Apollo of Ghesangh der Musen
(1615)–Anoniem Apollo of Ghesangh der Musen– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Op de stemme: Rubinette.
SInt dat ick schoone Maghet
Van de Goden heb ontfaan
’T gheen dat my meest behaghet,
D’ooghen eens op u te slaan,
Denck ick staach in mijn gheest, ist oock een mens van aard,
Daar heerlijckheyt soo veel in is vergaard.
Vw’ooghen als twee Sonnen
Blincken in het aanschijn klaar,
Maar meest blijf ick verwonnen,
Door u suyverheyt voorwaar,
Maar als ghy totte spraack u proper mondt ontbindt,
Dan blijcket ghy voor al een Hemels kindt.
Of ghy moet sijn Diana
Die Goddinne van de jacht,
V naam die wijst oock ane
Voor een dieder wel op acht,
Of seght eens met wat net, daar ghy u garen hanght,
Waar mee dat ghy de wilde herten vanght.
Seght, seght eens jagherinne,
Wieder oyt heeft onghefaalt,
Als dese jacht-Goddinne
Eenigh hert ter loop onthaalt,
Maar sonder eens uyt u ghewoone tredt te gaan,
Soo hebdy ’t alder wildtste hert ghevaan.
Al mijn rijckdom en goeden
Had ick aan dit hert besteet,
Van jonghs op gingh ick’t voeden
Met al dat een hert liefs eet,
Maar ’t worden alsoo wildt dat het my selfs ontsprongh,
En noyt en wasser yemant die’t weer vongh.
Eens isset weer ghehouden,
Maar de Parcken lieten ’tlos:
Nu hebdy’t, willet houden,
Stiert het niet weer in het bos,
Wy warent beyde quyt, dan als het so mocht zijn,
Soo gunn’ ick het veel liever u als mijn.
’T is van gheen kleynder waarden,
Maer het beste van sijn soort
Zijt ghij Goddin op aarden,
Weten kendy’t onghehoort:
Een hert hoe’t wilder is, soo veel ist beter mee,
In alle dingh is dese reeckningh ree.
| |
[pagina 76]
| |
Maar ick vrees van de honden,
Als Actaeon onbedocht
Te worden oock verslonden,
Om dat ick het versocht,
Maar mocht ic als hy deed u Godlijc lichaam bloot
Aanschouwen so en was het noch geen noodt.
|
|