Alfa-Nieuws. Jaargang 13
(2010)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||
Werk in uitvoeringSprinten in de alfaklas
| |||||||||||||||||||||||||||
De FC-Sprint2-aanpakFC-Sprint2 is een didactische aanpak of werkwijze die onder andere wordt ingezet om allochtone cursisten - ook laaggeletterden - in korte tijd zo veel mogelijk Nederlands te laten leren. Bij deze aanpak is de cursist vanaf het allereerste begin verantwoordelijk voor het leerproces. Aan de hand van thema's oefent men gespreksvaardigheden en wordt de woordenschat uitgebreid. Daarnaast leert men lezen en schrijven. Er wordt veel gewerkt met praktijkopdrachten die zijn gerelateerd aan werk, hobby, spel, communicatie en sociale redzaamheid. De uitgangspunten van de FC-Sprint2-aanpak zorgen voor een andere houding van cursisten en docenten om uiteindelijk een toename van het leerrendement te bewerkstelligen. Essentieel in die aanpak is dat docenten een positieve verwachting hebben van de leervaardigheid van een cursist en dat ook expliciet maken. Het is daarnaast belangrijk een cursist in de gelegenheid stellen om op een zelfstandige wijze aan die verwachting te voldoen. Daarvoor moet de cursist kunnen beschikken over bronnen (dingen, maar ook personen) die hem in staat stellen de benodigde kennis te vergaren en te leren toepassen. | |||||||||||||||||||||||||||
Wat is de aanleiding geweest om met de Sprint-aanpak te gaan werken?Charlot: In Les had ik een artikel gelezen over de Sprint-aanpak die bij het Friesland College werd toegepast in alfagroepen. Ik ben toen naar een presentatie in Amsterdam geweest en ging naar huis met het idee dat het geweldig zou zijn om op deze manier talenten de volle ruimte te kunnen geven om zich in snel tempo te ontplooien op het terrein van NT2. We hebben er toen met enkele collega's over gesproken om deze aanpak ook voor alfacursisten te gebruiken en toen er sprake van was dat er minder tijd besdlikbaar zou komen voor de cursus, hebben we besloten deze uitdaging aan te gaan. In Utrecht is het alfatraject geen voortraject, maar hebben alfacursisten een jaar om het inburgeringsexamen te halen. | |||||||||||||||||||||||||||
Hoe was de groep waarmee jullie begonnen zijn?Charlot: We zijn begonnen met een grote groep van circa dertig cursisten, die verschilden in hun mondelinge vaardigheden van A0 tot bijna A2. Op het niveau van lezen en schrijven waren grofweg drie groepen te onderscheiden: een Alfa A-groep, een Alfa B-groep en een groep die tussen B en | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het zoeken van bronnen
C in zat. Omdat de grote groep was samengesteld uit eerder bestaande groepen konden we op dat moment beschikken over drie docenten voor de hele groep, en dat was heel erg nodig want een docent heeft het razend druk, ook al heeft hij of zij een terughoudende rol in de ogen van de cursist. Elke les begonnen en eindigden we altijd in drie kleine groepen in drie beschikbare lokalen, elk groepje met een docent. Er werd dan gekeken of alle cursisten nog wisten waarmee ze bezig waren of er werden plannen gemaakt voor de werkdag. Na het groepsmoment ging ieder zelfstandig aan de gang. | |||||||||||||||||||||||||||
Gebied: burgerschap
|
1 | U kunt 10 woorden en zinnen lezen en begrijpen. |
2 | U kunt zeggen dat u een bankrekening wilt openen. |
3 | U kunt een contract met een bank lezen en ondertekenen. |
4 | U kunt een aanvraagformulier invullen. |
5 | U kunt informatie lezen over het blokkeren van een bankpas. |
6 | U kunt uw persoonsgegevens en rekeninggegevens opgeven (spreken). |
7 | U kunt uw bankpas blokkeren. |
8 | U kunt geld pinnen. |
9 | U kunt een betaalopdracht invullen. |
10 | U kunt een bankafschrift lezen. |
11 | U kunt zeggen dat u automatisch wilt betalen. |
12 | U kunt een machtigingsformulier invullen. |
13 | U weet wat internetbankieren is. |
Voorbeeld van het uitsplitsen van een cruciale praktijksituatie in verwachtingen.
Hoe zag een week met FC-Sprint2 eruit?
Charlot: Zo'n week heeft drie onderdelen. We beginnen met de weekopening, daarna is er tijd voor zelfwerkzaamheid en aan het einde van de week is er tijd voor presentaties. De vaardigheden nodig voor een cruciale praktijksituatie (cp) staan daarbij centraal.
