| |
| |
| |
Bijlagen.
Publicatie,
houdende vaststelling van een nieuw Reglement op den in-, door en uitvoer van Koopmanschappen voor het eiland Curaçao.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur ad interim van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging genomen hebbende de magtiging bij aanschrijving van Zijne Excellentie den Heer Minister van Marine en Kolonien ad interim dd. 11 October 1848, Litt. B, no. 421/D, aan hem verleend, om overeenkomstig een door Zijne Majesteit den Koning goedgekeurd voorstel, voorloopig en onder nadere goedkeuring, eene wijziging te brengen in de alhier in werking zijnde wetten op den handel.
Gelet op den inhoud van gedacht voorstel, kopielijk gevoegd geweest bij de opgemelde aanschrijving.
Herzien het Reglement op den in-, uit- en doorvoer van koopmanschappen voor de kolonie Curaçao, gear- | |
| |
resteerd bij besluit van Zijne Majesteits Commissaris-Generaal dd. 15 Februarij 1828, Litt. C, no. 1. alsmede Art. 2, Litt. f en Art. 7 van de wet op de belastingen, van dezelfde dagteekening.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan: voorloopig en onder nadere goedkeuring des Konings
1o. Te arresteren, gelijk gearresteerd wordt bij deze, het navolgende
| |
Reglement op den in-, door- en uitvoer van koopmanschappen voor het eiland Curaçao.
Art. 1. Het Reglement op den in-, uit- en doorvoer van koopmanschappen voor de kolonie Curaçao, gearresteerd bij besluit van Zijne Majesteits Commissaris-Generaal voor de West-Indische bezittingen dd. 15 Februarij 1828, Litt. C, no. 1, benevens de publicatie van den Gezaghebber dezer kolonie van den 17 Augustus 1836, no. 7, en alle verdere thans in werking zijnde verordeningen en bepalingen, betreffende den in-, uiten doorvoer van koopmanschappen te Curaçao en de daarop gestelde belastingen en regten, worden hierbij ingetrokken, buiten werking gesteld en door de volgende bepalingen vervangen.
Art. 2. De Haven van Curaçao blijft voor den in-, door- en uitvoer van allerlei koopmanschappen, om het even met welke schepen en uit welke landen aangebragt, geheel vrij.
Art. 3. Geene regten op den in-, door- en uitvoer
| |
| |
zullen te Curaçao van de inkomende of uitgaande goederen worden geheven of gevorderd: de schepen echter zullen onderworpen zijn aan het loods-, haven en beveiligingsregt in voege, als hieronder omschreven.
Art. 4. Dienonverminderd zal een patentregt als plaatselijke belasting en in stede van bij classificatie geheven worden, zoo als bepaald is bij art. 2, litt. f der Publicatie van 15/26 Februarij 1828, naar rede van 1 percent der waarde van ingevoerde goederen; zullende de consignataris geregtigd zijn aan den afzender in rekening te brengen het aandeel van zijn patentregt, in verhouding tot de waarde van de geconsigneerde goederen.
Art. 5. Degene, die ingevoerde goederen ontvangt, zal aangeslagen worden in het 1 percent patentregt, hetwelk driemaandelijks wordt ingevorderd. Die aanslag zal geschieden
1o. naar het bedrag der facturen of andere bescheiden, bij eene opgave door hem onderteekend en ingerigt volgens het hieraan geannexeerd model.
2o. bij gemis van zoodanige bescheiden, naar rede van f 400 waarde per stuk.
Schippers of supercargos, die hunne waren zelve willen slijten en voor ommekomst van het loopende kwartaal het eiland verlaten, zullen vooraf het 1 percent patentregt moeten voldoen.
Art. 6. Driemaandelijks zal eene Commissie uit den Kolonialen Raad, door den Gouverneur te benoemen, zitting nemen, ten einde aan te hooren de bezwaren
| |
| |
tegen den aanslag van dit patentregt en naar bevinding de verlangde vermindering al of niet te doen plaats grijpen.
| |
Van den invoer.
Art. 7. Geen invoer zal mogen plaats hebben elders dan in de haven, tenzij in bijzondere gevallen, met toestemming van den Gouverneur.
| |
Van de inklaring.
Art. 8. De binnenkomende schepen of vaartuigen zullen de haven niet verder mogen inzeilen dan tot het Waaigat en zullen aan de Oostkade eene provisionele ligplaats moeten innemen, welke door den Havenmeester zal worden aangewezen.
Art. 9. Schepen, na zonsondergang binnenkomende, zullen voor het fort Amsterdam blijven liggen tot zonsopgang. De Gouverneur zal echter verlof kunnen verleenen tot het verhalen van het vaartuig, vóór den hier vastgestelden tijd.
Art. 10. Zoo spoedig mogelijk na hunne aankomst, immers binnen den tijd van zes uren, zullen de schippers ten kantore van den Kolonialen Ontvanger, met overgifte van hunne scheepspapieren en het manifest der lading, moeten inklaren.
Wanneer de schepen op ballast binnen komen, zijn de schippers niet te min tot de inklaring verpligt, met overgifte hunner scheepspapieren.
Schippers, die geen behoorlijk manifest hunner lading kunnen overleggen, klaren in met overgifte slechts van
| |
| |
hunne scheepspapieren en dienen later bij den Kolonialen Ontvanger, eene door hen onderteekende lijst in, opgemaakt volgens de door hen te houdene aanteekening der geloste goederen, met vermelding van de personen aan wie dezelve zijn afgeleverd.
Art. 11. Zij, die nalatig zijn de inklaring te doen, of geen behoorlijk manifest kunnende overleggen, de hierboven vermelde lijst niet binnen 24 uren na de lossing van het geheele vaartuig indienen, zullen verbeuren eene boete van vijf honderd gulden.
Art. 12. Het kantoor van den Kolonialen Ontvanger zal geopend zijn van 's morgens acht tot 's middags drie uren, zon- en feestdagen uitgezonderd. Wanneer de kantoortijd mogt zijn verloopen, binnen de zes uren na de aankomst van het schip of vaartuig, zal de inklaring geschieden den volgenden morgen vóór tien ure.
| |
Van het lossen der goederen.
Art. 13. Na de inklaring, zal de Koloniale Ontvanger tot het lossen der goederen een algemeen schriftelijk consent kosteloos afgeven en daarna de lossing aan geenerlei oponthoud, visitatie of formaliteit onderworpen zijn, behoudens het bepaalde bij den doorvoer.
Ingeval daartoe aanleiding bestaat, kan de Gouverneur de lossing van eenig vaartuig doen plaats hebben onder toezigt van eenen ambtenaar der kolonie, telken reize bijzonderlijk, door den Gouverneur aan te wijzen.
Art. 14. Schippers, welke bevinden meer goederen aan boord te hebben dan door hen zijn ingeklaard, zijn
| |
| |
verpligt tot het doen van nadere inklaringen daarvan, binnen den tijd voor de inklaring bij art. 10 bepaald.
Art. 15. Na het bekomen van het consent, zullen de schepen, met voorkennis van den Havenmeester, van hunne provisionele ligplaats aan de Oostkade, moge verhalen.
Art. 16. Schippers, die meer goederen aan boord mogten hebben en lossen, dan zij bij hunne inklaring of op de bij art. 10 bedoelde lijst hebben opgegeven, zullen eene boete van f 500 verbeuren, even als dezulke, die goederen lossen zonder daartoe van een behoorlijk consent voorzien te zijn.
Art. 17. Binnen acht dagen na het lossen der lading van het vaartuig, zal de schipper gehouden zijn, aan den Kolonialen Ontvanger in te leveren de bewijzen, aan welke personen de ingevoerde goederen zijn afgegeven, welke bewijzen bestaan kunnen, hetzij uit de gekwiteerde cognossementen, hetzij uit een manifest voorzien van de handteekening dier personen achter het hun geleverde, of wel uit eenig ander document, hetwelk van de ontvangst doet blijken.
Art. 18. De schippers, die de bewijzen in het vorige artikel bedoeld, in den voorschreven termijn, niet overleggen, zullen eene boete van f 500 verbeuren.
| |
Van den doorvoer.
Art. 19. Goederen bestemd voor doorvoer, moeten op het manifest bij de inklaring worden aangewezen.
Art. 20. Wanneer men de voor doorvoer ingeklaarde
| |
| |
goederen wil lossen, om dezelve wederom met denzelfden bodem te vervoeren, zal daarvoor een kosteloos af te geven speciaal schriftelijk consent van den Kolonialen Ontvanger gevorderd worden en de opslag dier goederen moeten plaats hebben, ten overstaan van eenen door hem te benoemen ambtenaar, in eenige door den belanghebbenden aan te wijzen bergplaats, voorzien van twee verschillende hechte sloten, waarvan een der sleutels onder den gemelden Ontvanger zal berusten.
Art. 21. Ingeval echter de voor doorvoer ingeklaarde goederen worden verkocht of in den handel gebragt, zal dit met voorkennis van den Kolonialen Ontvanger geschieden en bij de lossing of aflevering dier goederen, eene lijst worden opgemaakt, met vermelding der personen aan wie zij zijn afgeleverd; zullende deze lijst aan den voormelden ambtenaar worden ingediend, terwijl verder de schipper gehouden zal blijven aan het bepaalde bij art. 17.
Art. 22. Vóór den wedervervoer der voor doorvoer opgeslagene goederen, zal de inlading in denzelfden bodem geschieden ten overstaan van eenen ambtenaar der administratie, daartoe door den Kolonialen Ontvanger aan te wijzen, die aanteekening der weder ingeladene goederen zal houden en daarvoor f 2 per dag zal mogen berekenen; een gedeelte van eenen dag zal voor eenen geheelen worden geteld.
| |
Van den uitvoer.
Art. 23. De uitvoer is aan geene formaliteiten onder- | |
| |
worpen; echter zal de schipper voor zijn vertrek zich moeten vervoegen ten kantore van den Kolonialen Ontvanger, ter terugbekoming zijner scheepspapieren. Wanneer hij aan de bepalingen van dit Reglement en aan het haven- en veiligheidsregt, voor zoo verre hij hetzelve verschuldigd mogt zijn, voldaan heeft, zal de Koloniale Ontvanger, op verbeurte van f 25 ten behoove van den belanghebbenden, binnen den tijd van één uur aan hem afgeven een consent tot vertrek (fortpas), waarvoor betaald wordt f 1.
Art. 24. Bij den weder uitvoer van voor doorvoer ingeklaarde goederen, zal daarenboven de schipper bij den Gouverneur bevestigen, dat de genoemde goederen werkelijk met zijnen bodem worden uitgevoerd en van deze bevestiging zal op het manifest van inklaring aanteekening worden gehouden.
Art. 25. Ingeval daartoe aanleiding bestaat, zal de Gouverneur, door onderzoek, zich van de waarheid van den inhoud dezer bevestiging kunnen overtuigen.
