Apollo's St. Nicolaas-gift aan Minerva
(1741)–Anoniem Apollo's St. Nicolaas-gift aan Minerva– Auteursrechtvrij
[pagina 22]
| |
Want ik was een Jong kwantje,
Ik vond een Venus dier,
In het Gras legge slapen,
Versmagd door 't Minne vier.
2.
'k Bekeekze van boven tot beneden,
Deze Godinne al in het rond,
Ik zag haar lieve leden,
Daar ik Plyzier in vond,
Van boven tot beneden,
En haar lachgende Mond.
3.
Haar wangetjes Rood en Blanke leden,
Haar Boezem çierelyk open stond,
Dat deed myn nader treden,
Nog meer çieraad ik vond,
Ik kon myn niet bedwingen,
Ik kuste haar voor haar Mond.
4.
Stilletjes ging ik nederleggen,
By haar al in het groene Gras,
Ik en dorst niet veel zeggen,
Terwyl zy slapende was,
Ik ly myn hand op haar Borsjes,
Doen ontwaakten zy ras.
5.
Toen heefze haar oogjes op myn geslagen,
En sprak Jonkman wat doet gy hier,
Hoe durft gy dat wagen,
Vertrekt met u getier,
| |
[pagina 23]
| |
Ik vatte haar in myn armen,
Met zo een groot Plyzier.
6.
Met zoete woorde ik haar bekoorden,
Die schone Nimph en veld Godin,
Klyn Cupido dit hoorden;
Die bragt haar ook tot Min,
Dat zy my mê omhelsde,
Dat maakte een goet begin,
7.
Geen groter Vreugde ik kon geniete,
Als myn dat Hemels Beeld aan dê,
Dat zou my niet verdrieten,
Wat dat Vrouw Venus dê,
Cupido blies allarm,
Wy waren met ons twê.
8.
De blade beweegde al van de Bomen,
De takke kraakte al wat daar was,
Reviere en Water Stromen,
Het groene Kruyd en Gras,
Wy waren zonder schromen,
Ik by myn Nimphje was.
9.
Ik spoelde myn Lede in de Beken,
Onder de Bomen in het Groen,
Myn lyf was heel bezweken,
Door al het groot vermoen,
Myn Hert is weer ontsteken,
Ik gaf haar ook een Zoen.
| |
[pagina 24]
| |
10.
Aurora verdween, den dag passeerden,
Dat ik moest van myn Lief afgaan,
Dat myn aan 't Herte deerde,
Zy bleef alleen daar staan,
Maar ik nog eens weerkeerden,
Ik Lagte haar vriendelyk aan.
11.
Ik Kuste en Streelden, ik Zoende en Kweelden,
Voor 't laast myn zoete Lief,
Dat myn Jonk Hert verheugde,
Zy was een Honigs dief,
'k Heb myn afschyd genomen,
En zy adjeu myn Lief.
12.
Met een verdweenze uyt myn ogen,
Weg was myn Vreugd en al 't Plyzier,
Nu ben ik heel bedrogen,
Adjeu gy Meysjes fier,
'k Hoop myn Nimph te genaken,
Eer dat ik schey van hier.
|
|