Apollo's kermis-gift aan de Haagsche vermaaksgesinde jeugd. Deel 2
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijStem: Den boer op klompenTUigt vlugge Vogels getuigt van myn Liefde
Groene streeken,, Frisse beeken,
Tuigt, hoe een bruinetje my griefden:
't Is d'aanminnige amarillis,
Die gebiedster van myn wil is
En my kan behagen:
En zingt, hoe die Veld godin
My kroont met hare min.
ô Vogels, getuigt van myn Liefde,
2. 't Is amaril daar'k myn zinnen op zette:
Want twee Oogen,, Vol vermogen
Gloeien in het hooft dier Bruinette,
| |
[pagina 96]
| |
Als twee schitterende Zonnen:
Wie zou die beschouwen konnen
En niet teder minnen?
Al wie eens haar schoonheid ziet
Haar straks zyn liefde bied.
Zy is't daar'k myn zinnen op zette.
3. Haar malsche Zoentjes doen my altyd branden:
Haar twee lipjes, Zyn de klipjes,
Daar myn vryheid op kwam te stranden.
Al myn zugtjes, al myn klagjes
Doet zy door haar lieve lachjes,
Als een wind verdwynen.
Als zy my een lonkje bied
Dan voel ik geen verdriet.
Haar zoentjes doen my altyd branden.
4. Haar twee bruin oogjes doen my haar beminnen,
Voor die lichten,, Moet ik zwigten:
Daar mee kan zy my ook overwinnen;
Hoe'k'er my ook tegen zette,
'k Wierd een slaaf van die Bruinette.
'k Moest haar schoonheid eeren.
'k Verheug my nu wel te vreên
In haar bekoorlykheen.
Haar oogjes doen my haar beminnen.
5. Die schoone kan op myn trouwheid vry rusten:
'k Zal haar haten,, Nog verlaten;
Want zy is de bron myner lusten.
't Ziel-betoverende Bruynetje
Zal geen vlekje nog geen smetje
In myn liefde vinden:
Zy heerscht in myn minziek hart,
Wyl zy zelfs Venus tart;
Dus kanze op myn trouwheyd vry rusten.
|
|