Art. 26. Wanneer op buitengewone tijden, dat het kantoor gesloten is, gelijk ook op zon- en feestdagen het consent tot vertrek (fortpas) verlangd wordt, zal de Ontvanger, zoo geene wettige reden daartegen bestaat, zonder verwijl hetzelve moeten verleenen, doch daarvoor f 5 extra mogen berekenen.
| |
Over het loods-, haven- en veiligheidsregt.
Art. 27. Het loodsregt van elk schip of vaartuig zal betaald worden, als volgt:
| |
| |
Voor het loodsen in en uit de haven.
Oorlogschepen.
|
Schepen van linie |
f 40.00 |
Fregatten |
f 32.00 |
Korvetten en brikken |
f 24.00 |
Alle andere mindere vaartuigen |
f 16.00 |
Koopvaardijschepen.
|
Voor vaartuigen van 10 tot 30 ton, per voet |
f 0.65 |
boven de 30 tot 60 ton, per voet |
f 0.871½ |
boven de 60 tot 100 ton, per voet |
f 1.10 |
boven de 100 tot 200 ton, per voet |
f 1.30 |
boven de 200 ton, per voet |
f 1.75 |
De vaartuigen minder dan tien tonnen groot, zijn aan het loodsregt niet onderworpen, ten ware de loods gerequireerd mogt worden, in welk geval hij per voet f 0.65 zal mogen berekenen.
Alle onkosten op het loodswezen worden door den loods uit deze gelden gevonden.
Voor het in- en uitloodsen tot in en uit het Schottegat zal er bovendien nog betaald moeten worden, als volgt:
Oorlogschepen.
|
Linieschepen |
f 26.66 |
Fregatten |
f 20.00 |
Korvetten |
f 13.33 |
Brikken of schoeners |
f 8.00 |
Mindere vaartuigen |
f 4.00 |
| |
| |
Koopvaardijschepen.
|
Vaartuigen boven de 100 ton per voet |
f 0.84 |
van 60 tot 100 ton per voet |
f 0.58 |
beneden de 60 ton per voet |
f 0.41 |
Voor Nederlandsche vaartuigen is het nemen van eenen loods niet verpligtend: indien zij zich echter van denzelven bedienen, zullen zij volgens denzelfden hierboven vermelden maatstaf betalen.
| |
Haven- en veiligheidsregt.
Art. 28. Het haven- en veiligheidsregt zal betaald worden, als volgt:
Van schepen van 100 ton of daarboven, per ton |
f 0.25 |
beneden 100 ton tot 50 ton, per ton |
f 0.20 |
beneden 50 ton tot 25 ton, per ton |
f 0.15 |
beneden de 25 ton, per ton |
f 0.12½ |
Art. 29. Het haven- en veiligheidsregt zal niet verschuldigd zijn:
1o. Van schepen onder Nederlandsche vlag;
2o. Van vaartuigen, welke op ballast binnen komen of geene lading breken en binnen de 3 maal 24 uren wederom vertrekken: het eerste etmaal te rekenen van zonsondergang na hunne aankomst;
3o. Van vaartuigen, ballastscheeps binnenkomende om zout te halen, die met minstens eene halve lading van dat artikel vertrekken, mits zulks ten genoegen van den Gouverneur blijke;
4o. Van vaartuigen in avarij of ter vertimmering binnenkomende, voor zoo verre ten genoegen van den
| |
| |
Gouverneur wordt bewezen, dat de plaats gehad hebbende vertimmering eene som heeft bedragen minstens gelijkstaande aan het twintigvoud van het anders verschuldigde haven- en veiligheidsregt;
5o. Van schepen ter walvischvangst, die ter verversching binnen vallen, zelfs wanneer zij een gedeelte der lading verkoopen, ten einde in de uitgaven alhier te voorzien;
6o. Van pakketten.
Art. 30. De Koloniale Ontvanger zal voor het havenen veiligheidsregt afgeven kwitantien uit een register, waarin de namen van schip en schipper, de grootte van het vaartuig in tonnen, en het ontvangen regt opgenomen moeten worden, op de boete van vijf en twintig gulden ten laste van den Kolonialen Ontvanger, voor elke het Rijk nadeelige omissie.
Art. 31. Alle boeten, waarin de schipper krachtens dit Reglement geslagen wordt, zullen op het vaartuig verhaalbaar zijn.
Art. 32. De in-, door- en uitvoer van buskruid, blanke wapens en amunitien, zal zich regelen naar de reeds bestaande of nog daar te stellene speciale policie-bepalingen.
2o. Te bepalen:
a. | Dat het bovenstaande Reglement in werking zal komen van en met den 1 April dezes jaars; |
b. | Dat de tonnengelden voor Nederlandsche in deze kolonie te huis behoorende vaartuigen, over het loopende jaar 1849, slechts zullen zijn verschul- |
| |
| |
| digd voor een vierde gedeelte van het jaar; terwijl het te meer betaalde zal terug gegeven worden, indien voor eenig vaartuig die gelden over het geheele jaar bereids mogten zijn voldaan. |
Gearresteerd op Curaçao den 26 Maart 1849.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris a. i.,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad op Curaçao den 28 daaraanvolgende.
De Koloniale Secretaris a. i.,
J. Schotborgh, Hz.
| |
(Model bedoeld bij art. 5, § 1.)
De ondergeteekende verklaart bij deze ontvangen te
hebben per |
|
welke op den |
van |
alhier is |
binnen gekomen: |
|
waarvan, volgens de onder mij bernstende bescheiden de waarde is f........
Curaçao den
| |
| |
| |
Publicatie,
houdende bepalingen, waarbij worden opgeheven het Vuur- en Bakengeld en de belasting op den verkoop van vreemde vaartuigen en tevens de kosten voor den gezondheidspas worden verminderd.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur ad interim van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging genomen hebbende de magtiging aan hem verleend bij missive van Zijne Excellentie den Heer Minister van Marine en Kolonien ad interim dd. 11 October 1848, Litt. B, no. 421/D.
Gezien:
de Publicaties van den Gezaghebber dd. 23/25 Augustus 1838, no. 12; 6/10 December 1839, no. 17 en 3/9 December 1840, no. 9, houdende bepalingen wegens het vuur- en bakengeld.
de Publicatie van den Gezaghebber dd. 13 November 1841, 27 April 1842, no. 3, alsmede die van den Gouverneur dd. 5/9 December 1848, Publicatie-blad no. 6, bepalende de belasting op den verkoop van vreemde vaartuigen aan ingezetenen dezer kolonie.
het tarief op den impost van het klein zegel, gearresteerd door den Gouverneur in Rade van Policie dd. 31 October 1826; alsmede het tarief van leges, gearresteerd bij besluit van Zijne Excellentie den Commissaris- | |
| |
Generaal van Zijne Majesteit voor de West-Indische bezittingen, den 28 Maart 1828, no. 11.
In aanmerking nemende: dat in het belang van den handel en de scheepvaart wenschelijk en doelmatig geacht wordt de bovengemelde belastingen op te heffen, en voorts de kosten van gezondheidspassen bij eene wettelijke verordening te regelen en te verminderen.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, voorloopig en onder nadere goedkeuring des Konings te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze:
Art. 1. Van en met primo April aanstaande zullen worden opgeheven:
1o. Het vuur- en bakengeld, daargesteld bij Publicatie van den gezaghebber van Curaçao dd. 23/25 Augustus 1838, no. 12.
2o. De belasting op den verkoop van vreemde vaartnigen, laatstelijk geregeld bij Publicatie van den Gouverneur dezer kolonie dd. 5/8 December 1848 (Publicatie-blad no. 6).
Art. 2. Dat het vuur en bakengeld voor Nederlandsche in deze kolonie t'huis behoorende vaartuigen over het loopende jaar 1849, slechts zal zijn verschuldigd voor een vierde gedeelte van het jaar, terwijl het te meer betaalde zal teruggegeven worden, indien voor eenig vaartuig die gelden over het geheele jaar bereids mogten zijn voldaan.
Art. 3. De gezondheidspassen zullen voortaan door den Stads-Chirurgijn en Officier van gezondheid worden
| |
| |
afgegeven op ongezegeld papier met kostelooze legalisatie van den Gouverneur der kolonie, aan wien dezelve door of namens dien ambtenaar tot dat einde zullen worden aangeboden; daarvoor zal ten behoeve van den Stads Chirurgijn en Officier van gezondheid worden voldaan twee gulden vijf en twintig centen.
Gearresteerd op Curaçao, den 26 Maart 1849.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris a.i.,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad, den 28 daaraanvolgende.
De Koloniale Secretaris a.i.,
J. Schotborgh, Hz.
| |
Publicatie,
bevattende wijzigingen in art. 27, 28 en 29 van het Reglement op den in-, door- en uitvoer van koopmanschappen op het eiland Curaçao.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
Nademaal met de missive van Zijne Excellentie den Heer Minister van Kolonien dd. 26 October dezes jaars, Litt. B, no. 21/100, ontvangen is, 's Konings besluit
| |
| |
van den 24 te voren, no. 42, waarbij wordt goedgekeurd de onder nadere goedkeuring uitgevaardigde publicatie van dit Bestuur, dd. 26/28 Maart 1849, houdende vaststelling van een nieuw Reglement op den in-, door- en uitvoer van koopmanschappen voor het eiland Curaçao, behoudens echter eenige in art. 27, 28 en 29 van dat Reglement gebragte wijzigingen.
Zoo is het, dat in opvolging van welgemeld Koninklijk besluit aan die wijzigingen mits deze publiciteit wordt gegeven, zijnde dezelve:
1o. de bijvoeging, in de slotbepaling van art. 27, van de woorden ‘in de kolonie t'huis behoorende’ achter de woorden ‘voor Nederlandsche vaartuigen.’
2o. Het weglaten der woorden ‘haven en veiligheidsregt’ boven art. 28, en
3o. Het stellen der woorden ‘in de kolonie t'huis behoorende’ in stede van die ‘onder de Nederlandsche vlag,’ voorkomende in art. 29.
Weshalve door deze wijzigingen in het gezegd goedgekeurd Reglement, in den vervolge moet worden gelezen;
als:
Art. 27. (De slotbepaling). ‘Voor Nederlandsche vaartuigen in de kolonie t'huis behoorende, is het nemen van eenen loods niet verpligtend; indien zij zich echter van denzelven bedienen, zullen zij volgens denzelfden hierboven vermelden maatstaf, betalen.’
en waarna onmiddellijk volgt:
Art. 28. Blijvende in deszelfs geheel, zonder het opschrift haven en veiligheidsregt.’
| |
| |
Art. 29 alleen § 1. ‘Van schepen in de kolonie t'huis behoorende.’
Zullende de bepalingen in de aldus gewijzigde artikelen voorkomende, in werking geraken van en met 1 Januarij 1850.
En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze op de gebruikelijke wijze gepubliceerd en in het Publicatie-blad opgenomen worden.
Gedaan op Curaçao, den 22 December 1849.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris a.i.,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad op Curaçao dato utsupra.
