Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Almanak voor de Nederlandsche West-Indische bezittingen, en de kust van Guinea– Auteursrechtvrij
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlagen.Resolutievan den 20 Mei 1853, no. 717, houdende opname in het Gouvernements-Blad van het Koninklijk Besluit dd. 25 Maart ll. (Staatsblad no. 16), betrekkelijk de op den 26 Augustus 1852 te Washington geslotene additionnele overeenkomst tot het tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika bestaande handels- en scheepvaart-verdrag van den 19 Januarij 1839 (Staatsblad no. 29). de gouverneur der kolonie suriname,
Gelezen hebbende eene missive van Zijne Excellentie den Minister van Kolonien, dd. 12 April jl., Litt. A en B, no. 1/83, waarbij , ter uitvoering voor zoo veel Suriname aangaat, wordt toegezonden een exemplaar van het Nederlandsche Staatsblad no. 16, waarin, uit krachte van het daarbij medegedeelde Koninklijk Besluit dd. 25 Maart ll., is opgenomen de op den 26 Augustus 1852 te Washington geslotene additionnele overeenkomst tot het tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika bestaande handels- en scheepvaart-verdrag van den 19 Januarij 1839 (Staatsblad no. 29); - bevattende de opgemelde missive tevens de mededeeling, dat, de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
uitwisseling der acte van bekrachtiging geschied zijnde op den 25 Februarij dezes jaars, - de datum van ingang der overeenkomst ingevolge derzelver 6e artikel op zes weken later te stellen is, (den 8sten der maand April ll.) Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat deze Resolutie, en als bijlage derzelve het hiervoren bedoelde Nederlandsche Staatsblad no. 16, zullen worden opgenomen in het Gouvernements-Blad.
Paramaribo, den 20 Mei 1853.
De Gouverneur voornoemd, O. von Schmidt auf Altenstadt. Ter ordonnantie van den Gouverneur, De Gouvernements-Secretaris, A. Kirkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage,behoorende tot de Resolutie dd. 20 Mei 1853 no. 717, G.B. no. 4. 25 Maart 1853 (Staatsblad no. 16).
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Gezien de additionnele overeenkomst tot het tusschen Nederland en de Vereenigde Staten van Amerika bestaande handels- on scheepvaart verdrag van den 19 Januarij 1839 (Staatsblad no. 29), welke overeenkomst, den 26 Augustus 1852 te Washington door de wederzijdsche gevolmagtigden gesloten, luidt als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden en de Vereenigde Staten van Amerika, den handel tusschen de beide landen wenschende te brengen op eenen voet van grootere wederkeerige gelijkheid, hebben daartoe tot hunne gevolmagtigden benoemd, te weten: Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, François Mathieu Wenceslas, baron Testa, kommandeur der orde van de Eikenkroon van Luxemburg, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, ridder der Groot-hertogelijke orde van den Witten Valk 3de klasse, Raad van legatie, en Hoogstdeszelfs Zaakgelastigde bij de Regering der Vereenigde Staten van Amerika; en de President der Vereenigde Staten van Amerika, Daniel Webster, Secretaris van Staat der Vereenigde Staten; dewelke, na elkander hunnen in goeden en behoorlijken vorm bevondene wederzijdsche volmagten te hebben medegedeeld, zijn overeengekomen, dat, voor en ter vervanging van het eerste en tweede artikel van het handels- en scheepvaart-verdrag, den 19 Januarij 1839 te Washington tusschen de hooge contracterende partijen geteekend, de volgende artikelen zullen worden in de plaats gesteld. Artikel 1. Goederen en koopwaren, onverschillig welke derzelver herkomst zij, met Nederlandsche schepen wordende in- of uitgevoerd, in of uit de havens der Vereenigde Staten, van en naar elk ander land, zullen geene hoogere noch andere regten betalen, dan zullen worden geheven op gelijke goederen en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
koopwaren, in- of uitgevoerd met nationale schepen. Wederkeerig zullen goederen en koopwaren, onverschillig welke derzelver herkomst zij, met schepen van de Vereenigde Staten wordende in- of uitgevoerd in of uit de havens der Nederlanden, van en naar elk ander land, geene hoogere of andere regten betalen, dan zullen worden geheven op gelijke goederen en koopwaren, in- of uitgevoerd met nationale schepen. De premien, teruggave van regten en andere voorregten van dien aard, in de Staten van eene der contraeterende partijen aan den in- of uitvoer met nationale schepen toegekend, zullen insgelijks en op dezelfde wijze verleend worden aan goederen, in- of uitgevoerd met schepen van het andere land. Art. 2. De voormelde wederkeerige gelijkstelling van de vlaggen der beide Staten strekt zich almede uit tot de havens der Nederlandsche kolonien en Overzeesche bezittingen, in welke havens goederen en koopwaren, onverschillig welke derzelver herkomst zij, in- of uitgevoerd van en naar elk ander land, met schepen van de Vereenigde Staten, geene hoogere of andere regten zullen betalen, dan geheven zullen worden op gelijke goederen en koopwaren, van of naar dezelfde plaatsen met Nederlandsche schepen in- of uitgevoerd. De premien, teruggave van regten en andere voorregten van dien aard, aldaar toegekend aan goederen en koopwaren met Nederlandsche schepen in- of uitgevoerd, zullen insgelijks en op dezelfde wijze verleend worden aan goederen en koopwaren, met schepen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
van de Vereenigde Staten wordende in- of uitgevoerd. Art. 3. Geene der partijen zal op de schepen der andere, hetzij dezelve ladingen aanbrengen of in ballast aankomen van een der beide landen, of van elk ander land eenige regten heffen voor tonnen-, haven-, baken-, berg- of reddingloon, loods-, quarantaine- of havengelden, van welke soort of benaming ook, welke in gelijke gevallen niet zullen worden gelegd op nationale schepen. Art. 4. De tegenwoordige overeenkomst strekt zich niet uit tot den kusthandel en tot de visscherijen van elk der beide landen, welke uitsluitend vergund zijn aan nationale schepen; zijnde men daarenboven overeengekomen, dat, met opzigt tot den Nederlandschen Oost-Indischen Archipel, de handel van het eene eiland op het andere beschouwd wordt als kusthandel, en even zoo met opzigt tot de Vereenigde Staten, de handel tusschen de havens dier Staten aan den Atlantischen Oceaan en die aan de Stille Zuidzee gelegen; bijaldien echter te eeniger tijd, hetzij de Nederlanden, hetzij de Vereenigde Staten, aan eenige andere natie den geheelen of eenig gedeelte van gezegden kusthandel zullen toestaan, dan zal diezelfde handel op gelijken voet en in dezelfde uitgestrektheid ook aan de andere partij worden toegestaan. Niettemin is uitdrukkelijk overeengekomen en goedgevonden, dat niets van het in dit artikel bepaalde de schepen der beide natien zal verhinderen, een gedeelte van hunne ten uitvoer bestemde lading in eene haven van de andere natie binnen to brengen en te lossen, ee daarna naar eene andere haven of naar andere | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
havens van dezelfde natie te vertrekken, om aldaar het overige der lading binnen te voeren en te lossen, noch hen zal beletten op gelijke wijze een gedeelte van hunne ten uitvoer bestemde lading in eene haven binnen te nemen, en dan naar eene andere haven of naar andere havens te vertrekken, om hunne lading aan te vullen; moetende zoodanig lossen of laden geschieden volgens de verordeningen en bepalingen, als door de beide Regeringen respectivelijk zullen zijn vastgesteld voor hare nationale schepen in gelijke gevallen. Art. 5. De voormelde wederkeerige gelijkstelling met opzigt tot de vlaggen der beide landen, wordt niet beschouwd het Nederlandsch Gouvernement te beletten differentiële regten van in- of uitvoer te heffen ten gunste van het regtstreeksche verkeer tusschen Nederland en zijne kolonien en Overzeesche bezittingen; doch Amerikaansche schepen, tot dat regtstreeksche verkeer gebezigd, zullen geregtigd zijn tot alle de voordeelen en vrijstellingen met opzigt tot de regten van in- en uitvoer, als anderzins, welke door schepen onder Nederlandsche vlag varende, worden of zullen worden genoten. Evenzoo zullen de Vereenigde Staten voortgaan te hessen de differentiële regten, bij het tegenwoordig tarief gelegd op thee en koffij, ten gunste van den regtstreekschen invoer dier artikelen van de plaats hunner voortbrenging; maar zonder, evenmin, onderscheid te maken tusschen de vlaggen der beide landen. En bijaldien, te eeniger tijd, Nederland of de Vereenigde Staten mogten besluiten gezegde differentiële | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
regten af te schaffen, zoo is men overeengekomen, dat die regten op dezelfde wijze zullen afgeschaft zijn, ook met betrekking tot den handel van het andere land. Art. 6. De tegenwoordige overeenkomst zal beschouwd worden als te behooren tot het bovenvermelde tractaat van 19 Januarij 1839, en zal, met en benevens de ongewijzigde artikelen van dat tractaat, in kracht blijven voor den tijd van twee jaren, aanvangende zes weken na de uitwisseling der ratificatien, en verder tot aan het eind van twaalf maanden, nadat eene der beide contracterende partijen aan de andere kennis zal gegeven hebben van hare bedoeling om de overeenkomst te doen eindigen; behoudende elke van de contracterende partijen zich het regt voor, om, na het einde van den opgemelden termijn van twee jaren, zoodanige kennisgeving aan de andere partij te doen. En is men hierbij wederzijds overeengekomen, dat, in geval van zoodanige kennisgeving, deze overeenkomst en het tractaat van 19 Januarij 1839, met het einde der bovengedachte twaalf maanden gezamenlijk zullen ophouden en vervallen. Art. 7. De tegenwoordige overeenkomst zal bekrachtigd worden, en de ratificatien zullen uitgewisseld worden te Washington, binnen zes maanden na de teekening, of, zoo mogelijk, vroeger. Ter oirkonde waarvan de wederzijdsche gevolmagtigden dezelve hebben geteekend, en hunne cachetten daarop gesteld. Gedaan in duplicaat, in de stad Washington, den | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zes en twintigsten van de maand Augustus van het jaar van Onzen Heer een duizend acht honderd en twee en vijftig.
