Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– Auteursrechtvrij
[pagina 141]
| |
Stemme: Windeken daer het bosch, &c.AErdige Trijntje, geestigh dier,
Stoockster van het minne-vyer,
Die mijn sinnen dreef tot minnen,
Minnen dat mijn ingewant
Levendigh en verdroncken brand.
Waerom verdroncken soete Meyt?
Om dat ick u schoonigheyt
Niet kan derven// Moet ick sterven.
Sterven in een tranen-vloed,
Soo ghy my met geen troost ontmoet.
Troostertje troost my troostelijck staeg
Want mijn zieltje is soo graegh,
Om de smaeckjens// Van u kaeckjens
Te genieten dien ik vond
Als ick u kuste voor uw’ mond.
Kussend’ zeeg mijn ingewand,
| |
[pagina 142]
| |
Uyt mijn lichaem, in mijn hand,
Dat ick druckte// Als ghy buckte
Achterwaard, op ’t u soo stijf,
Tot dat het weer kromp in mijn lijf.
Daer voor ick Trijntje danckbaerheyt
Steets te loonen ben bereyt.
Die my ’t leven// heeft gegeven,
Toen sy in haer schootjen vingh
’t Ingewand, dat een vierdeel, hingh.
I. S.
|
|