De Koloniale Secretaris a.i.,
J. Schotborgh, Hz.
| |
Publicatie,
waarbij eenige kwitantien in den handel afgegeven, van den impost op het klein zegel worden vrijgesteld.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
Dat bij missive van Zijne Excellentie den Heer Mi- | |
| |
nister van Kolonien, dd. 26 October dezes jaars, Litt. B, no. 21/100, is ontvangen 's Konings besluit van den 24 te voren, no. 42, waarbij in art. 2 wordt goedgekeurd het door dit bestuur in dato 1 Junij van dit jaar vastgestelde ontwerp van publicatie, krachtens welke eenige kwitantien, in den handel afgegeven, van den impost op het Klein Zegel worden vrijgesteld.
Zoo is het, dat overeenkomstig opgemeld Koninklijk besluit, de gezegde publicatie hierbij wordt afgekondigd, ten einde van en met 1 Januarij 1850 in werking te geraken, luidende dezelve als volgt:
In overweging genomen hebbende: de bij het tarief op den impost van het Klein Zegel, dd. 31 October 1826, onder letter Z, voorkomende bepaling, dat van het Zegelregt zijn uitgezonderd, de cognossementen, facturen, rekeningen courant of andere rekeningen in den handel gebruikelijk.
Dat nogtans omtrent den waren zin van het vorenstaande, groote onzekerheid bestaat.
En noodig achtende die bepaling te verduidelijken en aan dezelve de gewenschte uitbreiding te geven, in verband met de bereids daargestelde maatregelen tot aanmoediging van den handel.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan: te bepalen, gelijk bepaald wordt bij deze:
Alle kwitantien in den handel afgegeven voor koopmanschappen, alsmede die voor winkelwaren en roerende goederen, zijn van den impost op het Klein Zegel vrijgesteld.
| |
| |
En zal deze op de gebruikelijke wijze afgekondigd en in het Publicatie-blad worden geïnsereerd.
Gedaan op Curaçao, den 22 December 1849.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris a.i.,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad dato utsupra.
De Koloniale Secretaris a.i.,
J. Schotborgh, Hz.
| |
Publicatie,
waarbij eene accijns op den rum wordt vastgesteld.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging genomen hebbende, dat het noodzakelijk wordt geacht om de koloniale inkomsten te vermeerderen, en de rum bij den invoer, aan het Eenpercent patentregt onderworpen, met het minste bezwaar voor de ingezetenen, meer kan worden belast, terwijl de heffing van een plaatselijk regt daarop, ook uit een zedelijk oogpunt en in het belang der maatschappij zich aanbeveelt.
Gelet: op art. 9 van het Reglement op het beleid
| |
| |
der regering in de kolonie Curaçao en onderhoorigheden, vastgesteld bij 's Konings besluit van den 27 Januarij 1848, no. 51.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze:
Art. 1. Voor ieder pijp, vat of boco rum van 100 gallons, dat ingevoerd wordt, zal buiten het Een percent patentregt, als stedelijke accijns tien gulden worden geheven en voor de onderdeelen naar evenredigheid. Hetzelve zal, gelijk het patentregt, driemaandelijks van den consignataris of wel van den ontvanger der goederen worden gevorderd.
De rum echter, die voor doorvoer ingeklaard, met hetzelfde vaartuig op dezelfde reis wordt uitgevoerd, is vrij van de accijns.
En zal deze op de gebruikelijke wijze alhier worden afgekondigd, om met den 1 Maart in werking te komen, en voorts in het Publicatie-blad deze kolonie worden opgenomen.
Gearresteerd op Curaçao, den 25 Februarij 1852.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad, den 26 daaropvolgende.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
| |
| |
Publicatie,
waarbij ter verzekering van het Een percent patentregt eenige strafbepalingen worden vastgesteld.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen, dat de noodzakelijkheid gebleken is om door eenige strafbepalingen, eene meer trouwe naleving te verzekeren van de voorschriften van het Reglement op den in-, door- en uitvoer van koopmanschappen dd. 26/28 Maart 1849.
Gelet op art. 9 van het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Curaçao en onderhoorigheden, vastgesteld bij 's Konings besluit dd. 27 Januarij 1848, no. 51.
Den Kolonialen Rand gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze:
Eenig artikel.
Met eene boete van f 500 tot f 1000 zullen gestraft werden:
a. | de schippers, die nalatig zijn de inklaring te doon binnen den termijn voorgeschreven bij art. 10 van het Reglement op den in-, door- en uitvoer; |
b. | zij, die naar aanleiding van art. 13, 20 of 22 onder het toezigt van eenen ambtenaar moeten lossen of laden, dit clandestien of in diens afwezigheid bewerkstelligen; |
| |
| |
c. | zij, die in strijd met art. 7 van het Reglement, elders dan in de haven lossen of laden, zonder toestemming van den Gouverneur; |
d. | de schipper, die bij het onderzoek bedoeld in art. 25 zal bevonden worden minder of andere goederen te hebben willen uitvoeren, dan in zijne bevestiging voor den Gouverneur zijn opgegeven. |
Wanneer echter in een dezer gevallen de schipper volledig kan bewijzen niet ter kwader trouw of ter ontduiking van 's lands middelen te hebben gehandeld, zal de regter bevoegd zijn het verzuim met eene mindere boete te straffen.
En zal deze op de gebruikelijke wijze alhier worden afgekondigd, om met den 1 Maart aanstaande in werking te komen, en voorts in het Publicatie-blad dezer kolonie worden opgenomen.
Gearresteerd op Curaçao den 25 Februarij 1852.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad den 26 daaropvolgende.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
| |
| |
Publicatie,
waarbij alle doorvoer van rum vrij wordt gesteld der betaling van den accijns.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging genomen hebbende, het wenschelijke om den accijns op den rum, welke alleen op de consumtie dient te drukken, niet te vorderen van dat gedeelte, hetwelk werkelijk wordt uitgevoerd, en tevens maatregelen vast te stellen ter verzekering van dat regt.
Gezien de Publicatie van den 25/26 Februarij 1852 (Publicatie-blad no. 1).
Gelet op art. 9 van het beleid der regering in de kolonie Curaçao en onderhoorigheden, vastgesteld bij 's Konings besluit van den 27 Januarij 1848, no. 51.
Den Kolonialen Raad gehoord,
Heeft goedgevonden en verstaan, met wijziging van art. 2 der Publicatie van den 25/26 Februarij 1852 (Publicatie-blad no. 1) te bepalen, gelijk bepaald wordt bij deze:
Eenig artikel.
De doorgevoerde rum is vrij van den stedelijken accijns.
Bij de inklaring voor doorvoer zal moeten worden opgegeven of de transito per denzelfden bodem zal geschieden.
In dat geval zal bij de uitklaring de Gouverneur zich kunnen vergewissen, of de ingevoerde hoeveelheid werkelijk uitgevoerd wordt.
| |
| |
Wanneer bij eene inklaring voor doorvoer, hetzij met denzelfden den wel met eenen anderen bodem, de rum ontscheept moet worden, zal het vaartuig voor het fort moeten verhalen en de ontscheping geschieden ten overstaan van eenen door het bestuur aan te wijzen ambtenaar, die de ontladene hoeveelheid in een landsmagazijn zal opslaan en van de ontvangst bewijs zal afleveren aan den belanghebbende.
Bij den wederuitvoer zal die ambtenaar bij de inscheping van den rum tegenwoordig zijn, gelijk ook telkenmale als dat magazijn op verzoek van eenen belanghebbende wordt geopend.
Die ambtenaar zal eene behoorlijke lijst houden van al de ontvangsten en uitgaven in het magazijn en geene afgifte voor de consumtie mogen laten geschieden, zonder een behoorlijk permit van den Ontvanger.
Iedere overtreding deter wet wordt gestraft met f 500 boete.
En zal deze op de gebruikelijke wijze alhier worden afgekondigd, om dadelijk in werking te worden gebragt en voorts in het Publicatie-blad worden opgenomen.
Gearresteerd op Curaçao den 16 April 1852.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad dato ut supra.
De Koloniale Secretaris,
J. Scrotborgh, Hz.
| |
| |
| |
Gouvernement van curaçao en onderhoorigheden.
Beschikking van Woensdag den 11 Augustus 1852, no. 347.
de gouverneur,
Gelet: dat bij art. 12 der Publicatie van den Schout bij nacht Gouverneur en Raden van Policie dd. 15 Januarij 1822, bepaald is: dat geene inscheping van buskruid uit 's Rijks magazijnen zal mogen plaats hebben, dan ten zelven dage van het vertrek van het vaartuig, waarin het zal worden uitgevoerd, enz.
In aanmerking nemende: dat ofschoon de permitten tot vervoer van buskruid in tijds worden genomen, bij het bestaande gebruik om de inscheping van hetzelve zoo na mogelijk te doen geschieden aan het vertrek des vaartuigs, hetwelk meermalen wordt vertraagd, daaruit de ongelegenheid wordt ondervonden, dat die verscheping somtijds gevraagd wordt op tijden, waarop in het fort Rif, de vuren in de keukens van het garnizoen ontstoken moeten zijn en er alzoo geene gelegenheid wordt gegeven, dat daaromtrent door den Garnizoens-kommandant de noodige maatregelen van voorzorg binnen het fort kunnen genomen worden.
Willende zoo tot voorkoming van oponthoud voor den handel, als tot zekerheid van de plaats, te dezer zake eenige voorziening maken.
Gezien art. 11 van voorzeide Publicatie, houdende in substantie: dat de Magazijnmeester der artillerie, als
| |
| |
verantwoordelijk zijnde voor de goede orde in het vervoeren van buskruid en ook voor de behoedmiddelen, die daaromtrent moeten in acht genomen en werkstellig gemaakt worden, al de eigenaren en verdere daarbij belanghebbende personen, gelijk ook al degenen, die daaraan werken, zich moeten onderwerpen aan de maatregelen, die de voornoemde Magazijnmeester dienaangaande, naar luid dier wet en verdere door den Gouverneur te makene bepalingen, zal voorschrijven en doen ten uitvoer brengen.
Heeft goedgevonden en verstaan, krachtens deze laatste zinsnede, te bepalen gelijk bepaald wordt bij deze:
1o. Dat zoodra een door het Bestuur afgegeven permit, hetzij tot ontscheping en opslag in- of wel tot vervoer van buskruid uit 's Lands magazijnen, aan den Magazijnmeester der artillerie zal zijn ter hand gesteld, deze met den consignataris of inlader zal overeenkomen omtrent het uur, waarop de ontscheping of inlading, volgens art. 1 en 12 der aangehaalde wet, zal moeten plaats hebben en daarvan alsdan onmiddellijk aan den Garnizoens-kommandant zal doen kennis dragen, ten einde door dezen, de vereischte maatregelen van voorzorg wegens het uitdoen van de vuren binnen het fort, waar het kruidmagazijn gelegen is, kunnen genomen worden;
2o. Dat ingeval het sub. 1 bepaalde uur te kort ophanden is, om bedoelde voorzorgsmaatregelen binnen het fort te kunnen nemen, of wel dat hetzelve valt op eenen tijd van den dag, waarop tot bereiding der spijzen
| |
| |
voor de bezetting, de vuren binnen de keukens moeten aan zijn, alsdan door den Garnizoens-kommandant, aan wien bij deze de meeste diligentie in het belang van den handel wordt aanbevolen, een nader unr zal worden bepaald, hetzij voor de ontlossing, hetzij voor de inscheping van het buskruid, en de Magazijnmeester der artillerie daarmede bekend gesteld, aan de belanghebbenden van deze nadere bepaling onverwijld zal doen kennis dragen.
