Arsenaal. Jaargang 1(1945)– [tijdschrift] Arsenaal– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende De reiger. Gij zijt mijn vreugde en pijn, o vogel der moerassen, gij zijt mijn hunkering, mijn onrust en mijn leed, nu gij met loome vlerk ontvliegt de lage drassen ten verren einder toe, waar gij geen nest en weet. Gij zijt mijn groote vreugd: uit poel en more stijgen in lichte, teere glans van avondlijken schijn; en eenzaam en alleen, ter verste verte zijgen en in die eenzaamheid een blijden pelgrim zijn. Mijn hunkeren zijt gij, o vogel in 't geluchte, die zwervend verten peilt en klaren vijver spoort; bij avondstille tijd en 't zwijgen der geruchten Zet gij, o vogel, traag uw late reize voort. O mijn gevreesde pijn! Gij trage avondvogel, gij zijt mijn zwijgend beeld, die stom de smarte draagt, gij zijt mijn lekend hart, gewond door vele kogels, dat trage ledig bloedt en nooit en kreunt noch klaagt. O onrust in mijn hart! O angst en diepe zuchten! Wie ben ik, arme dwaas, die naar den Schepper grijpt? Ik ben die vogel daar in 't eenzaam grauw geluchte; Ik ben de onrust zelf, die tot geen rusten rijpt. K. Dekandelaere. Vorige Volgende