Apollo's nieuwe-jaers-gift. Aen het bekoorlyke Hollandsche jufferschap. Deel 1
(1745)–Anoniem Apollos Nieuwe-Jaers-Gift. Aen Het Bekoorlyke Hollandsche Jufferschap.– Auteursrechtvrij
[pagina 135]
| |
Dat ik, Schoone Herderinne
Met myn mond uw Lipjes druk;
Myn hoop is op u Min gegrond,
Gan dat ik de Nectar van uw Lieve
Mond,
Zuigen mag
Nagt en dag:
Dan weet uw Minnaer nooyt van geen
geklag.
2.
Dan blyf ik ziel togend hangen,
Aen uw Lely blanken hals,
Aen uw Roos Couleurde Wangen,
Op uw Boezem zagt en Mals.
In verrukking op gevoerdt,
Tot gy door Medogenheit eens werd geroerdt,
My in noodt,
Van de Doodt
Ret, en koesterd in uw heven schoot,
3.
Want myn Ziel, de Borst ontslopen
Door een Diepe Minne wondt;
Zweeft, en sluipt, en zoekt een Open
Op den Oever van uw Mond,
Daer zy uwe Ziel ontmoet,
En met Duizende van teere Zugjes
groet;
| |
[pagina 136]
| |
Die het hart,
Hoe benart,
Doen Verkwikken van zyn Minne
Smart.
4.
Maer als gy den Amber waesem
Door veel kusjes zonder tal,
Inblaest door uw zoeten Aesem,
Ach myn Izis Lief! hoe zal
Ik beschryven al het zoet,
Daer gy dan een Minnaers borste meede
voedt
Engelin!
Uwe Min
Voerd my als ten Hemel in.
5.
Dus doet gy me op nieuw herleven
Door de Glans van uw Gezigt,
Om nog andermael te Sneven
Door een felle Minne schigt.
Maer vergun my Schoone Zon,
Dat indien ik (als het eens gebeuren kon)
Ander werf,
't Leven derf,
Dat ik in uw lieve Boutjes Sterf.
|
|