3o. enz.
Afschriften dezer zullen gezonden worden aan den Magazijnmeester der artillerie en den Majoor Garnizoens-kommandant tot informatie en naleving; terwijl deze beschikking, voor zoo veel noodig, door opname in het Publicatie-blad dezer kolonie ter algemeene kennis zal worden gebragt.
De Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden,
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
| |
Publicatie,
volgens welke het vuur- en bakengeld op nieuw wordt geheven.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
| |
| |
In overweging genomen hebbende, dat in 1849 bij wijze van proef en tot aanmoediging van den handel, is opgeheven het vuur- en bakengeld.
dat echter de daarstelling van den vuurtoren op het eiland Klein Curaçao, de kosten van eene duurzame onderhouding der kustlichten op deze eilanden, merkelijk heeft vermeerderd.
dat bij den toestand der koloniale kas, men bedacht heeft moeten zijn op buitengewone middelen om in die kosten te voorzien en het billijk is voorgekomen, de uitgaven voor de kustverlichting te laten dragen door de scheepvaart, in welker uitsluitend belang dezelve is daargesteld.
Gezien de op dezerzijds voorgesteld ontwerp verleende goedkeuring bij 's Konings besluit dd. 3 Julij ll. no. 61, alhier ontvangen bij aanschrijving van Zijne Excellentie den Heer Minister van Kolonien dd. 28 Julij dj. Litt. B, no. 2/79.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen zoo als bepaald wordt bij deze:
Art. 1. Alle koopvaardij of particuliere vaartuigen zonder onderscheid van vlag, welke de haven of baaijen van Curaçao of de ankerplaatsen van het eiland Bonaire aandoen, zullen onderworpen zijn aan de betaling van een vuur- en bakengeld.
Art. 2. Dit vuur- en bakengeld wordt gesteld:
Voor in deze kolonie te huis behoorende schepen en vaartuigen, kwartaalsgewijze te betalen, naar rede
| |
| |
van 40 cents 's jaars voor elke ton scheepsruimte.
Vreemde schepen, welke onder Hollandsche vlag alhier gebragt worden, zullen het vuur- en bakengeld, op de bovenstaande wijze beginnen te betalen, van het kwartaal volgende op den overgang van eigendom.
Voor alle andere zoo Nederlandsche als vreemde vaartuigen, naar rede van 10 cents per ton scheepsruimte voor elke reis.
Art. 3. Het vuur- en bakengeld is verschuldigd van en met den dag waarop eenig vaartuig in de haven of baaijen van Curaçao binnenvalt, of de ankerplaatsen te Bonaire aandoet; met dien verstande nogtans, dat een vaartuig het vuur- en bakengeld voldaan hebbende, dit regt niet andermaal zal behoeven te betalen, wanneer hetzelve binnen de 30 dagen weder in een der opgemelde havens of baaijen binnenvalt of de ankerplaatsen mogt aandoen.
Art. 4. Het vuur- en bakengeld zal te Curaçao door den Kolonialen Ontvanger en te Bonaire door den Ontvanger aldaar, worden ingevorderd.
Art. 5. Van dit regt worden vrijgesteld:
1o. de alhier te huis behoorende vaartuigen die minder dan 10 tonnen groot zijn.
2o. de paketbooten.
Art. 6. Deze publicatie zal in werking komen van en met den 1o Januarij 1853, zoodat het vuur- en bakengeld gevorderd zal worden van ieder vaartuig, hetwelk na ultimo December dezes jaars wordt ingeklaard.
En zal doze op de gebruikelijke wijze op Curaçao
| |
| |
en onderhoorigheden afgekondigd en in het Publicatieblad opgenomen worden.
Gearresteerd op Curaçao, den 28 October 1852.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad, den 18 November 1852.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
Publicatie,
waarbij de alhier te huis behoorende schepen, aan de betaling van een haven en veiligheidsregt worden onderworpen.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die dezen zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen, dat bij den drang om de koloniale inkomsten te vermeerderen, het raadzaam wordt geoordeeld, de alhier te huis behoorende schepen, met wijziging van § 1 van artikel 29 van het Reglement op den in- door- en uitvoer van koopmanschappen voor het eiland Curaçao dd. 26/28 Maart 1849 (Publicatie-blad no. 4), in verband met de Publi- | |
| |
catie, dd. 22 December 1849 (Publicatie-blad no. 11 een haven en veiligheidsregt te laten betalen
Gezien de op dezerzijds voorgesteld ontwerp verleende goedkeuring bij 's Konings besluit dd. 3 Julij ll. no. 61, alhier ontvangen bij aanschrijving van Zijne Excellentie den heer Minister van Kolonien dd. 28 Julij dj. Litt. B, no. 2/79.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, met wijziging van de aangehaalde publicatien, te bepalen zoo als bepaald wordt bij deze:
Eenig artikel.
Van de schepen in de kolonie te huis behoorende, zal het haven- en veiligheidsregt slechts ééns in het jaar verschuldigd zijn en wel naar rede van een gulden per ton.
Deze Publicatie zal van en met 1o. Januarij 1853 in werking komen.
En zal deze op gebruikelijke wijze op Curaçao, Bonaire en Aruba afgekondigd en in het Publicatie-blad opgenomen worden.
Gearresteerd op Curaçao den 28 October 1852.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad den 18 November 1852.
De Koloniale Secretaris,
Schotborgh, Hz.
| |
| |
| |
Publicatie,
waarbij de wet van den 5 November 1852, no. 68 en het Koninklijk besluit van den 9 December 1852, no. 85, worden afgekondigd en in werking gebragt.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen, dat bij missive van zijne Excellentie den Heer Minister van Kolonien dd. 10 December 1852, Litt. B, no. 13/127, ontvangen zijn.
1o. De wet van den 5 November van dat jaar no. 68, waarbij alle voor den doorvoer bestemde goederen te St. Martin (Nederlandsch gedeelte) worden vrijgesteld van de regten van in- en uitvoer.
2o. Het Koninklijk besluit van den 9 December ll., no. 85, houdende:
a. Vaststelling van het Reglement op het entrepôt van het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte).
b. Afschaffing van eenige emolumenten en van het tonnengeld.
c. Heffing van een havengeld. met last om beide af te kondigen en in werking te brengen.
Den Koloniale Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze:
| |
| |
Eenig artikel.
De wet van den 5 November 1852, no. 68 en het Koninklijk besluit van den 9 December 1852, no. 85 zullen gelijktijdig en op de gebruikelijke wijze, te St. Martin worden afgekondigd en in werking gebragt en voorts in het Publicatie blad alhier worden opgenomen; luidende dezelve als volgt:
Afschrift.
Wet van den 5 November 1852, waarbij alle voor den doorvoer bestemde goederen te St. Martin (Nederlandsch gedeelte) worden vrijgesteld van de regten van in- en uitvoer. (no. 68.)
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo wij in overweging hebben genomen, dat het wenschelijk is ter bevordering der handels belangen op het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte) wijziging te brengen in de aldaar bestaande tarieven van regten van in- en uitvoer, en dat zoodanige wijziging, ingevolge art. 5 der wet van 8 Augustus 1854 (Staatsblad no. 47), behoort plaats te hebben bij de wet.
Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze.
| |
| |
Eenig artikel.
Te rekenen van den dag, dat deze wet op het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte) zal zijn afgekondigd, worden aldaar alle voor den doorvoer bestemde goederen vrijgesteld van de regten van in- en uitvoer.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst enz.
Gegeven op het Loo den 5 November 1852.
(get.) WILLEM.
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel,
De fd. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien,
(get.) A.L. Weddik.
Voor eensluidend afschrift,
De fd. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
| |
Koninklijk besluit van den 9 December 1852, no. 85, houdende:
a. | Vaststelling van het reglement op het entrepôt van het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte). |
b. | Afschaffing van eenige emolumenten en van het tonnengeld. |
c. | Heffing van het Havengeld.
Afschrift. |
9 December 1852. (no. 85.)
| |
| |
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op het voorstel van onzen Minister van Kolonien van den 30 November 1852, Litt. B. no. 5.
Gelet op de wet van den 5 November 1852, waarbij alle voor den doorvoer bestemde goederen, op het Nederlandsche gedeelte van het eiland St. Martin, worden vrijgesteld van de regten van in- en uitvoer.
De Raad van State gehoord (advies van den 7 dezer no. 3)
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Het nevens dit besluit gevoegd Reglement op het entrepôt van het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte) wordt goedgekeurd, met bepaling dat hetzelve gelijktijdig met de in den hoofde dezes vermelde wet, zal worden in werking gebragt.
Art. 2. De emolumenten op het tarief van voormeld eiland bekend onder de namen van
Vlaggen- en Hospitaalgeld,
alsmede die voor:
den Kommies van in- en uitklaring,
den Fiskaal,
den Kommandant,
en het zoogenaamd Tonnengeld,
worden van en met de afkondiging dezes, op het eiland St. Martin afgeschaft.
Art. 3. Te rekenen van dien dag, zal het navolgend havengeld te St. Martin worden geheven, als:
| |
| |
van schepen van 100 ton en daarenboven, per ton |
f 0.25 |
beneden 100 tot 50 ton, per ton |
f 0.20 |
beneden 50 tot 25 ton, per ton |
f 0.15 |
beneden 25 per ton |
f 0.12½ |
Art. 4. Van de schepen op het Nederlandsch gedeelte van dat eiland te huis behoorende, zal het havengeld slechts eens in het jaar zijn verschuldigd, naar rede van f 1.00 per ton.
De voldoening van dit regt geschidt door den schipper met bijbetaling van f 1.00 als emolument ten behoeve van den commies-ontvanger, telken jare bij het ligten der scheepspapieren.
Onze Minister van Kolonien wordt met de uitvoering dezes belast, waarvan afschriften zullen worden gezonden aan Onzen Minister van Financien en aan den Raad van State.
's Gravenhage den 9 December 1852.
(get.) Willem.
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel,
De fd. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien,
(get.) L.A. Weddik.
Voor eensluidend afschrift,
De fd. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
| |
| |
Afschrift.
Reglement op het entrepôt van het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte).
