Aria(ca. 1810)–Anoniem Aria– Auteursrechtvrij Vorige Een vermakelyk lied. Op een schone Wys. Hoort Vrienden wat dat er voorwaar is geschied, Dat ik zal voorbrengen en zingen in 's lied Hoe dat een madaam, van naam ende faam, Ven een onegt kindje moest zy in de kraam. Zy heeft van de zomer wat veel gepleizierd, By dag en by nagt met Jonkmans gezwierd, Zy ging op den tril, Met al die maar wil, Tot zy heeft gekregen het lood in haar bil. Als zy er moest baren het kindetje gou, Dat was in de winter in 't felst van de kou Zo menig Sinjoor. Die met haar te voor, Wel hadden gewandeld die myden haar nou. Toen moest zy beschare haar kindergoed, Van luijers sluijer en zwagtels met spoed, Van suiker en kruid, Voor pap en beschuit, Tot alles te kopen had zy geen duit. Toen heeft deze Haagse Juffrouw met kragt Haar goed in de Bank van lening gebragt Haar rok en samaar. Haar kuif en slabaar, Kreeg Jan Oom tot pand en 't geld gaf by haar. In 't koust van de winter kwam zy in de kraam Zy baarde een Kindje zeer net en bekwaam, Na 14 dagen tyd, Zo gaat zy sabyt, En maakte haar weder het kindetje kwyt. Zy wist er geen raad om te voeden het kind. Hoort wat deze Kraamvrouw toen heeft ver zind, Zy wond het klein bloed, Van 't hoofd tot de voet, Gelyk men een bondeltje kleren wel doet. Is voort na de bank van Lening gaan spoen, Om pandjes te lossen met alle fatsoen, Jan Oom gaf haar goed Maar 't bondeltje zoet, Dat liet zy daar blyven en liep met er spoed Zy dacht nu heb ik een pandje gelost, En 't kindje dat gaat by Jan Oom in kost, Nu ben ik certyn, Weer zuiver maagd rein, Ik ben nu ontslagen van 't kindetje klein. Als Jan Oom zag leggen dat bondeltjeklyn. Hy dagt dat 's een pand e dat hoort er aan myn; Als hy het ontwind Doe zag hy gezwind, En vond er van binnen een levendig kind. Gy Juffertjes die der een pandje vergaard. Zo brengt het by Jan Oom dat die 't bewaard Gy blyft ongekwelt. Als gy 't zo besteld, t krygt er de kost en verstaat er geen geld. EINDE. Vorige