Apollo's kermis-gift aan de Haagsche vermaaksgesinde jeugd. Deel 2
(1750)–Anoniem Apollo's kermis-gift– AuteursrechtvrijStem: Wanneer de Zon in't morgenroot.ô! LIefde, Liefde, schei eens uit
Myn teeder hert te grieven.
| |
[pagina 82]
| |
Ik ben u een gewisse buit
En hang van uw believen.
Eerst trof my Zwaantjes zwanenhals;
En Blondjes tuitjes zydemals?
En Valkenoogjes Oogen:
Toen zoeten lieffelik gezang;
En Haasjes voet en vlugge gang,
Vol toverend vermogen.
2. De prop're mond van Rozemond
Hield myne ziel gevangen,
Terwyl ik aan het kogelrond
Van Klaartjes borst bleef handen.
Soo ras ik Flora's koontjes zag
Verliefde ik op haar guiten lach,
Een Tuin vol malse bloemen:
Terwyl ik dol na Hageroos,
Haar blanke en kleine handjes koos,
Alleenig waard te roemen.
3. Het Leliwit van Leliaan,
Met Rozenbloed gebroken,
Houd nu myn zinnen stille staan
En doet m'in Liefde koken.
Maar Galoos ryzig net postuur
Verdeelt ter stont dit minnevuur:
My boeyen hare leden.
Ach! Liefde, Liefde, schei eens uit
Ik ben u een gewisse buit;
Waar toe my meer bestreden?
|
|