Art. 1. Alle goederen en koopwaren, welke, met nationale, of vreemde, vaartuigen worden ingevoerd, kunnen in entrepôt worden opgeslagen, mits de aangifte daartoe geschiede, vóór de uitreiking van het permit tot ontlossing.
Art. 2. De goederen en koopwaren, in entrepôt gebragt, zullen, gedurende den tijd van zes maanden, vrij zijn van de betaling der regten op den invoer. Na dien tijd zullen dezelve in het daartoe aan te leggen belasting-register worden aangeslagen en op dezelve verhaalbaar zijn de regten op den invoer, ten ware de belanghebbenden, vóór het verstrijken van den gestelden termijn, eene verlenging daarvan zullen hebben verkregen van het bestuur to St. Martin.
Art. 3. De voorschrevene goederen en koopwaren zullen in een door het bestuur aan te wijzen en uitsluitend daarvoor bestemd gebouw worden bewaard, tegen voldoening van eene pakhuishuur, overeenkomstig het hierbij vastgesteld tarief (Litt. A.)
Art. 4. Ingeval voor entrepôt aangegevene goederen, na de ontlossing, niet dadelijk in het bij art. 3 bedoeld gebouw kunnen worden opgenomen of tegen dusdanige opname gegronde bezwaren bestaan, zal de Gezaghebber kunnen toestaan, dat dezelve in particuliere pakhuizen of bergplaatsen worden bewaard.
Art. 5. Wanneer de opslag in de bij art. 4 bedoelde
| |
| |
particuliere pakhuizen of bergplaatsen geschiedt, moeten deze vooraf door den Gezaghebber worden goedgekeurd en de toegangen voorzien zijn van goede en hechte sloten, waarvan een der sleutels onder den Commies-ontvanger zal berusten. Voor deze goederen zal niet verschuldigd zijn de pakhuishuur, bij het tarief bepaald, zullende die huur slechts gevorderd worden van de goederen, in het Gouvernements-gebouw opgeslagen.
In zoodanige pakhuizen of bergplaatsen mogen geene andere goederen worden bewaard, dan die voor entrepôt aangegeven zijn.
Art. 6. Het bestuur is niet aansprakelijk voor de schade, welke de goederen in het entrepôt mogen ondergaan, tenzij bewezen worde, dat de schuld daarvan aan het bestuur of den betrokken ambtenaar, te wijten is.
Art. 7. De Commies-ontvanger of de ambtenaren, die hij met het onderzoek belast, zal ten allen tijde vrijen toegang hebben tot de partikuliere pakhuizen of bergplaatsen, waarin geëntreposeerde goederen zijn bewaard en derhalve mogen vorderen, dat die plaatsen geopend worden, ten einde zich te verzekeren, dat de opgeslagene goederen behoorlijk aanwezig zijn.
Art. 8. De kosten voor het opslaan of bergen van geëntreposeerde goederen, hetzij in een Gouvernements-gebouw, hetzij in particuliere pakhuizen of bergplaatsen, zullen even als die, wegens het verplaatsen, verwerken, verpakken, luchten of weghalen der goederen voor vervoer of consumtie, gedragen worden door degenen,
| |
| |
die de goederen als voor den doorvoer bestemd, zullen hebben aangegeven.
Art. 9. De toegang tot de goederen, die in het Gouvernements-gebouw of in particuliere pakhuizen of bergplaatsen zijn opgeslagen, staat den belanghebbenden vrij, mits de Commies-ontvanger, of wel de ambtenaar dien hij met het openen van het pakhuis belast, steeds daarbij tegenwoordig zij. Voor die diensten, zal, wanneer de goederen in partikuliere bergplaatsen zijn opgeslagen, worden berekend het vacatiegeld, bepaald bij het sub Litt. B hieraan gehecht Tarief van emolumenten.
De weder uitvoer van geëntreposeerde goederen geschiedt vrij van regten, doch tegen voldoening van de verschuldigde pakhuishuur en van de kosten, bij het tarief Litt. B bepaald, voor het toezigt ter verzekering, dat de inscheping dier goederen behoorlijk plaats vinde.
Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 9 December 1852, no. 85.
Mij bekend.
De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud.
Voor eensluidend afschrift,
De fung. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
| |
| |
| |
Afschrift. Litt. A.
Tarief van pakhuishuur op de in Entrepôt gebragte goederen.
BENAMING DER |
Pakhuishuur per maand. |
Toelichtende bepalingen. |
Goederen. |
Vaten, fasten, kisten, enz. |
|
|
Dranken. |
{ Eene pijp. |
f 0.40 |
De pakhuishuur wordt berekend bij de maand; doch zullen gedeelten eener maand, indien die 15 dagen of minder bedragen vooreene halve maand en boven de 15 dagen voor eene geheele maand gelden. |
Dranken. |
{ Een puncheon |
f 0,40 |
|
Dranken. |
{ Een okshoofd |
f 0 25 |
|
Dranken. |
{ Kleiner vaatwerk |
pro rato |
|
Dranken. |
{ Eene kist van 45 flesschen. |
pro 0.10 |
|
Dranken. |
{ Eene dito van 24 flesschen |
pro 0 05 |
|
Dranken. |
{ Eene dito van 12 flesschen |
pro 0.03 |
|
Dranken. |
{ Eene kelder (dubb.) |
pro 0.04 |
|
Dranken. |
{ Eene kelder (enk.) |
pro 0.02 |
|
Tabak |
Een vat |
pro 1.00 |
|
Gezouten vleesch } |
Een dito |
pro 1.00 |
|
Vleesch, Spek, Meel, enz. } |
Een amerikaansche barrel |
pro 0.15 |
|
|
Andere soorten van vaten, kisten of pakken per â–¡ voet |
pro 0.02 |
|
| |
| |
| |
Afschrift. Litt. B.
Tarief van Emolumenten voor den Ambtenaar, werkzaam bij het Entrepôt te St. Martin.
Voor een permit tot het opslaan, in- of vervoeren van goederen |
Nihil. |
A. Voor |
Vacatie van den ambtenaar, voor het opzigt houden in de particuliere pakhuizen of bergplaatsen, over het bergen, nazien of weghalen van goederen: Voor eenen geheelen dag, gedurende de gewone kantoor uren |
f 2.00 |
|
Voor een gedeelte van dien tijd |
f 1.00 |
|
Vóór acht ure des morgens of na 3 ure des middags zal het dubbele mogen worden gerekend. |
|
B. Voor |
Toezigt, bij de inscheping der voor uitvoer in het entrepôt opgeslagene goederen en wel van elken entrepositaris. |
|
|
Voor eenen geheelen dag, gedurende de gewone kantoor uren |
f 1.00 |
|
Voor een gedeelte van dien tijd |
f 0.50 |
C. Voor |
Toezigt, bij de overscheping van goederen uit het eene vaartuig in het andere en voor de bewaking dier goederen aan boord (met voorziening van spijs en drank) per etmaal |
f 2.00 |
|
|
zullende een gedeelte van een etmaal voor een geheel worden gerekend en het emolument betaald worden door dengenen, die deze verrigting of werkzaamheden gevorderd heeft. |
Gedaan op Curaçao den 14 Januarij 1853.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
| |
| |
Publicatie,
houdende eene wijziging van de Publicatie van den 1 Februarij 1844, no. 2, waarbij bepalingen ten aanzien van het houden van quarantaine zijn vastgesteld.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die dezen zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen, dat, bij de verschrikkelijke verwoestingen, welke de Cholera Morbus op St. Thomas en Nevis aanrigt, het wenschelijk moet geacht worden alle maatregelen van voorzorg tegen die ziekte te nemen;
het gevoelen zeer verdeeld is omtrent het al of niet besmettelijke dier ziekte.
Gelet op art. 63 van het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Curaçao en onderhoorigheden, vastgesteld bij 's Konings besluit van den 27 Januarij 1848, no. 51.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, met tijdelijke wijziging van art. 4, omtrent de ligplaats en van de verdere bepalingen daartoe betrekkelijk, voorkomende in de bestaande Publicatie van den 1 Februarij 1844, no. 2, voor zoo verre de Cholera Morbus betreft, te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze:
Art. 1. Met elle vaartuigen zonder onderscheid, welke
| |
| |
van eene plaats komen, waar de Cholera Morbus zich heeft vertoond of heerschende is, als ook met die vaartuigen, welke dezelve mogten hebben aangedaan, wordt tot nadere voorziening, de dadelijke gemeenschap ten strengste verboden, en zal zoodanig vaartuig, geene haven, baai of eenige plaats op de eilanden Curaçao, Bonaire en Aruba mogen aandoen, dan na quarantaine gehouden te hebben.
Art. 2. Voor quarantaine-plaats wordt voor de Cholera Morbus provisioneel en tot nadere bepaling, het eiland Klein Curaçao aangewezen, alwaar een gewapend vaartuig de surveillance zal houden, en het bestuur die geneeskundige hulp en verzorging zal verleenen, welke onder deszelfs bereik zullen liggen.
Art. 3. De duur van deze quarantaine wordt gesteld op veertig dagen, te rekenen van het vertrek van de besmette plaats, tenzij er zickte gevallen zich aan boord mogten hebben opgedaan, als wanneer men zal rekenen van de verwijdering van boord van den laatsten lijder of van diens herstel, wanneer hij aan boord behandeld is.
Art. 4. Geen vaartuig zal na zonsondergang en vóór zonsopgang in de haven worden binnen gelaten, tenzij de loods zich zal hebben vergewist, dat hetzelve van geen besmette plaats komt, noch besmette lijders aan boord heeft.
Aldus gearresteerd op Curaçao, den 13 Januarij 1854.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
| |
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad dato utsupra.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
Publicatie,
waarbij 's Konings besluit van den 5 Januarij 1854, no. 59 en de daaraan gehechte publicatie, ‘houdende bepalingen ten aanzien der gelden, welke te St. Martin door den Havenmeester, Loods en Visitateur, alsmede voor de armen, van de vaartuigen worden geheven,’ openlijk worden bekend gemaakt.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
Alzoo bij missive van Zijne Excellentie den Heer Minister van Kolonien, dd. 12 Januarij jl., Litt. B, no. 10/3, aan het bestuur is toegezonden, ten einde daaraan de noodige uitvoering te geven, een afschrift van het Koninklijk besluit van den 5 dier maand no. 59, waarbij, behoudens eene geringe wijziging, wordt goedgekeurd, de aan dat besluit gehechte publicatie, houdende bepalingen ten aanzien der gelden, welke te St. Martin door den Havenmeester, Loods en Visitateur, alsmede voor de armen, van de vaartuigen worden geheven.
Zoo is het, dat, na den Kolonialen Raad te hebben gehoord, aan het voorschreven Koninklijk besluit en aan de daaraan gehechte Publicatie bij deze publiciteit wordt gegeven, luidende dezelve als volgt:
| |
| |
Afschrift.
5 Januarij 1854, no. 59.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz, enz., enz.
Op de voordragt van onzen Minister van Kolonien, dd. 12 December 1853, Litt. B, no. 11.