(get.) Fr. Testa. (L.S.) (get.) Dan. Webster. (L.S.)
Gezien de wet van 21 December 1852, (Staatsblad no. 227), houdende goedkeuring der bovenstaande overeenkomst; Gelet, dat de uitwisseling der acte van bekrachtiging op die overeenkomst, door Ons den 11 Januarij en door den President der Vereenigde Staten van Amerika, den 21 Februarij 1853 geteekend, en op den 25 Februarij daaraanvolgende te Washington heeft plaats gehad; Op de voordragt van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken, van den 22 Maart 1853, no. 36. Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, dat dit besluit met de daarin vervatte overeenkomst in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 25 Maart 1853.
(get.) WILLEM.
De Minister van Buitenlandsche Zaken, (get.) van Zuylen van Neyevelt. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Resolutievan den 12 Julij 1853, no. 1024, houdende opname in het Gouvernements-Blad van het Koninklijk Besluit van den 25 April 1853, no. 78; waarbij worden ingetrokken artikel 3 en een gedeelte van artikel 6 der Publicatie van 26 October 1830, (Gouvernements-Blad no. 14), houdende Reglementaire bepalingen omtrent den in- en uitvoer van slaven in de Nederlandsche West-Indische Bezittingen. de gouverneur der kolonie suriname,
Gelezen hebbende eene missive van Zijne Excellentie den Minister van Kolonien, dd. 3 Mei jl., Lett. B, no. 7/104, ter uitvoering toezendende het afschrift van 's Konings Besluit van 25 April te voren, no. 78, waarbij worden ingetrokken artikel 3 en een gedeelte van artikel 6 der Publicatie van 26 October 1830, (Gouvernements-Blad no. 14), houdende Reglementaire bepalingen omtrent den in- en uitvoer van slaven in de Nederlandsche West-Indische Bezittingen. Heeft goedgevonden en verstaan, Te bepalen, dat deze Resolutie, en als bijlage derzelve het opgemeld Koninklijk besluit zullen worden opgenomen in het Gouvernements-Blad. Paramaribo, den 12 Julij 1853. De Gouverneur der kolonie Suriname, O. von Schmidt auf Altenstadt. Ter ordonnantie van den Gouverneur, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh.. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage,behoorende tot de Resolutie dd. 12 Julij 1853, no. 1024, (G.B. no. 7).
25 April 1853, no. 78.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op het voorstel van Onzen Minister van Kolonien van den 11 April 1853, no. 140 geheim. Den Raad van State gehoord, advijs van den 22 April Litt. O geheim. Hebben besloten en besluiten, In te trekken en buiten werking te stellen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het voorschrift in art. 6 voormeld, omtrent de inschrijving van aangevoerde slaven in de registers, blijft onveranderd. Onze Minister van Kolonien is met de uitvoering dezes belast, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.
's Gravenhage, den 25 April 1853.
(get.) WILLEM.
De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel, De fd. Secretaris Generaal bij het Ministerie van Kolonien, (get.) A.L. Weddik. Voor eensluidend afschrift, De fd. Secretaris Generaal, (get.) A.L. Weddik. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Resolutievan den 3 October 1853, no. 1447, waarbij bepaald wordt, dat het Koninklijk besluit van den 18 Augustus 1853, no. 53, (Staatsblad no. 32), betrekkelijk de gelijkstelling van de Toscaansche schepen in de Kolonien van het Rijk met de Nederlandsche schepen, in het Gouvernements-Blad dezer Kolonie zal worden opgenomen. de gouverneur der kolonie suriname,
Gelezen hebbende eene missive van Zijne Excellentie den Minister van Kolonien dd. 26 Augustus 1853, Litt. A, no. 1/180, geleidende afschrist van 's Konings besluit van den 18 to voren, no. 53, waarbij de Toscaansche schepen, in de Kolonien en Bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, met de Nederlandsche schepen worden gelijk gesteld. Gelet op de Resolutien van den 31 December 1850, no. 1616 (G.B. no. 20), 24 Februarij, 6 Maart, 1 April, 24 April, 4 Julij en 19 November 1851, nos. 239, 287, 411, 511, 833 en 1421, (G.B. nos. 1, 2, 3, 3a, 7 en 12), 22 Maart en 20 November 1852, nos. 346 en 1461, (G.B. nos. 4 en 15). Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat deze resolutie en als bijlage derzelve het opgemeld Koninklijk besluit van den 18 Augustus 1853, no. 53, zullen aangeplakt en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd worden. Paramaribo, den 3 October 1853. De Gouverneur voornoemd, O. von Schmidt auf Altenstadt. Ter ordonnantie van den Gouverneur, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage,behoorende tot de Resolutie dd. 3 October 1853, no. 1447, (G.B. no. 9).
18 Augustus 1853, no. 53 (Staatsblad no. 32).
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op de voordragt van Onze Ministers van Financien en van Kolonien van den 10 Augustus 1853, no. 37, In- en Uitgaande Regten, en den 17 daaraanvolgende, Litt. A, no. 4. Gelet op de daarbij overgelegde verklaring van den Minister, Secretaris van Staat voor de Buitenlandsche Zaken, van Zijne Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid, den Groot-Hertog van Toscane van den 25 Julij 1853, En in aanmerking nemende, dat, blijkens dezelve, door het Groot-Hertogdom Toscane voldaan wordt aan de voorwaarden, in art. 1 der wet van den 8 Augustus 1850 (Staatsblad no. 47), tot regeling van de belangen der Nederlandsche scheepvaart gesteld. Voorts gelet op evengemeld artikel, alsmede op art. 6 derzelfde wet. Hebben besloten en besluiten: Artikel 1. Aan de schepen van het Groot-Hertogdom Toscane wordt dezelfde vrijdom verleend, welke bij art. 3, § 1 der wet van 19 Junij 1845 (Staatsblad no. 28), aan de Nederlandsche schepen is toegekend. Art. 2. Dezelfde schepen worden in de Kolonien en | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen met de Nederlandsche schepen gelijk gesteld. Deze gelijkstelling strekt zich niet uit tot de kustvaart in Nederlandsch Oost-Indie. Onze Ministers van Financien en van Kolonien zijn, voor zoo veel ieder hunner aangaat, belast met de uitvoering van het tegenwoordig besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 18 Augustus 1853.
