerzijds spreekt, met zo levende spraakklanken die zo licht van waarde verschuiven, anderzijds omdat hij van nature zo geneigd is vast te houden aan een eenmaal gestelde en aanvaarde regeling in spellingkwesties, was minstens om de honderd jaar een min of meer grondige herziening nodig van de regels volgens dewelke wij onze taal op papier brengen. Door deze telkens opnieuw herhaalde verbetering - vereenvoudiging - was het mogelijk de steeds wijder wordende gaping tussen spreek- en schrijftaal toe te halen. In Zuid- en West-Europa zal het bij schuchtere verbeteringen blijven. Ofwel wordt de evolutie van de spreektaal op de voet gevolgd door een doelmatige aanpassing van de spellingmethode, zodat ook deze zich gaandeweg volkomen vernieuwt zonder dat er een revolutie nodig is. Het Italiaans kan hier als voorbeeld dienen. In andere talen: Engels, Frans, zou de meest gematigde voorgenomen vereenvoudiging stuiten op onoverkomelijke moeilijkheden omdat deze spellingen zeer conservatief gebleven zijn in de loop der eeuwen. In de Noordelijke landen daarentegen: Noorwegen, Duitsland, de Nederlanden, zien wij | |
[pagina 144]
| |
van tijd tot tijd hoe radicaal doch doelmatig de hervorming op dit gebied wordt doorgedreven en tot vereenvoudiging leidt.
De spelling van het Nederlands was oorspronkelijk onvast en phonetisch. Wel waren er, zelfs in de middeleeuwen, strekkingen tot eenvormigheid en vereenvoudiging waar te nemen. Toch gaat elk dichter zijn woordenschat hoofdzakelijk putten uit eigen dialect, dat hij dan ook wil weergeven in al zijn klankrijkdom en klankschakeringen, met specifieke lettercomplexen van eigen vinding. Zo komt de middeleeuwse dichter of kopiist er dan toe, klankenreeksen die in één ademstoot worden uitgesproken, op het papier weer te geven door een aaneengeschreven lettergroep. Lidwoord, voornaamwoord worden verbonden met het zelfstandig woord: sconinxs (des konings); scuwedi (secuwde-ni); totten (tot den); gaffem (assimilatie van: gaf hem); tlant (het land). Ook bij ons worden onder impuls van de Renaissance een reeks theoretische werken over de spelling geschreven. In Zuid-Nederland worden drie particularistische systemen opgetimmerd. De Gentse schoolmeester - graveur - lettersteker - letterzetter - drukker, JOOST LAMBRECHT geeft in 1550 uit, zijn ‘Néderlandsche Spellinghe’. Hij baseert zich op zijn Gents dialect want hij is de mening toegedaan dat ieder schrijven moet zoals hij spreekt. Het is er hem alleen om te doen de eigen ‘uutsprake’ zo nauwkeurig mogelijk weer te geven, allerminst ligt het in zijn bedoeling: ‘dat de Hollanders of Bràbanters haar eighen maniere van uutsprake op de Vlaamsche wise, of de Vlàmijnghen ende Vriezen haar pronunciatie op de Bràbantsche of Hollandsche uutsprake veranderen zullen: maar dat elc in 't sine zulke termen of silleben van spràken als hij in zijner moedertàlen gebruikt dezelve déghelic ende met zulken letters alsser toe dienen spellen mag.Ga naar eindnoot(1) Een Brugs collega, VAN DER GUCHT, gaat bij het te boek stellen van zijn spellingregels eveneens uit van zijn ‘plat Brux’. Zijn spelling-systeem is ons echter niet bewaard. ANTONIUS SEXAGIUS (Tsestich) Lid van het Parlement van Mechelen schrijft zijn: ‘De Orthographia linguae belgicae’.Ga naar eindnoot(1) Met deze voorschriften zal hij zijn kinderen prachtig Mechels hebben leren schrijven. Al deze systemen vielen dadelijk in duigen. Na de uitvinding van de boekdrukkunst zullen de drukkers evenwel de spelling volgen die gebruikt werd door de kanselarij van Keizer Karel. Ze is gekenmerkt door het overtollig gebruik van lettertekens. (Cruydeboeck, coninckx, Ghendt). | |
[pagina 145]
| |
