Amsterdamsche Vreughde-stroom (Tweede deel)
(1655)–Anoniem Amsterdamsche Vreughde-Stroom, De– AuteursrechtvrijToon: O Cromwel, &c.
K. Kar.
O Gy die ‘t werelts-recht
Verheft, en weder slecht!
Verschoon ’t oprecht versoek van uw geboge Knecht;
Gy stiet uyt Eng’lands Throon
Den Vader, en den Soon.
Schot.
O Karel! o Parel van Engelands kroon!
| |
[pagina 22]
| |
Wy missen den Vader, en hebben den Soon,
En knielen voor Stuarts gemartelde Throon.
K. Kar.
2 ’t Huys, dat mijn Scepter schent,
Verwoed, moort sonder endt,
De Slijpsteen schen-schut is, de byl het Parlement.
O dier-vergote bloed,
Hoe knaegtge mijn gemoed!
Schot.
Wy t’uwaert, O Stuart! ons wenden, heb moed,
Dien stoorders, en moorders, hoe hevig verwoed,
Den honing van Konings bloed wisselt in roet.
K. Kar.
3 O God-vergete eeu!
Gy saegt de laetste geeu
Van Vader, my ten hoon, en schricking voor den Leeu;
Wie yst niet voor ’t verhaal?
O block! o duyvels staal!
Schot.
Gerechtigheydt vecht, en pleyt, ‘t laaghste verhaal,
Uw’ degen, door segen, doet swaren de schaal,
Ey! smacht niet in klachten, maar wacht op uw’ staal.
| |
[pagina 23]
| |
4 Uw’ Vader die, om hoog,
Op ’s Heeren Hemel-boog,
Den Scepter swaait, roept wraak: Help appel van sijn oog:
Wie ken u wederstaen?
K. Kar.
Ick gesp het Harnas aan.
Schot.
De Galgen ree walgen, Schavotten, en Raân,
En micken versticken; de Ravens haar laân,
En proppen ‘er kroppen, nae ’t koppen afslaan.
5 Doch sie de wraak alree
Haar kling van dubb’le snee,
K. Kar.
Om gordden….
………. Hemel druck de trotzheydt onder Zee.
Schaf uytkomst, goede Godt,
En keert ’t Rampspoedigh lot.
Schot.
Al kneusen de Reusen den edelen strot
Uw’s Vaders; verraders geprangt en geknot,
Steets klampen haar rampen aan ’t schamper schavot,
6 ’t Onwinbaar Hollands Beest
| |
[pagina 24]
| |
Voor beesten nooit bevreest,
Vecht voor haar vrye tuyn, en ick ben self geweest
D’invoerder van uw’ kroon.
K. Kar.
D’invoerder van mijn hoon.
Schot.
‘t Voorleden is, heden, gegleden ter zy;
Wy brachten ’t Geslacht van ons Harder in ly,
Maar gisten geen listen van Aarts dwinglandy.
K. Kar.
7 Mijn moeder werdt verschopt,
Den burger naeu verkropt
Sijn tranen; moortsucht onderwijl haar ooren stopt.
Ach Broeders! Susters, ach!
Hoe knackt men ons gesach!
Schot.
De vrancken haar Rancken besproien met gal:
En steenen, en weenen met het Leeuwen-dal,
En sweeren te weeren der Karolen val.
K. Kar.
8 Geef krachten aan mijn hand,
Geef, Heer, dat ick de schand,
En scha, versette van mijn kroonloos Engeland;
| |
[pagina 25]
| |
Toon datge wettig schent
’t Onwettig Parlement.
Wilt smoren uw toren, en horen mijn beê,
En stuuren mijn Buuren verwinning, en vreê,
En schenden de benden der schenders op Zee.
9 O gy, die ‘tHemels-recht
Wel buygt, maar nimmer slecht!
Verhoor ‘t oprecht versoeck van uw’ geslechte knecht,
Her-recht sijn slechte staat,
En vecht voor Stuaarts zaat.
Schot.
So leven wy, even als eertijdts, in rust,
En geven het leven, vrywillig, met lust,
Voor Karel, de parel van Engelandts kust.
I. Bara.
|
|