Apollo's kermis-gift aan de Haagsche vermaaksgesinde jeugd. Deel 2
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijStem: Onlangs geleen ging ik bedroefd &c.APollo steeg op zynen gouden wagen.
En purperde de kimmen met zyn gloed,
Als Dorancier, met eenen Rozenhoed
Om zynen kruin en een verheugd gemoed,
Dees woorden zong, van wintjes voort gedragen.
2. Juicht Herders juicht ik heb den prys gewonnen!
Ik Zegenpraal in't hart van Amarant,
Die schoone heeft haar ziel aan my verpant.
d'Aanminnige stak myne ziel in brand
Door 't flonkeren van hare tweeling Zonnen.
3. Wanneer ik aan de kristalyne vlieten
Myn wollig vee, myn dart'le schaapjes hoé,
Verzeld zy my, verheugd en bly te moe:
Dan slaat ze, ô! vreugd aan my een kusje toe;
Dan mag ik haar omhelzinge genieten.
4. Dan worden wy door eene drift gedreven!
Dan worden wy geblaakt door 't Minnevier.
Al kusschende kroon ik haar met Laurier
Zy noemd my dan haar lieven Dorancier;
Ik haar myn Lief en wellust van myn leven.
5. De lipjes zyn aan gekleefd door 't kussen;
| |
[pagina 106]
| |
De zielen zyn ontslagen van verdriet,
Het is de Min, die ons alleen gebied.
De Min verbind ons aan malkaar. Geen vliet,
Nog Oceaan kan onze vlammen blussen.
6. Houd op, houd op Ruisschen, hooge Abêelen,
O! Vlieten, stroomd dog zachjes langs dees kant.
Gy Nachtegaal, leg uwe stem aan band
En houw u stil, wanneer ik Amarant.
Geleegen aan myn zy. naar wens mag streelen.
7. Dus zong de knaap wyl d'Echo zyn gezangen
Weer kaatste' en meende in 't zingen voort te gaan
Maar Amarant, gezeten in de blaân,
Had hem gehoord en stiet hem zachjes aan;
Des zweeg hy, om haar met een kus te ontfangen.
|
|