Tijdens de weekopening, waarbij de hele groep van dertig aanwezig is, wordt de cp van de week geïntroduceerd door de docenten, bijvoorbeeld door het tonen van een video of door het uitbeelden van zo'n praktijksituatie. De voorkennis en de woordenschat van de cursisten worden daarbij geactiveerd. Daarna worden op grote posters de verwachtingen bij de cp gepresenteerd. De verwachtingen die gesteld worden aan de cursist, zijn gekoppeld aan de doelen en taalhandelingen met betrekking tot een cp. De verwachtingen liggen op het terrein van kennis van de Nederlandse samenleving (KNS) en taal: woordkennis, gesprekken, lezen en schrijven (zie het lijstje in het kader). Aan het eind moet voor alle cursisten duidelijk zijn waaraan gewerkt zal worden en wat er aan het eind van de week van hen verwacht wordt.
Na de weekopening is er tijd voor zelfwerkzaamheid. De cursisten gaan aan de gang, individueel, in duo's of kleine groepjes. Om te voldoen aan de verwachtingen moeten bronnen geraadpleegd worden die in de ruimte aanwezig zijn. Bronnen kunnen zowel schriftelijke als digitale bronnen zijn, maar ook medecursisten vormen een bron en pas in laatste instantie de docent. Er wordt dan geoefend met leesteksten, schrijfopdrachten en gespreksopdrachten die passen bij de diverse verwachtingen rond een cp. Het kan ook gebeuren dat de docent instructiemomenten organiseert met één of meerdere cursisten.
Dat hoeven zeker niet alle verwachtingen te zijn, anders komt er geen eind aan de presentaties. Iedere cursist selecteert iets waarop hij trots is en laat dat aan anderen zien.
Zijn de verwachtingen voor iedereen hetzelfde?
Charlot: Nee, dat is niet zo. We hebben groepsverwachtingen, die gekoppeld aan de cp van de week (zie het kader over bankzaken als voorbeeld) en individuele verwachtingen, die veelal liggen op het gebied van technisch lezen en schrijven of hiaten zijn op het gebied van uitspraak, spelling of grammatica. De individuele verwachtingen worden genoteerd in een FC-Sprint2-dossier en op de klassenposters, zodat ze op elk moment duidelijk zijn voor de cursist en de begeleidende docenten.
Als een cursist een bepaalde verwachting beheerst, kan hij of zij - na controle bij de docent - dit noteren op de posters met groepsverwachtingen. In laatste instantie kan de verwachting afgetekend worden na de voor de groep, maar het is ook mogelijk dat een cursist al aan het begin een verwachting kan aftekenen omdat hij die al beheerst.Voor lezen en schrijven kan een verwachting voor beginners bijvoorbeeld zijn: woordruit boekje 1 van 7/43. Bij de presentatie moet de cursist de klanken kunnen zeggen en herkennen, het woord kunnen analyseren en synthetiseren, het globaalwoord kunnen herkennen en schrijven. Het Friesland heeft overigens de klankzuivere basiswoorden geheel geselecteerd uit woorden die relevant zijn voor de inburgering.
Een heel succesvol voorbeeld van een verwachting was de vrije leesopdracht ‘U kunt een stukje lezen’. Cursisten konden een tekst kiezen van een leestafel met allerlei boeken en leesteksten (woordkaartjes met plaatje voorop/woord achterop, 7/43, krant, reclamefolders, enzovoort). Dat stuk tekst moest gekopieerd en in het Sprintdossier geplakt worden. Een cursist (Alfa A), met altijd iets origineels, kwam een keer met Fokke en Sukke aanzetten en had een andere keer een krantenartikel van huis meegenomen met de kop ‘De kredietcrisis is nu op een hoogtepunt’. Ze kon het lezen aan het eind van de week, of dat nu ging door quasilezen of door analyse en doet er weinig toe.
Wat is de rol van de docent?
Charlot: Daar heb ik nog nooit zoveel over nagedacht als toen ik met Sprint ging werken en dat doe ik nog steeds. Bij vrijwel alles denk ik: waarom doe ik dit en waarom vraag ik dat? Maar om een antwoord te geven: de rol van de docent is zeker niet afzijdig, met sturen is niets mis maar het initiatief moet bij de cursist liggen. Een voorbeeld helpt om dit duidelijk te maken. De cursisten kiezen in principe zelf uit het materiaal om aan een verwachting te gaan werken. Sommigen verzamelen alles wat ze te pakken kunnen krijgen en verdrinken daar vervolgens in. Als docent demotiveren we dat door vragen te stellen als: wat moet je volgende week maandag doen? Wat is de verwachting? We stimuleren cursisten na te denken over welk materiaal je dan echt nodig hebt Anderen kiezen altijd te gemakkelijk of te moeilijk. Ga je als docent nu postvakjes maken “moeilijk” en “gemakkelijk” omdat de tijd maar beperkt is en de noodzaak tot efficiëntie groot? Misschien wel, maar dan moet je ook opletten of een cursist wel een voor hem of haar uitdagende keuze maakt door vragen te stellen als wat hij daardoor geleerd denkt te hebben. Je taak als docent is de cursist bewust te maken van de vraag waarom hij dit kiest, door veel vragen te stellen als: wat is je doel, wat is de verwachting en helpt dit materiaal je daarbij? Het kan uiteindelijk ook de taak van de docent zijn gewoon lesmateriaal op eigen niveau te geven.