(get.) WILLEM.
De Minister van Financien, (get.) van Doorn. De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel, De fd. Secretaris Generaal bij het Ministerie van Kolonien, (get.) A.L. Weddik. Voor eensluidend afschrift, De fung. Secretaris Generaal, (get.) A.L. Weddik. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Resolutievan den 14 December 1853, no. 1755, houdende tijdelijke wijziging van artikels 1 en 3 van het Reglement op de behandeling der slaven aan Paramaribo en in hare buitenwijken, enz. (Bijlage B. der Publicatie van 6 Mei 1851, G.B. e.a. no. 4). de gouverneur der kolonie suriname,
Gelezen hebbende eene missive van den Procureur-Generaal, van den 12 dezer, no. 1036, En in aanmerking genomen hebbende, dat de duurte, waartoe de levensmiddelen in het algemeen thans alhier zijn gestegen, het noodig doet achten, gebruik te maken van de bevoegdheid aan den Gouverneur toegekend bij art. 2 van het Reglement op de behandeling der slaven aan Paramaribo en in hare buitenwijken, enz. (Bijlage B der Publicatie van 6 Mei 1851, G.B. e.a. no. 4.) Gelet op artikel 1 van hetzelve Reglement, Den Kolonialen Raad gehoord, Heeft goedgevonden en verstaan: Met wijziging tijdelijk van art. 1 en 3 van het vorenaangehaald Reglement, de geldelijke verstrekkingen, welke wekelijks voor voedings-middelen aan de slaven te Paramaribo en hare buitenwijken moeten worden te goed gedaan, vast te stellen, als volgt: Voor iederen slaaf boren de 14 jaren. Dertig (30) cent, met de verstrekkingen in natura, opgegeven bij § a, art. 1 van het bovenaangehaald Reglement, of | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Tachtig (80) cent, met de verstrekkingen, opgegeven bij § b van voorzegd artikel, of zonder iets meer, Een gulden, tien cent. Ten behoeve van slaven boven de 8 tot en met 14 jaren, - de helft, en voor de jongeren, een derde van de hiervoren aangegevene bedragen. En zal deze Resolutie worden opgenomen in het Gouvernements-Blad.
Paramaribo, den 14 December 1853.
De Gouverneur voornoemd, O. von Schmidt auf Altenstadt. Ter ordonnantie van den Gouverneur, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Publicatievan den 24 December 1853, houdende nadere verordeningen voor de Kustvaarders of zoogenaamde Droghers Vaartuigen. IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur der kolonie suriname,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: In overweging hebbende genomen, dat het noodzakelijk is geoordeeld, om de bestaande verordeningen voor de kustvaarders of zoogenaamde Droghers vaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
tuigen aan te vullen, bepaaldelijk met betrekking tot de wederzijdsche verpligtingen van derzelver gezagvoerders en scheepsgezellen. Gelet op de bepalingen, vervat in de Publicatien dd. 28 Julij 1838, G.B. no. 11; dd. 7 October 1839, G.B. no. 14 en dd. 22 December 1841, G.B. no. 12. Den Kolonialen Raad gehoord; Heeft goedgevonden en verstaan, te bepalen, als volgt: Artikel 1. Scheepsgezellen, die hunne diensten aan gezagvoerders van eenen kustvaarder of zoogenaamd Droghers vaartuig verhuren, zullen verpligt zijn zich voortaan daartoe minstens voor den tijd van drie maanden te verbinden. Zij zullen daarvan ten burele der Politie eene verklaring moeten afleggen, waarvan op de monsterrol aanteekening zal worden gehouden, met vermelding der bedongene maandelijksche gage. Art. 2. De aangegane verbindtenis zal niet kunnen worden opgeheven, dan met goedvinden van den gezagvoerder, ten ware eene der hierna vermelde omstandigheden zulks noodzakelijk mogt maken. Art. 3. Wanneer een scheepsgezel zich, zonder vergunning van zijnen gezagvoerder of stuurman, van boord verwijdert, zal hij op daartoe door den gezagvoerder gedaan verzoek, door de Politie opgezocht en weder aan boord gebragt worden. Art. 4. Aan de Beambten van Politie zal voor het aan boord brengen van zoodanigen scheepsgezel f 3,00 worden te goed gedaan, welke van de gage van dien scheepsgezel zal worden afgehouden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 5. Indien hij door de Politie niet is kunnen worden opgespoord en het vaartuig zonder hem is moeten vertrekken, zal hij ten behoeve van het vaartuig eene maand gage verbeuren. Art. 6. In geval zulks plaats vindt tegen het einde van de door den scheepsgezel aangegane verbindtenis, zal deze verpligt zijn, om zich bij terugkomst van het vaartuig, op nieuw op de monsterrol te doen inschrijven, ten einde de verbeurde boeten af te werken, tenzij de gezagvoerder hem van die verpligting zou willen ontheffen. Art. 7. De gezagvoerder zal verpligt zijn, om zijne scheepsgezellen behoorlijk te voeden. Bij gebreke daarvan zullen zij daarover hunne klagte bij de Politie kunnen inbrengen, ten gevolge waarvan door haar een onderzoek zal worden ingesteld. Bijaldien de ingebragte klagte gegrond bevonden wordt, zullen de door de scheepsgezellen aangegane verbindtenissen kunnen te niet gedaan worden, behoudens hunne aanspraak op de tot dien tijd door hen verdiende gage. Art. 8. Wanneer een scheepsgezel zich aan boord aan ongehoorzaamheid, dronkenschap, vechterijen of andere misdragingen zal hebben schuldig gemaakt, zal de gezagvoerder het regt hebben, om hem, met overleg der Politie te doen custodieren, welke custodie hoogstens acht dagen zal kunnen duren. Art. 9. De scheepsgezellen zullen elke maand de voldoening van hunne gage kunnen vorderen, mits het | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
vaartuig zich bevinde ter plaatse, alwaar de eigenaar woonachtig is. - Bij wanbetaling zullen zij zich bij de Politie kunnen beklagen, als wanneer, daartoe redenen gevonden wordende, het engagement zal kunnen worden te niet gedaan, terwijl het vertrek van het vaartuig belet zal worden, tot dat de scheepsgezel zal zijn voldaan. Art. 10. Wanneer een scheepsgezel door ziekte verhinderd wordt, aan boord te komen en aldaar zijne dienst te verrigten, zal hij daarvan door een certificaat van eenen bevoegden geneeskundige moeten doen blijken. - Bij gebreke daarvan zal hij door de Politie genoodzaakt kunnen worden, zich naar boord te begeven. Art. 11. Wanneer een scheepsgezel wegens ziekte buiten dienst van zijn vaartuig is getreden, zal hetzelve niet mogen vertrekken, alvorens deze ten volle te hebben voldaan. Art. 12. Alle wederkeerige klagten van gezagvoerders en scheepsgezellen zullen ten burele der Politie summier onderzocht en beslist worden, tenzij dezelve van dien aard zijn, dat zij aan de kennisneming des bevoegden Regters zouden behooren te worden onderworpen. Art. 13. Wanneer een scheepsgezel zich wegens eenige overtreding in handen der Politie bevindt, waardoor zijn vertrek niet kan worden toegelaten, zal zulks eene reden tot afschrijving van de monsterrol kunnen zijn, en zijne gage kunnen doen ophouden. Art. 14. Indien een scheepsgezel door moedwil, of in dronkenschap schade aan zijn vaartuig, of aan de lading veroorzaakt heeft, zal hij verpligt zijn, zulks uit zijne | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
gage te vergoeden, onverminderd de regterlijke vervolgingen, die daaruit zouden kunnen voortvloeijen. Art. 15. De gezagvoerder, die een' scheepsgezel op zijn vaartuig heeft medegenomen, zonder dat deze behoorlijk op zijne monsterrol zal zijn ingeschreven, of ook wanneer hij nog niet van de monsterrol van een ander vaartuig is afgeschreven, zal verbeuren eene boete van f 25 tot f 500. Art. 16. Indien zoodanig scheepsgezel van dien gezagvoerder geen loon kan ontvangen, zal hem de bij art. 9 toegezegde waarborg niet verleend worden, maar hij tot het erlangen van voldoening de gewone koers van Justitie moeten te baat nemen. Art. 17. Indien de bedoelde vaartuigen zich in één der districten Coronie of Nickerie bevinden, zullen de Landdrosten met de handhaving dezer verordeningen belast zijn. En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Paramaribo, den 24 December 1853.