Den Raad van State gehoord, (advies van den 3 Januarij 1854, no. 4).
Hebben besloten en besluiten:
Goed te keuren de door den Gouverneur van Curaçao ingezonden, aan dit besluit gehechte ontwerp-publicatie, houdende bepalingen ten aanzien der gelden, welke te St. Martin, door den havenmeester, loods en visitateur, alsmede voor de armen, van de vaartuigen worden geheven.
En is Onze Minister voornoemd belast met de uitvoering dezes, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, tot narigt.
's Gravenhage, den 5 Januarij 1854.
(get.) WILLEM.
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel,
De fd. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien,
(get.) A.L. Weddik.
Voor eensluidend afschrift,
De fg. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
| |
| |
| |
Kopie.
Publicatie,
houdende bepalingen ten aanzien der gelden, welke te St. Martin door den Havenmeester, Loods en Visitateur, alsmede voor de armen, van de vaartuigen worden geheven.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen , salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen de wenschelijkheid, om de emolumenten, welke door de aankomende schepen te St. Martin, aan den havenmeester en voor de armen aldaar betaald worden, voor de vlaggen van alle natien gelijk te stellen.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze:
Eenig artikel.
De bepalingen ten aanzien van de emolumenten, voor den Havenmeester en voor de armen, voorkomende op het tarief van den kommies van in- en uitklaring te St. Martin worden ingetrokken en vervangen door de volgende:
Aan den havenmeester, loods en visitateur zal betaald worden van schepen van 100 ton en daarboven. |
f 6.00 |
beneden 100 ton tot 50 ton |
f 4.00 |
beneden 50 ton tot 25 ton |
f 2.00 |
beneden 25 ton tot 10 ton |
f 1.25 |
beneden 10 ton |
f 0.75 |
| |
| |
Ann de armen:
Van schepen van 100 ton en daarboven |
f 2.00 |
beneden 100 ton tot 50 ton |
f 1.50 |
beneden 50 ton tot 25 ton |
f 1.00 |
beneden 25 ton tot 10 ton |
f 0.75 |
beneden 10 ton |
f 0.25 |
Dit emolument en het armengeld, zullen niet verschuldigd zijn voor ongedekte vaartuigen.
Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 5 Januarij 1854, no. 59.
Mij bekend,
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Voor eensluidend afschrift,
De fg. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
En zal deze op Curaçao en St. Martin worden afgekondigd op de wijze als op elk dier eilanden gebruikelijk is en voorts in het Publicatie-blad worden opgenomen.
Gearresteerd op Curaçao, den 19 April 1854.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad dato utsupra.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
| |
| |
Publicatie, waarbij afgekondigd worden:
a. | de wet van den 14 December 1853 tot regeling van het muntwezen in de West-Indien. (Staatsblad 1853, no. 126.) |
b. | het Koninklijk besluit van den 18 Januarij dj., waarbij dat van den 29 Junij 1848 op de kolonien en bezittingen van het Rijk in de West-Indien wordt toepasselijk verklaard. (Staatsblad 1854, no 4.) |
c. | de wet van 26 November 1847 tot regeling van het Nederlandsch muntwezen. (Staatsblad 1847, no. 69.) |
d. | het Koninklijk besluit van den 29 Junij 1848 tot bepaling der middellijnen van de verschillende muntspecien. (Staatsblad 1848, no. 27.) |
e. | het extract van 's Konings besluit van den 3 Februarij 1854, no. 69, waarbij op nieuw de koers wordt bepaald van die vreemde zilveren muntspecien, welke thans reeds in 's Rijks kolonien en bezittingen in de West-indien zijn getarifeerd. |
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
Alzoo bij missiven van Zijne Excellentie den Heer Minister van Kolonien dd. 7 Februarij dj., litt. B, no. 7/17 en no. 8/18 alhier ontvangen zijn:
| |
| |
a. | ter uitvoering een exemplaar van de Nederlandsche Staatsbladen, no. 126 van 1853 en no. 4 van het loopende jaar, houdende het eerste de wet van den 14 December 1853 tot regeling van het muntwezen in de West-Indien; het tweede het Koninklijk besluit van den 18 Januarij ll., waarbij dat van den 29 Junij 1848 op de kolonien en bezittingen van het Rijk in de West-Indien wordt toepasselijk verklaard; |
b. | ter afkondiging van een exemplaar van de Staatsbladen no 69 van 1847 en no. 27 van 1848, welke respectivelijk bevatten de wet van den 26 November 1847 tot regeling van het Nederlandsche muntwezen en het opgemeld Koninklijk besluit van den 29 Junij 1848 tot bepaling der middellijnen van de verschillende muntspecien, en |
c. | een extract van 's Konings besluit van den 3 Februarij ll., no. 69, waarbij in verband met art. 2 van de wet van den 14 December 1853 (Staatsblad no. 126), op nieuw de koers wordt bepaald van die vreemde zilveren muntspecien, welke thans reeds in 's Rijks kolonien en bezittingen in de West-Indien zijn getarifeerd. |
Zoo is het, dat na den Kolonialen Raad te hebben gehoord, aan de voorschrevene wetten en Koninklijke besluiten bij deze publiciteit wordt gegeven, luidende dezelve als volgt:
| |
| |
| |
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden.
(No. 126.) wet van den 14 December 1853, tot regeling van het Muntwezen in de West-Indien.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat art. 59 der Grondwet bepaalt, dat het muntstelsel in de kolonien en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen wordt geregeld door de wet;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1. De wet van 26 November 1817 (Staatsblad no. 69), tot regeling van het Nederlandsche muntwezen, is verbindende voor de kolonien en bezittingen van het Rijk in de West-Indien.
De krachtens vroegere wetten geslagen gouden muntspecien zijn, na het in werking treden der tegenwoordige wet, geen wettig middel van betaling meer, en zal alzoo art. 23 van de bovenvermelde wet in de West-Indien niet van toepassing zijn.
Art. 2. Vreemde zilveren muntspecien, waarvan de
| |
| |
koers, op de innerlijke waarde gegrond, door Ons op voorstel der koloniale besturen is bepaald, worden in 's Lands kassen in betaling aangenomen.
Art. 3. Alle verordeningen betreffende het muntwezen, tot dusverre in de bij art. 1 vermelde bezittingen bestaan hebbende, houden op van kracht te zijn.
Art. 4. Deze wet treedt in werking twee maanden na hare afkondiging in de bij art. 1 vermelde kolonien en bezittingen.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 14 December 1854.
WILLEM.
De Minister van Kolonien,
C.F. Pahud.
Uitgegeven den twintigsten December 1853.
De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,
A.G.A. van Rappard.
| |
| |
| |
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden.
(No. 4.) besluit
van den 18 Januarij 1854, waarbij het Koninklijk besluit van 29 Junij 1848, (Staatsblad no. 27), op de kolonien en bezittingen van het Rijk in de West-Indien wordt toepasselijk verklaard.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Kolonien, dd. 16 Januarij 1854, litt. B, no. 13;
Gelet op de wetten van den 26 November 1847 (Staatsblad no. 69), en van den 14 December 1853 (Staatsblad no. 126), waarbij respectivelijk het Nederlandsche muntwezen en dat in de West-Indien worden geregeld;
Voorts nog gelet op het Koninklijk besluit van den 29 Junij 1848 (Staatsblad no. 27), ter uitvoering van art. 17 der eerstvermelde wet, de middellijnen van de verschillende muntspecien bepalende;
Hebben besloten en besluiten:
Het opgemeld Koninklijk besluit van den 29 Junij 1848, wordt bij deze voor de kolonien en bezittingen van het Rijk in de West-Indien van toepassing verklaard.
En is Onze Minister voornoemd belast met de uitvoering
| |
| |
dezes, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 18 Januarij 1854.
WILLEM.
De Minister van Kolonien,
C.F. Pahud.
Uitgegeven den zeven en twintigsten Januarij 1854.
De Directeur van het Kabinet des Konings,
de Kock.
| |
Staatsblad van het koningrijk der Nederlanden.
(No. 69.) WET van den 26 November 1847, tot regeling van het Nederlandsche muntwezen.
Wij WILLEM II, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat op het standpunt, waarop de hermunting der oude zilveren geldspecien bereids is gekomen, het wenschelijk moet geacht worden, in het Nederlandsche muntwezen, het stelsel van den enkelen zilveren standaard aan te nemen, daarbij andere verbeteringen in te voeren en voorts al de bepalingen, dat muntwezen voor de toekomst betreffende, in ééne wet te zamen te vatten.
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en
| |
| |
met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goed gevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1. 's Rijks muntspecien zijn standpenningen, pasmunt en negotiepenningen.
Art. 2. De standpenningen zijn de volgende zilveren muntstukken:
de gulden, zijnde de eenheid van het Nederlandsche muntstelsel,
de rijksdaalder of het stuk van twee en een halve gulden,
de halve gulden of het stuk van vijftig cents.
Art. 3. Zilveren pasmunt zijn:
het stuk van vijf en twintig cents,
het stuk van tien cents,
het stuk van vijf cents.
Art. 4. Koperen pasmunt zijn:
de cent of het honderdste gedeelte van den gulden.
de halve cent.
Art. 5. De negotiepenningen zijn:
de gouden Willem,
de gouden dukaat,
van beide deze stukken kunnen dubbele geslagen worden en van het eerste stuk ook halve.
Art. 6. De gulden bevat negen wigtjes, vier honderd vijftig duizendsten van een wigtje fijn zilver.
Het gewigt van den gulden is tien wigtjes, met eene ruimte van drie duizendsten van dat gewigt, zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gehalte is negen honderd vijf en veertig duizend- | |
| |
sten (0.945) met eene ruimte van anderhalf duizendsten, zoowel boven als beneden dat gehalte.
Art. 7. Het gewigt van den rijksdaalder is vijf en twintig wigtjes,
van den halven gulden vijf wigtjes,
van het stuk van vijf en twintig cents drie wigtjes vijf honderd vijf en zeventig duizendsten van een wigtje,
van het stuk van tien cents een en vier honderd duizendsten van een wigtje,
van het stuk van vijf cents zes honderd vijf en tachtig duizendsten van een wigtje.
De ruimte in gewigt is, voor den rijksdaalder twee duizendsten, voor den halven gulden vijf duizendsten, voor het stuk van vijf en twintig cents zes duizendsten, voor het stuk van tien cents tien duizendsten, en voor het stuk van vijf cents twaalf duizendsten gedeelten van het gewigt voor elk stuk bepaald, zoowel boven als beneden dat gewigt.
Art. 8. Het gehalte van den rijksdaalder en van den halven gulden is aan dat van den gulden gelijk en dezelfde ruimte wordt voor hetzelve toegestaan.
Het gehalte der zilveren pasmunt is zes honderd veertig duizendsten (0.640), met eene ruimte van vier duizendsten zoowel boven als beneden dat gehalte.
