Aan d’Amstelse Ivffers. VRolicke Iuffers.
Ik heb lang de Penne-vruchtjes der Rijmschrijvers van ’t Eerste Deel van Mijne Amsteldamse Vreughde-stroom, zo loflik van uwe tong zien gleyden, en dat den Hemel, als een Echo, die galm weer afkaatste: ’t geen in my een gedurige bezigheyd veroorzaakt heeft om u het Tweede Deel, volgens mijn belofte, ter handt te stellen; ’t geen ik in dezen Druk vermeerdert heb met eenige aangenaame Liedjes, als van Dullaart, Dubbels, Zweerds, Verbiest en andere; om het zelve u meer en meer