O. von Schmidt auf Altenstadt. Ter ordonnantie van den Gouverneur, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. Gepubliceerd tenzelve dage, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Publicatievan den 23 Februarij 1854, houdende afkondiging van 's Konings Besluit van den 17 December 1853, no. 93, waarbij bekrachtigd wordt het daarbij vermelde Reglement op de verstrekking van kleeding-behoeften aan de slaven op de plantaadjen en gronden in de kolonie Suriname. IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur der kolonie suriname,
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Salut! doet te weten: Ontvangen hebbende eene missive van Zijne Excellentie den Minister van Kolonien dd. 30 December 1853, Litt. B, no. 6/286, strekkende ten geleide van 's Konings Besluit van den 17 dier maand, no. 93, waarbij is bekrachtigd het daarbij gevoegd Reglement op de verstrekking van kleeding-behoeften aan de slaven op de plantaadjen en gronden in de kolonie Suriname; met opdragt, om aan hetzelve de noodige uitvoering te geven. Den Kolonialen Raad gehoord; Heeft goedgevonden en verstaan: Artikel 1. Het opgemeld Koninklijk Besluit en de daaraan gehechte verordening bij deze ter kennis van het algemeen te brengen. Art. 2. Te bepalen, dat alle plantaadjen en gronden zullen voorzien zijn van een exemplaar van het Reglement op de verstrekking van kleeding-behoeften aan de slaven op de plantaadjen en gronden in de kolonie Suriname, (Bijlage B dezer Publicatie) op verbeurte, zoo | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
dikwijls het bij visitatie niet zal worden vertoond, van eene boete van Tien gulden, verhaalbaar op den Beheerder of Eigenaar van dusdanige plantaadje of grond. En zal deze, alsmede het voorschreven Besluit en het bedoelde Reglement, hierbij als bijlagen geannexeerd, op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd.
Paramaribo, den 23 Februarij 1854.
O. von Schmidt auf Altenstadt.
Ter ordonnantie van den Gouverneur,
De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh.
Gepubliceerd tenzelve dage, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage Abehoorende tot de Publicatie dd. 23 Februarij 1854, G.B. no. 2. 17 December 1853, no. 93.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Op het voorstel van Onzen Minister van Kolonien, van den 18 November 1853, Litt. B, no. 14. Den Raad van State gehoord, (advies van den 2 December 1853, no. 4). | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, dd. 13 dezer, B. no. 6. Hebben besloten en besluiten: Onze goedkeuring en bekrachtiging wordt verleend op een aan het tegenwoordig besluit gehecht Reglement op de verstrekking van kleeding-behoeften aan de slaven op de plantagien en gronden in de kolonie Suriname. Onze Minister voornoemd is met de uitvoering dezes belast, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.
Het Loo, den 17 December 1853. (get.) WILLEM. De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud. Accordeert met deszelfs origineel, De fung. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien, (get.) A.L. Weddik. Voor eensluidend afschrift, De fung. Secretaris-Generaal, (get.) A.L. Weddik. Voor eensluidend afschrift, De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage Bbehoorende tot de Publicatie dd. 23 Februarij 1854, G.B. no. 2. REGLEMENT op de verstrekking van kleedingbehoeften aan de slaven op de plantaadjen en gronden in de kolonie Suriname.
Artikel 1. De slaven op de plantaadjen en gronden in de kolonie Suriname moeten door of van wege hunne meesters steeds behoorlijk van kleeding en dekking worden voorzien. Onder de hier bedoelde slaven zijn begrepen allen, die buiten de stedelijke wijken van Paramaribo en buiten de stad Nieuw Rotterdam aan het Nickerie hun vast verblijf hebben. Art. 2. Als minimum van kleeding, waarvan de verstrekking onder alle omstandigheden moet geschieden, wordt het volgende bepaald: | ||||||||||||||||||||||||||||||
I. op de plantaadjen en bebouwde gronden, de houtgronden hieronder niet begrepen.Om de achttien maanden:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||
II. op de houtgronden.Om de twee jaren, aan de slaven dezelfde hoeveelheden kleeding-behoeften en andere artikelen, als voor ieder hunner onder no. 1, zijn bepaald. Art. 3. De tijdperken, voor de verstrekking, bij artikel 2 bedoeld, worden voor iedere plantaadje of grond, geacht aan te vangen van het tijdstip, waarop aldaar de laatste uitdeeling van kleeding-behoeften heeft plaats gehad. Art. 4. De eigenaar of beheerder van de hier bedoelde slaven, die in gebreke blijft, de bij dit reglement bepaalde verstrekkingen te doen, wordt ter nakoming dezer verpligting van wege het Bestuur aangemaand, met uitnoodiging om binnen vier weken het ontbrekende aan zijne slaven te doen uitreiken. Indien hieraan binnen dezen gestelden termijn niet of niet behoorlijk is voldaan, wordt het ontbrekende van wege het Bestuur aangekocht en door tusschenkomst van den Burger-Kapitein, in wiens District de slaven zich bevinden, aan dezen uitgereikt. Van zoodanige uitreiking wordt door den Burger-Kapitein proces-verbaal in dubbel opgemaakt, waarvan een binnen acht dagen aan het hoofd der Policie worth ingezonden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 5. De aankoop, in het vorig artikel bedoeld, geschiedt voorloopig voor rekening van den lande, waarvan de kosten, zoo mede die op de uitdeeling gevallen, als eene schuld, preferent boven alle anderen, op de betrokken plantaadje of grond verhaald zullen worden op de wijze, in de vier volgende artikels omschreven. Art. 6. Het proces-verbaal, vermeld in het slot van artikel 4, wordt met eenen staat van de kosten, op den aankoop en de uitdeeling gevallen, aan den nalatigen eigenaar of beheerder beteekend, met dagvaarding om zich te zien en te hooren veroordeelen, tot terugbetaling dier kosten. Art. 7. Indien de zaak voor het Geregtshof moet worden gebragt, worden ten aanzien van de dagvaarding, de verdere voortzetting van het regtsgeding, de beteekening en de verdere ten uitvoerlegging van het vonnis, de bepalingen nagekomen, Welke ten aanzien der regtsvordering voor het collegie van kleine zaken van toepassing zijn. Art. 8. In de gevallen bij het vorig artikel bedoeld, vangt het hooger beroep aan met de aanteekening daarvan ter Griffie, binnen den tijd van 14 dagen na de beteekening. Het wordt vervolgd op de wijze, als is voorgeschreven bij besluit des Konings, van 11 Januarij 1840. Art. 9. Indien de zaak voor het Geregtshof is behandeld, en het vonnis vatbaar is voor hooger beroep, stelt de veroordeelde, van het hooger beroep gebruik willende maken, ter discretie van den regter, die het | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
vonnis gewezen heeft, cautie, zoo voor het bedrag der veroordeeling, als voor de kosten in hooger beroep. Indien deze cautie niet binnen den tijd van 14 dagen, na de aanteekening ter Griffie, in het vorig artikel bedoeld, is gesteld, of de gestelde later door den regter als ongenoegzaam is verworpen, en binnen den tijd van twee maanden na de verwerping geene andere genoegzame is gesteld, wordt het aangeteekend hooger beroep als vervallen beschouwd. Art. 10. Indien, ten gevolge van buitengewoon lange reis- of zeeschade, de verstrekkingen bij dit reglement bepaald, niet binnen het voorschreven tijdvak mogten kunnen plaats vinden, zal het Koloniaal Bestuur, na zich alvorens te hebben overtuigd, dat de vertraging niet aan den meester of de meesteres der slaven kan worden geweten, voor de verstrekking een uitstel kunnen verleenen, doch in geen geval voor langer dan zes maanden. Goedgekeurd en bekrachtigd bij Koninklijk Besluit van den 17 December 1853 no. 93. Mij bekend, De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud. Voor eensluidend afschrift. De fungd. Secretaris-Generaal, (get.) A.L. Weddik. Voor eensluidend afschrift. De Gouvernements-Secretaris, A. Kikkert Schotborgh. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Publicatievan den 22 April 1854, waarbij wordt afgekondigd Z.M. Besluit van den 6 Maart 1854, no. 3 (Staatsblad no. 15), houdende vaststelling van het Port en verdere bepalingen omtrent de briefwisseling met de Kolonien en bezittingen van het Rijk in de West-Indien. IN NAAM DES KONINGS!