Art. 9. Het gewigt van den cent is drie wigtjes, acht honderd vijf en veertig duizendsten van een wigtje, dat van den halven cent een wigtje, negen honderd twee en twintig duizendsten van een wigtje; beide worden vervaardigd uit zuiver koper.
| |
| |
Op deze stukken wordt eene ruimte in het gewigt toegestaan van een vijftigste gedeelte van het gewigt van elk stuk, zoowel boven als beneden hetzelve.
Art. 10. De beeldenaar der standpenningen is als volgt:
op de voorzijde 's Konings borstbeeld, tot omschrift voerende den naam des Konings, met de woorden: Koning der Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg, met zoodanige verkortingen als de grootte der stukken vereischt;
op de keerzijde het wapen des Rijks, tusschen de aanduiding der geldswaarde 2½.. G, 1.. G, en ½.. G, tot omschrift voerende: Munt van het Koningrijk der Nederlanden, met de noodige verkortingen en het jaartal.
Op de stukken van eenen gulden en eenen halven gulden staat onder het wapen: 100 cents en 50 cents, met zoodanige verkortingen als noodig wordt bevonden.
Gemelde stukken worden gemunt in den ring.
De rijksdaalder en de gulden hebben tot randschrift de woorden: God zij met ons.
De halve gulden wordt met eenen staanden kartelrand gemunt.
Art. 11. De beeldenaar der zilveren pasmunt is aan de voorzijde 's Konings borstbeeld, met een omschrift gelijk aan dat der standpenningen, en aan de keerzijde 25, 10 en 5 cents, tusschen twee eiken takken, benevens het jaartal.
Deze stukken worden in den ring gemunt, met een staanden kartelrand.
| |
| |
Art. 12. De beeldenaar der koperen pasmunt is, aan de voorzijde de gekroonde naamletter des Konings, benevens het jaartal, en aan de keerzijde het wapen des Rijks, tusschen de cijfers 1.. C en ½.. C.
Deze stukken worden in den ring gemunt.
Art. 13. De gouden Willem bevat zes wigtjes, zes en vijftig duizendsten van een wigtje fijn goud.
Het gewigt van den gouden Willem is zes wigtjes, zeven honderd negen en twintig duizendsten van een wigtje, met eene ruimte van anderhalf duizendste gedeelte van dat gewigt, zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gewigt van den dubbelen gouden Willem is dertien wigtjes, vier honderd acht en vijftig duizendsten van een wigtje, met eene ruimte van een duizendsten van dat gewigt zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gewigt van den halven gouden Willem is drie wigtjes, drie honderd vier en zestig en een half duizendsten van een wigtje, met eene ruimte van twee duizendsten van dat gewigt, zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gehalte van den gouden Willem, alsmede dat van den dubbelen en halven, is negen honderd duizendsten (0.900), met eene ruimte van een half duizendste, zoowel boven als beneden hetzelve.
Art. 14. De beeldenaar van den gouden Willem is als volgt:
op de voorzijde 's Konings borstbeeld, tot omschrift voerende den naam des Konings, met de woorden: Koning der Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg, met zoodanige verkortingen als de grootte van het stuk vereischt,
| |
| |
op de keerzijde het wapen des Rijks, tusschen twee eikentakken, hebbende tot omschrift, aan de eene zijde van het wapen de cijfers 6w729 en aan de andere zijde 0,900, met het jaartal boven het wapen.
De beeldenaar van den dubbelen en halven gouden Willem is aan dien van den enkelen gelijk, met dien verstande echter, dat op de wapenzijde de cijfers 6w729 voor het eerste stuk door 13w458 en voor het laatste door 3w3645 vervangen worden.
Deze stukken worden gemunt in den ring.
De enkele en dubbele gouden Willem hebben tot randschrift de woorden: God zij met ons.
De halve gouden Willem heeft eenen staanden kartelrand.
Art. 15. De gouden dukaat bevat drie wigtjes, vier honderd vier en dertig en een half duizendsten van een wigtje fijn goud.
Het gewigt van den gouden dukaat is drie wigtjes, vier honderd vier en negentig duizendsten van een wigtje, met eene ruimte van anderhalf duizendste gedeelte van dat gewigt, zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gewigt van den dubbelen dukaat is zes wigtjes, negen honderd acht en tachtig duizendsten van een wigtje, met eene ruimte van een duizendste van dat gewigt, zoowel boven als beneden hetzelve.
Het gehalte zoowel van den enkelen als van den dubbelen gouden dukaat is negen honderd drie en tachtig duizendsten (0.983), met eene ruimte van een half duizendste, zoowel boven als beneden hetzelve.
Art. 16. De beeldenaar van den enkelen en dubbelen gouden dukaat is:
| |
| |
op de voorzijde een geharnaste man, tusschen het jaartal, met het omschrift: Concordia res parvae crescunt, en
op de keerzijde, binnen een vierkant: Mo. Aur. Reg. Belgii ad legem imperii.
Deze stukken worden op den vrijen stempel gemunt en hebben eenen kartelrand.
Art. 17. De middellijnen der verschillende muntspecien worden door Ons bepaald bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit.
Art. 18. Het staat ieder vrij de zilveren standpenningen en de gouden negotiepenningen te doen munten in 's Rijks munt, wanneer geene werkzaamheden van het Rijk zulks verhinderen.
De muntmeester is niet verpligt partijen goud beneden de honderd Nederlandsche ponden, noch partijen zilver beneden de duizend Nederlandsche ponden aan te munten.
Door Ons wordt het muntloon, hetwelk door bijzondere personen wordt voldaan, vastgesteld bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit.
De zilveren en koperen pasmunt wordt alleen voor rekening van het Rijk geslagen.
Art. 19. In de Staats-Courant wordt jaarlijks medegedeeld hoeveel van elke muntspecie in het laatstvoorgaande jaar aan 's Rijks munt voor het Rijk, en hoeveel voor bijzondere personen is aangemunt geworden.
Art. 20. De negotiepenningen zijn geen wettig betaalmiddel.
Niemand is verpligt zilveren pasmunt tot een hooger bedrag dan van tien gulden, of koperen pasmunt tot
| |
| |
een hooger bedrag dan van één gulden, in betaling aan te nemen.
Art. 21. Geene nagemaakte of valsche muntspecien noch ook muntspecien naar deze wet of naar de wet van den 28 September 1816 (Staatsblad no. 50) en latere wetten vervaardigd, wanneer die eenigzins vervalscht, in waarde verminderd, verminkt of geschonden zijn, worden in 's Rijks schatkist aangenomen en is niemand gehouden dusdanige muntspecien aan te nemen.
Art. 22. De muntspecien in het vorige artikel vermeld, in vervalschten, in waarde verminderden, verminkten of geschonden toestand aan de lands kantoren aangeboden, worden aldaar, evenzeer als alle nagemaakte en valsche muntspecien, aangehouden, en na het afgeven van bewijs der aanhouding, aan Raden en Generaalmeesteren der Munt opgezonden; om na onderzoek of, en na uitspraak dat dezelve zich werkelijk in zoodanigen toestand bevinden, te worden doorgesneden en alzoo aan de aanbieders te worden teruggegeven.
Op dezelfde wijze wordt door Raden en Generaal-meesteren der munt gehandeld ten opzigte van alle muntspecien, welke aan hun onderzoek worden onderworpen, wanneer die in onvoldoenden toestand zijn bevonden.
Art. 23. Vóór den 31 December 1850 worden nadere wettelijke bepalingen gemaakt omtrent de gouden stukken van tien en vijf gulden, volgens de wetten van 28 September 1816 (Staatsblad no. 50) en 22 December 1825 (Staatsblad no. 80) gemunt.
| |
| |
Die muntspecien blijven wettig betaalmiddel, zoo lang de bij het vorige lid bedoelde wettelijke bepalingen niet tot stand zijn gebragt.
Art. 24. Al de wetten tot regeling van het Nederlandsche muntwezen, van vroegere dagteekening dan de wet van 18 December 1845 (Staatsblad no. 90), worden ingetrokken.
De krachtens de ingetrokken wetten geslagen muntspecien blijven echter op den voet der wet, waarbij zij werden ingesteld, gangbaar, voor zoo ver zij niet bij de wet zijn of worden buiten omloop gesteld.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's Gravenhage, den 26 November 1847.
WILLEM.
Van wege den Koning,
De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,
A.G.A. van Rappard.
Uitgegeven den achtsten December 1847.
De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,
A.G.A. van Rappard.
| |
| |
| |
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden.
(No. 27.) Besluit
van den 29 Junij 1848, tot bepaling der middellijnen van de verschillende muntspecien, ter uitvoering van art. 17 der wet van 26 November 1847 (Staatsblad no. 69), tot regeling van het Nederlandsche Muntwezen.
Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Gezien art. 17 der wet van den 26 November 1847 (Staatsblad no. 69), houdende ‘dat door Ons zullen worden bepaald de middellijnen der verschillende muntspecien bij een in het Staatsblad te plaatsen besluit.’
Gezien de voorstellen van het Collegie van Raden en Generaalmeesteren der Munt, van den 19 Junij 1848, no. 1327/937.
Op de voordragt van Onzen tijdelijken Minister van Financien, van den 27 Junij 1848, no. 74/561 G.S.
Hebben besloten en besluiten:
De middellijnen der verschillende muntspecien te bepalen, als volgt:
a. | Voor de standpenningen:
van den Rijksdaalder of het stuk van twee en een halve Gulden, op acht en dertig (38) strepen: |
|
| |
| |
|
van den Gulden, op acht en twintig (28) strepen; |
van den halven Gulden of het stuk van vijftig cents, op twee en twintig (22) strepen. |
|
b. | Voor de zilveren pasmunt:
van het stuk van vijf en twintig cents, op negentien (19) strepen; |
van het stuk van tien cents, op vijftien (15) strepen; |
van het stuk van vijf cents, op twaalf en een halve (12½) streep. |
|
c. | Voor de koperen pasmunt:
van de Cent of het honderdste gedeelte van den Gulden, op twee en twintig (22) strepen; |
van de halve Cent, op zestien (16) strepen. |
|
d. | Voor de negotie-penningen:
van den dubbelen gouden Willem, op zes en twintig (26) strepen; |
van den gouden Willem, op twee en twintig en een halve (22½) streep; |
van den halven gouden Willem, op achttien (18) strepen; |
van den dubbelen gouden Dukaat, op zes en twintig (26) strepen; |
van den gouden Dukaat, op een en twintig (21) strepen. |
|
Onze tijdeliike Minister van Financien en het Collegie van Raden en Generaalmeesteren der Munt, zijn belast
| |
| |
met de uitvoering dezes, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 29 Junij 1848.
WILLEM.
De tijdelijke Minister van Financien,
Van Bosse.
Uitgegeven den vijfden Julij 1818.
De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings,
A.G.A. van Rappard.
| |
Kopie extract.
3 Februarij 1854, no. 69.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Kolonien, dd. 1 Februarij 1854, Litt. B, no. 18.