In Noord-Nederland werden twee pogingen gedaan. In 1581 pakte PONTUS DE HEUITER uit met een ‘Nederlandse Orthographie’. d.i. maniere houmen oprecht Nederduits spellen ende schriven zal, niet alleen nut ende noodelic die oprecht begeren te schriven, maer al die sulx de ioncheit zouken te leren’. Steunend op Philoligisch-historische basis tracht hij een legering te smelten uit de verscheidene dialect-spellingen. Dit opzet mag merkwaardig heten als we bedenken dat De Heuiter, geboren te Delft, achtereenvolgens verbleef te, en kennis maakte met de dialecten van Leiden, Mechelen, Gorkum en Deventer. Practisch wil hij zijn door zoveel mogelijk te vereenvoudigen zonder daarom brutaal met de tradities afbreuk te doen. H.L. SPIEGHEL, lid van de Kamer ‘In liefde bloeyende’ neemt het Amsterdams taaltje van zijn kunstbroeders als uitgangspunt van zijn: ‘Twé-spraak van de Nederduitsche Letterkunst ofte van 't spellen ende eigenschap des Nederduitschen taels’ (1584) Middeleeuwse diphtongen vervangt Spieghel door dubbel geschreven monophtongen, ae: aa; oe: oo. Hij past verder het eenparigheids- en eenvormigheidsbeginsel toe. Voor zijn zienswijze kan hij alleen laten gelden de met de dag belangrijker wordende rol die Amsterdam te dien tijde op sociaal-economisch gebied spelen ging. We moeten bekennen dat de vijftal pogingen uit de zestiende eeuw niet veel op de middeleeuwen vooruit zijn gegaan. Boven de verwarring uit, bracht de navolging van de spelling van grote woordkunstenaars als Vondel, Cats en Hooft een zekere eenheid tot stand in 16e-17e eeuw die in de hand werd gewerkt door een begrijpend samenijveren van rederijkers, wetenschapsmensen en de ‘Translateurs’ van de Statenbijbel (1619-1637). Varianten op de spelling Spieghel konden een zekere eenheid bereiken. Er werd naar gestreefd ‘een gemeyn spraeck te volgen, die men all Nederlant doer lichtelick solde mogen lesen ende verstaen.Ga naar eindnoot(2) Maria Théresia gaf opdracht aan de Antwerpenaar JAN DES ROCHES - de latere secretaris van de Brusselse Academie - het onderwijs her in te richten. In 1761 gaf hij zijn ‘Nieuwe Nederduytsche Spraekkonst’ uit. Hiermee wilde hij het Antwerps dialect tot A.B.N. verheffen, wat hem deerlijk mislukte. Zijn plan, de spelling van het Nederlands te hervormen (in 1771), droeg de goedkeuring weg van 's Lands Bestuur. Zijn vereenvoudigingsmethode werd gedurende 3/4 eeuw onderwezen. Toch is hij niet mogen slagen | |
[pagina 146]
| |
in zijn opzet. Als specifiek mogen wij aanstippen: accenttekens en de nominatief n. J.J.L. LAMBERT TEN KATE's experiment ter vereenvoudiging zou dieper ingang vinden. Als degelijk Philoloog was hij op dit gebied ver op zijn tijd vooruit. Zijn ‘Spil- en Quelkunst’ zoals hij dat probleem placht te noemen leidde hij af uit de historische taalbeschouwing. Hij gebruikte een enkel letterteken om een monophtong aan te duiden en een vroegere diphtong schreef hij met dubbel letterteken. Prof. ADRIAAN KLUIT vervolledigde de spelling Ten Kate. Om de eenheid te bekomen stelt hij voor een eclectische keuze te doen uit de bestaande spelling. Siegenbeek heeft deze werkwijze konsekwent doorgedreven en er zijn stempel op gedrukt. Van de 19e eeuw af zal de regering bestendig de zaak behartigen. Van der Palm, de ‘Agent voor Nationale Opvoeding’ in de Bataafse Republiek, belast Prof. MATTHIJS SIEGENBEEK een definitieve regeling te treffen. In 1804 schrijft deze een ‘Verhandeling over de Nederduitsche Spelling ter bevordering van de eenparigheid in dezelve’. Dit wordt het eerste officieel stelsel. Volgens Siegenbeek - de spellingpaus - zal men schrijven: de blaauwe lugt; Koningrijk; maaiien. Deze spelling wordt toegepast van 1804 tot in de tweede helft van de 19e eeuw. In Noord-Nederland stuitte ze op heftige reactie vanwege Kinker en Bilderdijk die er elk voor zich een persoonlijke regeling op na hielden. Omtrent het midden der 19e eeuw wordt aan Prof. Mathias DE VRIES en L.A. te WINKEL gevraagd een ‘Groot Woordenboek der Nederlandsche Taal’ samen te stellen. In dit werk passen zij voor het eerst die spelling toe die wij thans sedert Februari 1946 mogen laten varen. In 1863 verrechtvaardigen zij hun vereenvoudiging in: ‘Grondbeginselen der Nederlandsche Spelling’. In Noord-Nederland wordt zij eerst in 1883 verplichtend. In België had de spelling-Siegenbeek gedurende de vereniging met Holland, de spelling van Jan des Roches gedeeltelijk verdrongen (vooral in West-Vlaanderen). Na 1830 blijft dan ook de reactie niet uit. De ‘Spelling-protestanten’ houden kwaadwillig des Roches in ere. J.