de gouverneur der kolonie suriname,
Gelezen hebbende eene missive van Zijne Excellentie den Minister van Kolonien, dd. 14 Maart jl. litt. B, no. 8/60, daarbij ter uitvoering toezendende een afschrift van 's Konings Besluit van 6 Maart 1854, no. 23 (Staatsblad no. 15), Gelet op de Publicatien van 1/2 Julij 1850, (G.B. no. 9) en 18/21 Augustus 1854, (G.B. no. 8), Heeft goedgevonden, dit Besluit bij deze ter kennis van het algemeen te brengen:
6 Maart 1854, no. 23.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
In aanmerking nemende, dat er thans gelegenheid bestaat tot verzending over Engeland van geslotene brievenmalen tusschen het Rijk en de Nederlandsche Kolonien of bezittingen in de West-Indien, en dat het noodig is de heffing van het port op die briefwisseling te regelen, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Gelet op art. 21 der Wet van 12 April 1850 (Staatsblad no. 15), Gezien het rapport van Onzen Minister van Buitenlandsche Zaken en ad-interim Minister van Financien, benevens van Onzen Minister van Kolonien van den 27 Februarij 1854, no. 69, Posterijen, en van 3 Maart 1854, Litt. B, no. 7, Hebben besloten en besluiten: Artikel 1. Het port van de brieven, die tusschen het Rijk en de Nederlandsche Kolonien of bezittingen in de West-Indien over en weder door middel van geslotene brievenmalen over Engeland verzonden worden, bedraagt vijf en tachtig cents; te weten tien cents ten behoeve van het Rijk; tien cents ten behoeve van de Koloniale kas; en vijf en zestig cents, tot goedmaking van hetgeen aan buitenlandsche regeringen of administratien, wegens regten van doorvoer of kosten van overbrenging, verschuldigd is. Art. 2. Het port, bij het voorgaande artikel vastgesteld, wordt betaald voor elken brief, waarvan het gewigt 15 wigtjes of minder bedraagt. Wegens de zwaardere brieven wordt het port vermenigvuldigd naar den volgenden maatstaf:
het port, vermeld in art. 1, en zoo vervolgens, voor elke 15 wigtjes of gedeelte van 15 wigtjes daarenboven, éénmaal het port meer. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 3. De brieven kunnen, naar verkiezing der afzenders, over en weder geheel ongefrankeerd, of ook wel gefrankeerd tot aan de plaats van bestemming worden verzonden. Eene gedeeltelijke frankering wordt niet toegelaten. Art. 4. Er kan aanteekening van brieven plaats hebben tegen betaling van een aanteekengeld van vijftig cents, buiten het gewone port; en verder op den voet, bepaald bij art. 15 der Wet van 12 April 1850 (Staatsblad no. 15.)Ga naar voetnoot(*) | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 5. Nieuwspapieren, tijdschriften, aankondigingen, berigten, prospectussen, prijscouranten, en in het algemeen alle gedrukte stukken, mits onder kruisband of onder eene reep papier in dier voege ingepakt, dat het onderzoek naar den inhoud mogelijk zij, en geheel gedrukt of gesteendrukt, zonder eenig handschrift, cijfers of teekens, de plaats van schrift vervangende, te bevatten, kunnen ter plaatse van afzending over den geheelen afstand worden gefrankeerd, tegen betaling van tien cents voor ieder vel of blad. Dit port wordt, na aftrek van hetgeen aan buitenlandsche regeringen of administratien voor den doorvoer of de overbrenging moet betaald worden, tusschen het Rijk en de koloniale kas in gelijke deelen verdeeld. Art. 6. Er wordt geene vrijstelling van port toegestaan noch genoten voor brieven, die met de West-Indische brievenmalen verzonden worden. Art. 7. Onze Ministers van Buitenlandsche Zaken en ad interim Minister van Financien en van Kolonien worden gemagtigd, om, met gemeen overleg, al de bepalingen vast te stellen, welke voor de uitvoering van dit besluit, en tot bevordering eener gelijkmatige toepassing van de daarin vervatte bepalingen in het Rijk en in de Kolonien worden vereischt. Art. 8. Het tegenwoordig besluit is niet van toepassing op de briefwisseling tusschen het Rijk en de West-Indiën, welke, bij ontstentenis eener gelegenheid tot verzending van geslotene brievenmalen, stukswijze aan buitenlandsche postkantoren ter verdere verzending uit- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
geleverd of van dezelve ontvangen wordt. Het port voor deze soort van brieven verschuldigd, en de wijze van heffen, regelen zich naar de overeenkomsten of schik kingen, daaromtrent met de betrokkene vreemde regeringen of administratien bestaande. Evenmin is dit besluit van toepassing op de brieven, waarvan de verzending regtstreeks met eene scheepsgelegenheid tusschen het Rijk en de Kolonien geschiedt, op den voet van art. 19, 20, 28 en 29 der wet van 12 April 1850 (Staatsblad no. 15.)Ga naar voetnoot(*) | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 9. De bepalingen van dit besluit worden voor de eerste maal toegepast op de brieven, welke na den 1 Mei aanstaande uit het Rijk of uit de Kolonien verzonden worden. Onze Ministers van Buitenlandsche Zaken en ad interim Minister van Financien en van Kolonien zijn belast met de uitvoering van dit Besluit, waarvan een afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer tot informatie en 't welk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 6 Maart 1854.
(get.) WILLEM.
De Minister van Buitenlandsche Zaken en ad interim Minister van Financien, (get.) van Hall. De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel, De fungd. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien, (get.) A.L. Weddik, Voor eensluidend afschrift, De fungd. Secretaris-Generaal, (get.) A.L. Weddik. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
En zal deze op de gebruikelijke wijze worden afgekondigd en in het Gouvernements-Blad geïnsereerd. Paramaribo, den 22 April 1854. O. von Schmidt auf Altenstadt. Ter ordonnantie van den Gouverneur, De waarn. Adj. Gouvernements-Secretaris, belast met de functien van den Gouvernements-Secretaris. E.A. van Emden. Gepubliceerd den 28 daaraanvolgende, De waarn. Adj. Gouvernements-Secretaris, belast met de functien van den Gouvernements-Secretaris. E.A. van Emden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
Resolutievan den 29 April 1854, no. 591; houdende opname in het Gouvernements-Blad van het Reglement op de verzending van brievenmalen tusschen het Rijk en de Nederlandsche West-Indische Kolonien, over Engeland, opgemaakt, ter uitvoering van Zijner Majesteits-besluit van den 6 Maart 1854 (Staatsblad no. 15). de gouverneur der kolonie suriname.