Gelet op de wetten van den 26 November 1847 (Staatsblad no. 69) en van den 14 December 1853 (Staatsblad no. 126) respectivelijk het muntwezen voor Nederland en voor de West-Indiën regelende.
Hebben besloten en besluiten:
Eenig artikel.
Ter uitvoering van art. 2 der wet van 14 December 1853 voormeld, wordt de koers, waartegen de na te
| |
| |
melden zilveren vreemde muntspecien - mits die gaaf en ongeschonden zijn - in de lands kassen in de kolonien en bezittingen van het Rijk in de West-Indiën, kunnen worden aangenomen, bepaald als volgt:
voor enz.
en voor Curaçao en Onderhoorigheden:
de fransche vijffrancs-stukken tegen f 2.35, de spaansche pilaardaalders tegen f 2.50 en de zilveren spaansche munten, welke tot deze in eene vaste verhouding staan, naar evenredigheid.
En is Onze Minister voornoemd, belast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, waarvan tot informatie afschrift zal worden gezonden aan Onzen Minister van Financien.
Het Loo, den 3 Februarij 1854.
(get.) WILLEM.
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel,
De fung. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien,
(get.) A.L. Weddik.
Voor eensluidend afschrift voor zoo veel het geëxtraheerde betreft,
De fung. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
En zal deze op Curaçao en onderhoorigheden worden afgekondigd op de wijze, als op elk derzelve gebruikelijk
| |
| |
is en voorts in het Publicatie-blad worden opgenomen.
Gedaan op Curaçao, den 21 April 1854.
I.J. Rammelman Elsevier, Jr.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao in het fort Amsterdam en in de Willemstad den 27 daaraanvolgende.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
| |
Gouvernement van Curaçao en onderhoorigheden.
Beschikking van Maandag, den 19 Junij 1854, no. 406.
de gouverneur ad interim.
Gelezen eene missive van Zijne Excellentie den Heer Minister van Kolonien, dd. 14 April dj., Litt. B, no. 10/56, geleidende tot informatie afschrift van 's Konings besluit, dd. 7 dier maand no. 71, waarbij is goedgekeurd eene behoudens die goedkeuring door het Bestuur uitgevaardigde en nevens den brief dd. 13 Januarij jl., no. 8 overgelegde publicatie, van gelijke dagteekening no. 2, ‘houdende eene wijziging van de publicatie van den 1 Februarij 1844, no. 2, waarbij bepalingen ten aanzien van het houden van van quarantaine zijn vastgesteld.’
Gezien het Koninklijk besluit, dd. 7 April 1854, no. 71.
Heeft goedgevonden en verstaan:
| |
| |
Bovenstaand Koninklijk besluit, luidende aldus:
Afschrift.
7 April 1854, no. 71.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op het rapport van Onzen Minister van Kolonien, van den 4 April 1854, Litt. B, no. 7.
Hebben goedgevonden en verstaan:
Onze goedkeuring te verleenen op de, in afwachting daarvan, door den Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden uitgevaardigde en aan dit besluit gehechte publicatie, dd. 13 Januarij 1854, no. 2, ‘houdende aene wijziging van de publicatie van den 1 Februarij 1844, no. 2, waarbij bepalingen ten aanzien van het houden van quarantaine zijn vastgesteld.’
Onze Minister voornoemd is belast met de uitvoering dezes.
Het Loo, den 7 April 1854.
(get.) WILLEM.
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel,
De fung. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien,
(get.) A.L. Weddik.
Voor eensluidend afschrift,
De fung. Secretaris-Generaal,
(get.) A.L. Weddik.
| |
| |
ter kennis van het algemeen te brengen, door insertie in het Publicatie-blad en voorts van de erlangde goedkeuring, de vereischte aanteekening te houden.
De Gouverneur a.i. van Curaçao en onderhoorigheden,
J.B. Gravenhorst.
| |
Gouvernement van Curaçao en onderhoorigheden.
Beschikking van Maandag, den 3 Julij 1854, no. 443.
de gouverneur ad interim.
Gelet, enz.:
op de beschikking van den 31 Mei 1851, no. 202, waarbij op grond, dat de redenen, welke genoopt hebben tot het voorschrijven der formaliteiten vervat in § 6 der beschikking van den 25 Februarij 1848, no. 77, toen niet meer bestonden, de laatstgenoemde dispositie is gewijzigd.
Gezien de aangehaalde beschikking van den 25 Februarij 1848, no. 77.
Overwegende, enz.:
Heeft goedgevonden en verstaan, met buiten werking stelling der beschikking van den 31 Mei 1851, no. 202, weder te bepalen:
1o. Dat het consent tot aflevering van in 's Rijks magazijnen opgeslagene buskruid, vuur of blanke wapenen aan particulieren behoorende, voortdurend aan het be- | |
| |
stuur door den eigenaar of consignataris zal worden gevraagd in geschrifte op ongezegeld papier, met vermelding, indien die artikelen voor uitvoer bestemd zijn, van den naam van den aanzoeker, het vaartuig en den schipper, benevens de plaats werwaarts de uitvoer geschiedt.
2o. Dat alvorens het genoemde consent zal kunnen uitgereikt worden, door den consignataris, cigenaar of dengene, die de verscheping doen wil, alsmede ook door den schipper of supercargo van het vaartuig, waarmede de verscheping zal plaats hebben, in geschrifte zal moeten worden afgelegd en beëedigd de verklaring, dat de daarin vermelde vuur of blanke wapenen en het buskruid, werkelijk worden verscheept naar de mede opgegevene haven en voor zoo verre den schipper van het vaartuig aangaat, dat die artikelen niet zullen worden geland in plaatsen of havens, welke in opstand zijn tegen het wettig Gouvernement.
En zal extract dezer beschikking, voor zoo veel noodig, in de Curaçaosche Courant worden geplaatst, ten einde niemand van het vorenstaande eenige onwetendheid kunne voorwenden, en voorts extracten worden toegezonden aan enz.:
De Gouverneur a.i. van Curaçao en onderhoorigheden,
J.B. Gravenhorst.
| |
| |
| |
Publicatie,
waarbij openlijk worden bekend gemaakt 's Konings besluit van den 18 Mei jl., no. 51, en de daaraan gehechte publicatie, houdende ampliatie op het Reglement op de Scheepvaart en het in- en uitklaren van schepen te St. Martin (Nederlandsch gedeelte) dd. 29 December 1840, en strekkende tot verzekering van eene behoorlijke inning van de regten op den invoer.
IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur ad interim van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
Alzoo bij missive van Zijne Excellentie den Heer Minister van Kolonien dd. 1 Junij dj., litt. B, no. 17/79, aan het Bestuur is toegezonden ten einde daaraan uitvoering te doen geworden, een afschrift van 's Konings besluit van den 18 Mei jl., no. 54, waarbij wordt goedgekeurd de aan dat besluit gehechte publicatie, houdende ampliatie op het Reglement op de scheepvaart en het in en uitklaren van schepen te St. Martin (Nederlandsch gedeelte) dd. 29 December 1840 en strekkende tot verzekering van eene behoorlijke inning van de regten op den invoer.
Zoo is het, dat na den Kolonialen Raad te hebben gehoord, aan het voorschreven Koninklijk besluit en de daaraan gehechte Publicatie bij deze publiciteit wordt gegeven, luidende dezelve als volgt:
| |
| |
Afschrift.
18 Mei 1854, no. 54.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op de voordragt van Onzen Minister van Kolonien, dd. 16 Mei 1854, litt. B, no. 6;
Hebben besloten en besluiten:
Goed te keuren de, door den Gouverneur van Curaçao en onderhoorigheden, ingezonden ontwerp-publicatie, houdende ampliatie op het Reglement op de scheepvaart en het in- en uitklaren van schepen te St. Martin (Nederlandsch gedeelte) dd. 29 December 1840, en strekkende ter verzekering van eene behoorlijke inning van de regten op den invoer, zoo als dezelve aan Ons tegenwoordig besluit is gehecht.
En is Onze Minister voornoemd, belast met de uitvoering dezes.
's Gravenhage, den 18 Mei 1854.
(get.) WILLEM.
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel,
De fung. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien,
(get.) A.L. Weddik.
Voor eensluidend afschrift,
De fung. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
| |
| |
| |
Afschrift.
Publicatie,
houdende ampliatie op het Reglement op de scheepvaart en het in- en uitklaren van schepen, te St. Martin (Nederlandsch gedeelte), dd. 29 December 1840, en strekkende ter verzekering van eene behoorlijke inning van de regten op den invoer.
IN NAAM DES KONINGS.
de gouverneur van curaçao en onderhoorigheden,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten:
In overweging hebbende genomen de noodzakelijkheid om meer afdoende voorschriften daar te stellen, ter verzekering van eene behoorlijke inning van de regten, op den invoer te St. Martin (Nederlandsch gedeelte).
Gelezen den brief van den Gezaghebber van voornoemd eiland, dd. 25 November 1853, no. 43.
Gezien het opgemelde Reglement op de scheepvaart en het in- en uitklaren van schepen.
Den Kolonialen Raad gehoord.
Heeft goedgevonden en verstaan te bepalen, zoo als bepaald wordt bij deze:
Art. 1. De regten op den invoer van goederen, waren en koopmanschappen worden bij voortduring geheven, naar de waarde derzelve, berekend volgens een vastgesteld tarief van prijzen.
Art. 2. Van alle artikelen, welke in het. Tarief niet vermeld zijn, zal het regt op den invoer geheven worden naar de waarde uitgedrukt in de daarvan ontvangen Factuur.
| |
| |
Art. 3. Wanneer mogt bevonden worden, dat eenige goederen niet beantwoorden aan de gedane opgaaf, of wel, dat na onderzoek mogt blijken, dat die goederen te laag in waarde zijn opgegeven, met het kennelijk doel ter ontduiking of verkorting van 's Lands regten, zal de aangever eene boete verbeuren, gelijkstaande aan het drievoudig bedrag der verschuldigde regten, welk bedrag echter, eene som van twee honderd gulden, niet mag te boven gaan.
En zal deze op de gebruikelijke wijze, op het eiland St. Martin (Nederlandsch gedeelte) worden afgekondigd, en in het Publicatie-blad, opgenomen.
Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 18 Mei 1854, no. 54.
Mij bekend:
De Minister van Kolonien,
(get.) Chs. F. Pahud.
Voor eensluidend afschrift,
De fung. Secretaris-Generaal,
A.L. Weddik.
En zal deze op Curaçao en St. Martin worden afgekondigd op de wijze als op elk dier Eilanden gebruikelijk is en voorts in het Publicatie blad worden opgenomen.
Aldus gearresteerd op Curaçao den 19 September 1851.
J.B. Gravenhorst.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
Gepubliceerd op Curaçao binnen het fort Amsterdam en in de Willemstad den 21 daaraanvolgende.
De Koloniale Secretaris,
J. Schotborgh, Hz.
|
|