-F. Willems die bemiddelend wil optreden met zijn: ‘Over de Hollandse en Vlaemsche schrijfwijze van het Nederlandsch’ wordt van Orangisme beschuldigd. J.B. David sticht zijn tijdschrift ‘De Bemiddelaar’ met het doel voor ogen een vergelijk tussen beide richtingen te kunnen bewerken. | |
[pagina 147]
| |
De spelling De Vries-te Winkel steunt evenals die van ten Kate en Siegenbeek op de Etymologie en historische taalwetenschappen. Ze heeft haar gebreken: ze is te conservatief, te geleerd. Dr. R.A. KOLLEWIJN zag in dat die spelling er ene was voor Philogogen dat ze onnodig ingewikkeld was. Hij schreef dan ook terecht in een artikel van 1891 over: ‘Onze lastige Spelling’. Kollewijn wist zijn oordeel te doen bijtreden door Buitenrust-Hettema, T. Terwey, W.L. Van Vloten, H. Logeman, Vercouillie en Scarpé. In 1893 werd gesticht: ‘Vereniging tot vereenvoudiging van onze schrijftaal’ die reageert tegen het etymologische in de spelling De Vries-te Winkel. Prof. C.G.N. De Vooys acht een dergelijke vernieuwing noodzakelijk én om pedagogische én om taalkundige redenen. Ook P.S. Royen is de mening toegedaan dat de buigings ‘n’ wetenschappelijk onhoudbaar is. In 1934 werd door de Nederlandse Minister van Onderwijs H.P. MARCHANT aan de Kollewijnisten een gedeeltelijke voldoening geschonken door de concessie der zes ‘beruchte’ regels. Latere reactie van Minister Slotemaker-De Bruine (1936) mocht niet baten. Spelling is nu eenmaal geen philologisch ‘museum’.Ga naar eindnoot(3) Dit hebben ook de onlangs samengekomen commissies uit Noord en Zuid ingezien. We moeten bekennen dat de aangebrachte vereenvoudigingen, binnen de perken door Marchant afgebakend, bij ons de indruk laten dat die commissies in kwestie, er zich in de eerste plaats om bekommerd hebben het huwelijk te sluiten na de geboorte van het kind. Eerder dan rekening te houden met de antipathie die een ver doorgedreven vereenvoudiging bij het brede publiek zou hebben gewekt (nu staan én de gewone burger én de intellectueel beide wantrouwig tegenover de nieuwe spelling) moest het er die deskundigen uit Noord en Zuid meer om te doen zijn geweest radicale - hierom nog niet onverantwoordelijke - hervormingen in te voeren die duurzaam zouden zijn. In het thans gesloten ‘compromis’ zijn een paar regels onzes inziens niet te verantwoorden. Waar de ‘sch’ niet gehoord wordt zal men ze nu eens schrijven dan weer in de pen laten. Dit noemen we alles behalve logisch en zal zeker verwarring te weeg brengen. Of zou ook hier de uitzondering de regel komen bevestigen? Blijft dan nog het Antwerpse achtervoegsel ‘laik’ dat lugubere ‘lijk’ uit onze A.B.N. schrijftaal. Toegeven dat de spelling ‘lik’ niet de juiste phonetische weergave is van het gesprokene: ze is de meest benaderende. De vereenvoudigers van onze spelling, die allen gedegen Philologen zijn hebben | |
[pagina 148]
| |
het waarschijnlijk niet over het hart kunnen krijgen de etimologisch h (althans) te laten wegvallen. Zo hebben ze nog altijd de gelegenheid de middeleeuwse herkomst ervan met een betweterig glimlachje ‘aan anderen mede te delen’. Maar... Roma locuta causa finita, en... een korte pijn is beter dan een lange. Daarom zijn we ook nu tevreden lijk we het altijd moeten zijn met wat we ‘krijgen’. M. OUDEWAL. |
|