Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijStemme: Wanneer de Son sijn Paerden ment, &c.
WAnneer de koutste tijdt van ’t Iaar,
Ons aanbrenght harde Vorst,
Dan zietmen vaak hoe menigh paar,
Zoo menigh brave Borst,
Die zigh dan gaen verlusten
Op Amstels schoone Revier,
Alwaar men dan met lusten,
Kan krijgen puyk van Bier.
| |
[pagina 238]
| |
2 Men wandelt naar den Omval toe
Daar zet men zig wat neer,
Om rusten, want men wort wel moe
Wanneer men gaat zo veer;
’t Oog kan zig nau verzaden
Van ’t geen daar d’Amstel mee praalt,
Met cierlijke gewaden
Waer op de zon neer straalt;
3 En schittert met zijn helle glans
Op Amstels Burgery,
Ay! lieve kijk dat ’s Joncker Hans,
Maar Kees rijdt hem verby,
En Ariaan het sijn loper
Gespannen in de slee,
En dat is Monseur Proper.
Die wil maar kan niet mee.
4 Ey! ziet eens Jochem met zijn wijf
Hoe vinnig dat hy rijt,
Maar ziet hoe vaardig en hoe stijf,
| |
[pagina 239]
| |
Dat zy daar henen glijt,
En dat is Monseur Werkhof
Die daar zo vinnig slaat;
Hy maaktet niet veel werk of,
Noch heter slaat Gerrit sijn maat.
5 So gaat het met de Rijke-luy
Wanneer het winter is,
Die niet en heeft, ’t is van de bruy,
Die dobbelt veeltijts mis;
En moeten zich belijen
Met soberlijck haar behoef,
Maar tijen hebben tijen,
Des zomers dan is het weer troef.
F. Klaix.
|
|