Apollo's nieuwe-jaers-gift. Deel 2
(1753)–Anoniem Apollos Nieuwe-Jaers-Gift. Aen Het Bekoorlyke Hollandsche Jufferschap.– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
Men zal hier strax vertoonen
Een schoon geregt van Appelbry,
Verzeld van andre kokery,
Een tractement van boonen.
2.
Dat word net, dat word net,
En puntig opgezet!
Die gort, of 'k laat me villen,
Lykt puur naar koekjes in de pan,
En deze naar ik merken kan,
Komt scheep voor hakkedillen.
3.
Vrinden gaauw! vrinden! gaauw!
De kost word anders laauw;
Gy moet niet langer draalen,
Komt Omen! Tantes! 't is al laat;
't Is jammer dat de spys verslaat,
Wy moeten 't hart ophaalen.
4.
Ei! dat 's raar! ei! dat 's raar!
Wat doen hier toch een paar
Citroenen op de tafel?
Wil imand by de gort van 't sap?
Of heeft dat niet meer eigenschap,
Als pekel op een wafel?
5.
Maar hier is, maar hier is
Te veel op dezen disch!
Hoe raakt het nog gegeeten?
Of wagt je ook hier [met verlof!]
| |
[pagina 163]
| |
De knorren burger besjes, of
Het weeshuis mee ten eten?
6.
Maar myn strot, maar myn strot,
Verdroogd als maartsche sprot,
Och! wierd 'er eens geschonken,
Ik vind die boonen juist niet kwaad,
Maar droogjes, als een kurken taat,
Och! dat wy nu eens dronken!
7.
Deze wyn, deze wyn,
Zoo goed als wyn kan zyn,
Heeft, op de grutten, gracie.
Zoo'n hartig kosje wil wel nat,
Maar de appelmoes bezwaart my wat,
Ei! schenk nog eens een glaasje.
8.
'k Dank je zeer; 'k dank je zeer;
Ik eet geen boonen meer;
'k Heb gorts genoeg verslonden;
Neem af; en dat men 't nabanket
Terstont in orde op tafel zett';
Hier zyn nog grage monden.
9.
Daar komt worst, daar komt worst;
Dat brokje scherpt den dorst;
Wie zal het nu ontleeden?
't Is maar een endje van een span,
Daar ider eens aan likken kan,
Dog naar de kunst gesneden.
| |
[pagina 164]
| |
10.
Deze kaas; deze kaas.
Die dikke Sinterklaas
Eens by de buuren laakte,
Moet zeker goed zyn, op myn eer,
Dewyl een boer in 't Purmermeet,
Die zelf heel zindlyk maakte.
11.
Die biscuit, die biscuit,
Die ziet 'er smaaklyk uit,
Wilt niemand daar naar tasten?
't Is alles wat je hebben zult.
Ei eet, of 't is uw eigen schuld,
Als gy van daag moet vasten.
12.
Maar byget! maar byget!
Daar komt nog andre vret.
De drommel! 'k ben bedrogen;
Daar komt een visch van Benthem aan;
Wie zal 'er eerst zyn vork in slaan?
Ik eet al met myn ogen.
13.
Dat smaakt schoon, dat smaakt schoon!
Die looper spand de kroon,
Maar 'k heb reeds myn genoegen.
't Is puik de heele visch gaat schoot,
Wel vrinden! dat men 't maal besloot,
Om ons aan 't vuur te voegen.
|
|