Amsterdams minne-beekje. Deel 3
(1638)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Stem: Vlied heen droeve suchjes.
SChuylter gheen medoghen
In het hertje van mijn Lief, so zijn mijn klachjes al verloren:
'k Heb door Liefds vermoghen
Aen de Minne-godt de trouw van mijn stantvaste liefd' gezworen
Ick sal u lieven, mijn Lief, mijn beminde, soo lang als ick leef,
Ick (die voor u kniel) // De Goon mijn Ziel,
En u, mijn Lichaem gheef.
2 Suchjes zijn mijn spyse,
Traentjes zijn mijn dranck, mijn Lief, mitsdien ick uwe liefd' moet derven:
'k Sal op deze wyse
't Lievend lichaem voen so lang, dat trouwe liefde my doet sterven,
| |
[pagina 6]
| |
Mach ick liefds lusjes dan geen meer plegen, gelijck als ick placht
Mach ick dan gheen meer // Ghelijck wel eer,
Ghebruycken liefdens macht?
3 Sal ick ondertussen
Vwe lipjes, uwe mondt, u kaeckjes, en u roode wanghen,
Niet meer moghen kussen?
Sult ghy my, mijn lieve lief, by u niet een reys meer ontfanghen?
Sal ick gheen lusjes, geen kusjes meer kryghen, gelijck als ick had,
Toen ick in de min // Mijn herts Sanctin
Om wederminne badt?
4 Lief, sal ick dan blyven,
Afgescheyden sonder u, ha, pronck en perrel aller Vrouwen?
Laet dees vaersjes schryven,
Laetse na mijn doodt, mijn lief, dat bid ick, op mijn Graf-steen houwen,
Hier leyt hy die om sijn lief is gestorven, en rot tot as;
Van de Ziel ontbloot,, Nu tuyght zijn dood',
Hoe trouw zijn liefde was.
I. H. Krul. |
|