Amsterdams minne-beekje. Deel 3(1638)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Amarilli Mia Bella. ROsimonda mijn Enghel, Mijn tweede ziel, mijn hart, Mijn soetste leven, Sonder wien 'k my begheven Sou in de doodt, want liever my het sterven Waer, lief dan u te derven, En dat ick niet, u door mijn vyerigh minnen, Rosimonda, R. R. soud ghewinnen. 2 Midts dat ghy saeght mijn Hemel, Mijn soete vreuchdens born, Hoe dat ick stadigh, Op hoop van u ghenadigh Tot mywaerts eens te vinnen, gingh vertoghen, Mijn droeve druck voor ooghen, V levens licht stelden mijn bitter lyden Op dat ghy naer myne smerte, Die 'k in't Herte Voel, verblyden. [pagina 30] [p. 30] 3 Die my, o Son en Mane, Soo lieftich nu bespringht, Beneemt my 't rusten, Doet dat geen soete lusten My dienen meer: Waer door dat enckel swaerheyt, En spoock, jae doodes naerheyt My komt versellen, Tot dat u vrolijck wesen Rosimonda, R. R. is verresen. 4 Dat my, sielens verquickingh En troostens helle baeck, Soo ingenomen Heeft, dat ick niet bekomen Heb so veel machts, om eens mijn mont t'ontsluyten, En u mijn pijn te uyten, Die my beset, en my noch meer sal plagen, Soo ghy die niet, mijn verkoren, door u gunste Gaet verjagen. 5 Die ick u nu, mijn waertste, Door pen en inckt beschrijf. [pagina 31] [p. 31] Ghy mijns erbarmen Wilt, en mijns pijns ontfarmen Zijn gunstich, dat, lijck mijn druck is geresen Wt u, soo wilt genesen, Met dijn gesicht my die heel smeul tot asschen, Soo mijn droefheyt, door u goetheyt, Lief ghy niet, komt af te wasschen. Vita mortalis vigilia est. Vorige Volgende