Gelezen hebbende eene missive van Zijne Excellentie den Minister van Kolonien, dd. 31 Maart ll., Litt. B, no. 5/83, daarbij ten vervolge van zijn schrijven van den 14 to voren, Litt. B, no. 8/60, aan den Gouverneur | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
toezendende een exemplaar van het Reglement op de verzending der West-Indische brievenmalen, door de departementen van Kolonien en Financien vastgesteld ingevolge art. 7 van het bij de aangehaalde missive van 14 Maart, gevoegd geweest zijnde Koninklijk besluit, dd. 6 Maart 1854, no. 23 enz. Gelet op de Publicatie van den 22/28 April jl., Gouvernementsblad no. 4, waarbij het Koninklijk besluit, dd. 6 Maart 1854, no. 23, is afgekondigd; Heeft goedgevonden en verstaan: 1o. Enz. 2o. Te bepalen, dat het opgemeld Reglement in het Gouvernements-Blad zal worden geïnsereerd. Paramaribo, den 29 April 1854. De Gouverneur voornoemd, O. von Schmidt auf Altenstadt, Ter ordonnantie van den Gouverneur, De waarn. Adj. Gouvernements-Secretaris, belast met de functien van den Gouvernements-Secretaris. E.A. van Emden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
I. algemeene bepalingen.Artikel 1. Er geschiedt eene verzending van brieven- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
malen over en weder tusschen het Rijk ter eene en de Kolonien Suriname en Curaçao ter andere zijde, door middel van de gewone post tusschen Nederland en Groot-Brittannie over Ostende, en verder met de pakketbooten der Engelsche Administratie, die tweemalen in de maand de dienst tusschen Southampton en de West-Indien verrigt. Het uitstrekken van dezen maatregel tot de briefwisseling met St. Eustatius en met St. Martin zal, indien noodig, een punt van nader overleg uitmaken. Art. 2. Het Departement van Financien belast zich met het maken der vereischte schikkingen, met al de in de zaak betrokkene buitenlandsche Regeringen of Administratien, omtrent de overbrenging der brievenmalen over den geheelen afstand tusschen de Nederlandsche grenzen en de havens of plaatsen in de West-Indien, alwaar die brievenmalen van wege de Nederlandsche Koloniale besturen worden afgehaald en aangebragt. Die havens of plaatsen zijn: Demerarij voor de briefwisseling met Suriname, en St. Thomas, voor de briefwisseling met Curaçao. De kosten van het vervoer over vreemd grondgebied, of door tusschenkomst van buitenlandsche Regeringen of Administratien, mitsgaders de regten van doorvoer aan die Regeringen of Administration te betalen, worden gedragen door het Rijk en door de koloniale kassen ieder voor de helft. De koloniale besturen voorzien in het vervoer tusschen Demerarij of St. Thomas en de Nederlandsche bezittingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De kosten van dat vervoer zijn voor rekening der koloniale kassen. Die van het vervoer over het Nederlandsche grondgebied in Europa, worden door het Rijk gedragen. Art. 3. De verzending der brieven geschiedt van beide zijden volgens de bepaalde aanwijzing, welke daaromtrent door de belanghebbenden op de adressen der brieven gesteld wordt. Die aanwijzing geschiedt door de woorden: Over Engeland, per pakketboot, per West-Indische Brievenmaal, over Southampton, over St. Thomas, of op elke andere wijze, welke het verlangen van de afzenders daaromtrent genoegzaam aanduidt. Indien er hoegenaamd geene aanduiding omtrent de wijze van verzending op de brieven voorkomt, worden zij als Zeebrieven beschouwd, en met de eerste scheepsgelegenheid verzonden. Art. 4. De zamenstelling en verzending der brievenmalen, geschiedt over en weder door de postkantoren bepaaldelijk met die taak belast. Van de zijde van het Rijk in Europa, wordt daarvoor aangewezen het Postkantoor te Breda. In de West-Indien wordt die taak opgedragen aan de postkantoren te Paramaribo en op Curaçao. Er kunnen echter ook andere kantoren, hetzij in Nederland, hetzij in de West Indien, worden aangewezen, waaromtrent, in zoodanig geval een nader overleg tusschen de betrokken Departementen plaats vindt. Art. 5. De kantoren van expeditie in het vorig arti- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
kel vermeld, stellen zich tot elkander in regtstreeksche betrekking voor de verzending der brieven en voor de onderlinge verrekening der porten, op de wijze bij het postwezen gebruikelijk. Art. 6. De brieven worden gepakt in omslagen van sterk papier of van eene andere stevige stof, met kruistouw omwonden, behoorlijk verzegeld en door het een en ander zoodanig verzorgd, dat er voor geene beschadiging van den inhoud onder weg te vreezen zij. Ieder pakket wordt voorzien van een duidelijk opschrift, den naam van het kantoor van bestemming en den weg waar langs de verzending plaats vindt (Southampton en Demerary of Southampton en St. Thomas) vermeldende. Deze pakketten worden onderweg niet geopend. Art. 7. Buiten de hierboven vermelde pakketten, die alleen de brieven met de daartoe behoorende schrifturen der kantoren van expeditie bevatten, worden de nieuwspapieren en andere gedrukte stukken, voor welker verzending onder kruisband en tegen betaling van een verminderd port gelegenheid is, in een of meer afzonderlijke pakketten, naar mate van den voorraad gesloten. Die pakketten worden wat het uitwendige betreft, geheel naar het voorschrift van de pakketten met brieven behandeld en voeren bovendien tot opschrift het woord: Nieuwspapieren, daarop in duidelijke letters te stellen. Zij zijn vatbaar om onderweg van de zijde der vreemde Administratien, die zich met de overbrenging belasten, te worden geopend, wanneer deze zich willen verzekeren, dat daarin geene brieven zijn besloten. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 8. De pakketten afkomstig uit het Rijk en bestemd voor de West-Indien, worden bij de verzending van Breda, onder vermelding van derzelver getal (die met brieven en met nieuwspapieren ieder afzonderlijk) op den voet van aangeteekende pakketten ingeschreven, op de gewone adviesen voor het Belgische grenskantoor en voor het postkantoor te Londen, aan welke die pakketten respectivelijk ter verdere expeditie worden toegezonden. De pakketten afkomstig van Suriname of Curaçao en bestemd voor Nederland worden te Demerary of op St. Thomas met eene gespecificeerde lijst, en tegen quitantie, ter hand gesteld aan den Agent der Engelsche Post-Administratie, door wien zij aldaar worden in ontvang genomen. Art. 9. Het tijdstip der verzending uit de Nederlanden wordt door den Minister van Financien, en dat der afzending van Paramaribo en van Curaçao door de Koloniale Besturen naar omstandigheden geregeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||
II. van den inhoud der brievenmalen.Art. 10. De Directeuren der postkantoren van expeditie, of bij wettige verhindering de eerst aanwezende ambtenaren dier kantoren, zijn in persoon verantwoordelijk dat in de pakketten, hetzij van brieven, hetzij van gedrukte stukken, geene voorwerpen worden gesloten die aan de correspondentie vreemd zijn, en waarvan niet het verschuldigde port, hetzij als brief, hetzij als gedrukt stuk, betaald is of in rekening gebragt wordt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 11. De brieven en pakjes met gedrukte stukken, worden op de kantoren van eerste afzending gestempeld, volgens de daaromtrent in het Rijk en in de Kolonien bestaande voorschriften. De voorwerpen die gefrankeerd zijn, worden met den stempel Franco gemerkt. Bovendien worden al de met de West-Indische brievenmalen aangebragte brieven en pakjes met gedrukte stukken op de kantoren van expeditie bij de aankomst, gestempeld, te weten: de brieven komende uit de West-Indien, op het postkantoor te Breda met den stempel West-Indien over Southampton, en de brieven komende uit de Nederlanden op de postkantoren te Paramaribo en op Curaçao met den stempel Nederland over Southampton. Art. 12. Het port der brieven die enkel zijn bedraagt Vijf en Tachtig cents (f 0,85). Als enkel worden beschouwd, de brieven van 15 wigtjes, en daar beneden. Wegens de zwaardere brieven wordt berekend:
