Apollo's kermis-gift aan de Haagsche vermaaksgesinde jeugd. Deel 2
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijStem: Van den Herder Piramus.ô! HEld're Zon, 'k zie u langs d'Oosterkimmen
Wel dag aan dag met uwen wagen klimmen:
Gy koester vee en veld als ge in het toppunt blinkt:
Maar 'k zie ook hoe gy in het westen nederzinkt.
2. ô Eenig oog! 'k zie u niet nederdaalen,
| |
[pagina 94]
| |
Dan om op nieuws met vollen gloed te praalen,
Gy daald des avonds neer, dog 's morgens bly te moe
Zend gy ons wederom uw koesteringen toe.
3. Maar ach! wanneer zal 't noodlot my vergonnen?
Dat'k wordt verligt door twee vergoode Zonnen?
Voor't schoon van myn beminde Rozalyne:
Myn Rozalyne mind met godlyk schoon vercierd,
Voor wiens bekoorlykheen en toverende gloet,
Gy, Eenig Werelds Gog, met schaamte wyken moet.
4. Dat al uw glans, dat al uw schoon verdwyne,
Hoe wel haar deugt nog op haar schoonheid Zeel gevierd.
5. Wanneer g' d'aard verligt met uwe straalen
Sie ik 't gebloemt op't alderschoonste pralen.
Maar geene bloem verkwikt op 't ryzen van den dag,
Gelyk myn Ziel, als ik die Nimph beschouwen mag.
6. Maar myne ziel dwaalt tans in duisternissen,
Wyl ik den glans van haar gezigt moet missen.
Zy treurt gelyk een bloem die hare glanssen derft,
Maar weer ontluikt, zo ras ze uw aanschyn weer verwerft.
7. Ren snel, ô Zon, op dat de vlugge tyden
Nog veel te traag, nog vlugger heene glyden:
Op dat ik in den glans van Rozalyntjes oog,
My altyd spiegelen, en bly vermaken moog.
|
|