en zoo vervolgens voor elke 15 of gedeelte van 15 wigtjes daarenboven één port meer. Art. 13. Bijaldien er brieven te verzenden zijn van buitenlandschen oorsprong, waarvoor eenig port of verschot verschuldigd is, onafhankelijk van dat der verzending tusschen Nederland en de West-Indien, wordt zoodanig port of voorschot boven het in art. 12 bepaalde | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
port aan de belanghebbenden in rekening gebragt. Art. 14. Het port der nieuwspapieren en andere gedrukte stukken, mits voldoende aan de voorschriften daaromtrent bestaande, wordt geheven naar den maatstaf van 10 cents voor ieder vel of blad. Art. 15. Het juiste gewigt der brieven, die meer dan enkel zijn, alsmede het getal der vellen druks, waarnaar het port berekend is, wordt op den omslag dier voorwerpen aangeduid. Art. 16. Het verschuldigde port wordt op het adres der ongefrankeerde brieven, doch het frankeergeld van achter op den omslag der gefrankeerde brieven of pakjes met gedrukte stukken, aangeduid in cijfers, ieder de lengte hebbende van ten minste vier duim Nederlandsche maat. Art. 17. De aangeteekende brieven voor de West-Indien bestemd, of van daar afkomstig, worden op de postkantoren in Nederland behandeld volgens de algemeene voorschriften in het Rijk met betrekking tot deze soort van brieven bestaande, behoudens de heffing van het port bij art. 12 hierboven vermeld, en bovendien van het aanteekengeld ten bedrage van Vijftig Cents, waaraan zij onderworpen zijn. Deze brieven behoeven over en weder niet te worden gefrankeerd, maar het aanteekengeld wordt in elk geval ten kantore van afzending ingevorderd. Ten aanzien der verdere wijze van behandeling der aangeteekende brieven in de West-Indien, worden de noodige voorschriften door de koloniale besturen gegeven, met inachtneming van hetgeen volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 18. De adviesen, waarvan de wederzijdsche expeditie-kantoren zich voor de toezending van den inhoud der brievenmalen aan elkander in de aanrekening der porten over en weder bedienen, worden ingerigt volgens het bij dit Reglement onder Litt. A, gevoegde model. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Het bedrag van den inhoud der pakketten, zoo ongefrankeerd als gefrankeerd, wordt naauwkeurig op het advies vermeld. Het aan het advies gehechte berigt van den ontvang der laatst aangekomene verzending van denzelfden correspondent, wordt zonder die stukken van elkander te scheiden ingevuld, onder vermelding tevens der bevondene verschillen, zoo er die zijn. Art. 19. Wanneer bij de verificatie eener brievenmaal daarin onverhooptelijk niet alle aangeteekende brieven gevonden worden, die op het advies vermeld staan, wordt daarvan onmiddellijk rapport gedaan door het kantoor te Breda, aan den Minister van Financien, en door de kantoren in de West-Indien aan de Koloniale besturen. Bovendien wordt daarvan, met de eerstvolgende post aan het afzendend kantoor bij missive kennis gegeven, onverminderd het stellen eener nota op het berigt van den ontvang der brievenmaal, waarin het ontbrekende voorwerp had moeten zijn gesloten. Art. 20. De Directeuren der kantoren van expeditie zijn verpligt, niet alleen bij de verzending, maar ook bij de aankomst eener brievenmaal, te onderzoeken, of het port van de verschillende daarin geslotene voorwerpen naar behooren berekend of ontvangen is. Indien zij misvattingen ontdekken, wordt dit door hen verbeterd, en het verschil onder het meerder of minder bevonden gebragt voor de nadere verrekening. Onder de misslagen, die zij bevoegd en verpligt zijn zoo veel doenlijk te herstellen, ook zonder daaromtrent | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ontvangen last of reclamatie, behooren ook die, welke het gevolg zijn van eene verkeerde weging der brieven, of van eene min naauwkeurige telling der gedrukte stukken. Bij het ontdekken van fraude, door insluiting van brieven of ander schrift, in eenig pakket 't welk als drukwerk is gefrankeerd, wordt het geheele pakket met briefport bezwaard. Art. 21. Van elk advies en van het daarop voorkomende berigt van den ontvang worden drie exemplaren opgemaakt. Een dezer exemplaren verblijft op het kantoor van afzending, om later als bijlage bij den driemaandelijkschen verzamelstaat te worden gevoegd. De beide andere exemplaren, waaronder dat waaraan de aangeteekende brieven zijn vastgehecht, worden gesloten in de brievenmaal waarbij zij behooren en daarmede verzonden. Het laatst vermelde exemplaar blijft op het kantoor van aankomst berusten, het andere wordt door dat kantoor bij den driemaandelijkschen verzamelstaat overgelegd. Art. 22. De brieven of gedrukte stukken, die onbesteld gebleven zijnde, eene nieuwe bestemming uit de kolonien naar Europa, of omgekeerd uit Europa naar de kolonien ontvangen hebben; dat is, de voorwerpen, waarvan de bestelling aan een nader opgegeven adres mogelijk is, worden met de eerst vertrekkende pakketboot voor hetzelfde port terug gezonden; hetwelk voor zooveel de ongefrankeerde retourbrieven betreft, onder het bedrag | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
der getaxeerde brieven wordt begrepen, nadat van het aangerekende, doch niet ontvangene port, voor de driemaandelijksche rekening is aanteekening gehouden. Art. 23. De geweigerde brieven, mitsgaders de zoodanige waarvan de geadresseerden overleden of niet uit te vinden zijn, worden niet met de pakketboot, maar ééns in het jaar, en wel in de eerste drie maanden van hetzelve, met bijzondere scheepsgelegenheid, aan het afzendend kantoor teruggezonden. Buiten op den omslag, waarin die brieven zijn gepakt, wordt behalve den naam van het kantoor, waaraan zij gerigt zijn, het opschrift gesteld: Rebuten van de West-Indische Brievenmalen. Eene naamlijst van de adressen der aldus teruggezonden brieven nevens opgave van het port van elk derzelve, en vermelding van het totaal der porten op het advies, wordt met de eerstvolgende pakketboot aan het betrokkene kantoor toegezonden. Een tweede exemplaar dier lijst wordt bij den driemaandelijkschen verzamelstaat overgelegd. Pakketten met gedrukte stukken, die niet hebben kunnen worden teregt gebragt en waarvoor geen nader adres gegeven is, worden niet teruggezonden. Art. 24. Nadat al de voorwerpen, die den inhoud eener te verzenden brievenmaal moeten uitmaken, voor de expeditie zijn gereed gemaakt en het bedrag op het advies is ingeschreven, worden de brieven met elkander gewogen en de vellen druks te zamen geteld, als ook het gewigt der gedrukte stukken bij elkander opgenomen, | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
om te worden vermeld in de borderellen bij het volgende artikel omschreven. De adviesen en stukken van comptabiliteit, benevens de omslagen der pakketten, worden niet mede gewogen of geteld. Art. 25. De uitkomsten van de weging en telling bij het vorige artikel vermeld, worden ingeschreven op de borderellen, die bestemd zijn om de vreemde Regeringen of Administratien, door wier tusschenkomst de overbrenging geschiedt, met den inhoud der pakketten bekend te maken, in zoo verre dit op de daarvoor te verstrekken betaling van invloed is. Die borderellen worden in de Fransche taal opgemaakt, volgens het bij dit Reglement gevoegde model B. Zij vermelden:
Art. 26. De borderellen worden, zoowel te Breda als op de West-Indische kantoren, wegens elke verzending opgemaakt, ten getale van drie exemplaren. Een dier exemplaren wordt op het kantoor van ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
zending bewaard, om later door dat kantoor bij den driemaandelijkschen verzamelstaat te worden gevoegd. Het tweede exemplaar wordt gesloten in de brievenmaal, waartoe hetzelve betrekking heeft, om later door het kantoor van aankomst, bij den driemaandelijkschen verzamelstaat te worden overgelegd. Het derde exemplaar is bestemd voor de Engelsche Post-administratie, en wordt zoowel door het kantoor te Breda, als door de kantoren te Paramaribo en op Curaçcao regtstreeks aan die Administratie toegezonden, onder het adres: To the General Post-Office London. | ||||||||||||||||||||||||||||||
III. van de verrekeningen.Art. 27. De werkelijke verantwoording der op de postkantoren ontvangene porten, maakt geen onderwerp van dit Reglement uit. Daaromtrent worden de in het Rijk en in de Kolonien bestaande verordeningen en voorschriften gevolgd. Art. 28. Als een onmiddellijk gevolg der bepaling van het voorgaande artikel, blijven de porten, die op deze briefwisseling geheven worden, een deel uitmaken van de opbrengst der posterijen ter plaatse waar die ontvangen zijn, behoudens nadere verrekening tusschen de beide betrokkene Departementen. Art. 29. Met het einde van elke drie maanden, wordt door de Directeuren der kantoren van expeditie opgemaakt een verzamelstaat van het bedrag der gedurende | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
het afgeloopen tijdvak, door hunne tusschenkomst, plaats gehad hebbende verzendingen, zoowel in de eene als in de andere rigting. Die verzamelstaten zijn ingerigt volgens het bij dit Reglement gevoegd model C. Zij worden met de daartoe betrekkelijke bescheiden, door den Directeur te Breda, aan het Departement van Financien, en door de Directeuren te Paramaribo en op Curaçao, aan de koloniale besturen overgelegd. Art. 30. Het Departement van Financien belast zich, behoudens nadere verrekening, met de afbetaling van alles wat aan de verschillende buitenlandsche Regeringen of Post-administratien te goed komt, wegens regten van doorvoer of kosten van vervoer over het vreemde grondgebied, zoowel in de eene als in de andere rigting. Hetzelve maakt het Departement van Kolonien bekend met alle schikkingen of overeenkomsten die er daaromtrent bestaan, of bij gevolg gemaakt worden. Bijaldien de nader te maken schikkingen van invloed zijn op de berekening van het briefport, heeft daaromtrent een overleg tusschen de beide Departementen plaats. Art. 31. Na den afloop van elke drie maanden, geschiedt er eene verrekening tusschen het Departement van Financien en dat van Kolonien. De rekening wordt bij het eerstgemelde Departement, uit de aldaar ingekomene stukken opgemaakt, en vervolgens in triplo, waarvan twee exemplaren vergezeld van de bijlagen, aan dat van Kolonien ter onderzoek medegedeeld. Art. 32. Het Departement van Kolonien wordt bij de evengemelde rekening gecrediteerd met de helft van het | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bedrag der porten en frankeergelden, zoo wegens brieven als gedrukte stukken, mitsgaders van het aanteekengeld 't welk in Europa op de verzendingen, in beide rigtingen ontvangen is. Daarentegen wordt hetzelfde Departement gedebiteerd:
Bovendien worth het bedrag der vreemde porten en verschotten, bedoeld bij art. 13, zoo er die zijn, aan de eene of andere zijde in rekening gebragt. Voorts wordt te goed gedaan of afgetrokken, naar mate dit te pas komt, hetgeen op de kantoren van expeditie, ten gevolge van het bepaalde bij art. 20, wegens ontdekte en verbeterde misvattingen te verrekenen valt. Zoo mede worden de oninbare porten of non valeurs, waarvan het bestaan uit de schrifturen blijkt, in rekening geleden. Art. 33. Na voorloopig onderzoek van de rekening bij het Departement van Kolonien, wordt het saldo door hetzelve gesteld ter beschikking van het Departement van Finaneien, en één exemplaar derzelven, zoodra de volledige verificatie der rekening heeft plaats gehad, met een bewijs van accoordbevinding, of onder opgave der | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
verschillen, terug gezonden. In het laatste geval heeft de verrekening van hetgeen niet wordt opgehelderd plaats, door middel van een bijzonderen post in de volgende rekening. | ||||||||||||||||||||||||||||||
slotbepaling.Art. 34. Het tegenwoordig Reglement betreft slechts de briefwisseling, waarop het boven aangehaalde Koninklijke Besluit van toepassing is.
Aldus vastgesteld te 's Gravenhage, 29 Maart 1854.
De Minister van Buitenlandsche Zaken, en ad interim Minister van Financien, (get.) van Hall. De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud.
Voor eensluidend afschrift,
De fd. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien, (get.) A.L. Weddik.
Voor eensluidend afschrift,
De waarn. Adjunct Gouvernements-Secretaris, belast met de functien van den Gouvernements-Secretaris, E.A. van Emden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Resolutievan den 30 Junij 1854, no. 897; waarbij in het Gouvernements-Blad wordt opgenomen 's Konings besluit van den 16 Mei ll., no. 63, houdende wijziging van dat, van 6 Maart ll., no. 23, (Staatsblad no. 15), voor zoo veel betreft de briefwisseling tusschen het Rijk en de kolonie Suriname. de gouverneur der kolonie suriname,
Gelezen hebbende de missive van den Minister van Kolonien, dd. 26 Mei 1854, Litt. B, no. 8/140, daarbij ten vervolge van zijn schrijven van den 31 Maart 1854, Litt. B, no. 5/83, aan den Gouverneur ter uitvoering toezendende, een afschrift van 's Konings besluit van den 16 Mei ll., no. 63, houdende wijziging van dat, van 6 Maart ll., no. 23, (Staatsblad no. 15), voor zoo veel betreft de briefwisseling tusschen het Rijk en de kolonie Suriname; Gelet op de Publicatie van den 22/28 April ll. (Gouvernements-Blad no. 4), waarbij het Koninklijk besluit dd. 6 Maart 1854, no. 23, is afgekondigd; Heeft goedgevonden en verstaan: Te bepalen, dat het opgemeld Koninklijk Besluit van den 16 Mei ll., no. 63, in het Gouvernements-Blad zal worden geïnsereerd. Paramaribo, den 30 Junij 1854. De Gouverneur voornoemd, O. von Schmidt auf Altenstadt. Ter ordonnantie van den Gouverneur, De waarn. Adjunct Gouvernements Secretaris, belast met de functien van den Gouvernements-Secretaris, E.A. van Emden. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage,behoorende tot de Resolutie dd. 30 Junij 1854, no. 897, (G.B. no. 8).
16 Mei 1854, no. 63.
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
In aanmerking nemende, dat er termen bestaan, om de heffing van het port op de briefwisseling tusschen het Rijk en de kolonie Suriname, in zoo verre daarvan de verzending door middel van geslotene brievenmalen, over Engeland geschiedt, nader te regelen. Gezien artikel 1 van Ons besluit van 6 Maart ll. (Staatsblad no. 15). Gelet op het rapport van Onze Ministers van Financien en van Kolonien van 5/13 dezer, no. 57 post:/Litt. B, no. 12, Hebben besloten en besluiten:
Artikel 1. Bij uitzondering van het voorschrift van artikel 1 van Ous besluit van 6 Maart ll. (Staatsblad no. 15), bedraagt het port der brieven, die op de daarbij vermelde wijze tusschen het Rijk en de kolonie Suriname verzonden worden, Vijf en Zestig Cents voor den enkelen brief, te weten: Tien Cents ten behoeve van het Rijk, Tien Cents ten behoeve der Koloniale Kas en Vijf en Veertig Cents tot goedmaking van hetgeen aan buitenlandsche Regeringen of Administratien verschuldigd is. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Art. 2. De bepaling van dit besluit treedt in werking met de eerste verzending die, over en weder, in de maand Julij aanstaande geschiedt. Onze Ministers van Financien en van Kolonien zijn belast met de uitvoering van dit besluit, 't welk in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's Gravenhage, den 16 Mei 1854.
(get.) WILLEM.
De Minister van Financien, (get.) Vrolik.
De Minister van Kolonien, (get.) Chs. F. Pahud.
Accordeert met deszelfs origineel,
De fd. Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Kolonien, (get.) A.L. Weddik.
Voor eensluidend afschrift,
De waarn. Adjunct Gouvernements-Secretaris, belast met de functien van den Gouvernements-Secretaris, E.A. van Emden. |
|