De rol van de docent is dus nadrukkelijk die van observator en stimulator, niet alleen bij de keuze van het materiaal als bron, maar ook bij de keuze van de persoon met wie samengewerkt wordt of die als bron fungeert. De docent mag
gerust vragen waarom Maria altijd met Fatima samenwerkt en suggereren ook eens met Samira samen te werken, omdat die een goede prater is. Of de docent kan een cursist doorverwijzen naar Samira als bron omdat zij juist het antwoord op een bepaalde vraag heeft ontdekt. Docenten moeten cursisten ook de gelegenheid geven om te leren hoe ze kunnen oefenen.
Maar behalve observeren, stimuleren en sturen, denken over al of niet ingrijpen, is het de taak van de docent om te kunnen loslaten.In het begin moet je daaraan erg wennen. Daarom is het prettig om met meerdere docenten op een grotere groep te werken, zodat je elkaar in de Sprint-aanpak kunt steunen. Met zijn tweeën kun je ook beter de weerstand doorstaan die cursisten in het begin tegen de Sprint-aanpak hebben, want cursisten hebben een heel ander beeld van wat een school is en wat een docent moet doen.
Lukte dit verzelfstandigingsproces ook bij Alfa A-cursisten?
Boven het (mondelinge) A1-niveau lukte het wel. Cursisten die voor lezen en schrijven nog onder Alfa A zaten en ook mondeling onder A1-niveau, leerden die werkwijze niet van de anderen. Het is onze ervaring dat de Alfa A1/A2-cursisten te veel in hun ontwikkeling belemmerd werden door de Alfa A0/A1-cursisten. We hebben om die reden de grote groep van dertig weer opnieuw opgesplitst in twee afzonderlijke groepen (mondeling boven A1 versus mondeling onder A1) omdat we het gevoel hadden dat anders iedere groep tekortkwam. Ook hebben we overwogen aparte instructiemomenten in te voeren voor de verschillende niveaugroepjes. Hoe de Sprint-aanpak voor de Alfa A0/A1-cursisten zinvoller ingezet kan worden, daar ben ik nog niet volledig uit Ik blijf erover nadenken.
En lukte het tot dan toe om cursisten die mondeling onder A1-niveau waren tot sneller begrijpen van het Nederlands te krijgen in een gemengde groep A0-A2?
Charlot: De lesstof voor cursisten (mondeling) onder A1 omvat de voorwaarden voor het werken met de cp's (mondeling en schriftelijk): alfabetisering, elementair functioneel lezen en schrijven, studievaardigheid, elementaire cp-woordenschat, eenvoudige dialoogjes en basale luistervaardigheid. Het samenwerken met cursisten van een hoger niveau (A1-A2), die al aan de echte cp's werkten, had voor enkelen wel een meerwaarde. Hun eigen elementaire lesstof werd daardoor automatisch in een bredere en rijkere context geplaatst. Bij de meesten echter, ging het over de hoofden heen. Je kunt kiezen voor een mengvorm, bijvoorbeeld bij de introductie van een cp de groepen bij elkaar laten zitten en daarna apart, of voor aparte groepen. Door goed bronnenmateriaal kunnen de cursisten onder A1 dan in een aparte groep toch ook profiteren van een bredere context.
Wat doet de docent concreet?
Charlot: In de manier waarop wij werkten waren de docenten verantwoordelijk voor alle dertig cursisten in de FC-Sprint2-groep. Daarnaast was een docent mentor voor een aantal cursisten, bijvoorbeeld cursisten met hetzelfde technische lees- en schrijfniveau, en bewaakte de Sprintdossiers van zijn eigen mentorgroep.
We zorgden er gezamenlijk voor dat het bronnenmateriaal rond een cp aanwezig was in het lokaal. Dat betekende verwachtingen op posters zetten, zelf leesteksten, schrijfopdrachten en opnames maken (we gebruikten niet het bronnenmateriaal van het Friesland College en voor A1-A2 was er toen nog niet zoveel), multimediale materialen en materialen voor technisch lezen en schrijven beschikbaar maken, authentiek materiaal zoeken, enzovoorts. Verder bereidden we rollenspellen voor en bespraken elke les na. In de les introduceerde de docent een thema, observeerde de samenwerking, voortgang of stagnatie, coachte, nam groepjes bij elkaar voor uitleg of instructie, legde oefenvormen uit, tekende prestaties af en beantwoordde - als laatste bron - vragen.
Welke eisen stel je aan bronnen?
Charlot: Bronnen kunnen op papier staan, op de computer, dvd en cd. Andere cursisten of personen kunnen ook als bronnen fungeren en in laatste instantie de docent. Idealiter zijn de schriftelijke en multimediale bronnen
Zo krijgt hij input op zijn eigen niveau, maar kan hij ook al gebruikmaken van de rijkere taalomgeving en eventueel al wat hoger reiken dan op zijn niveau vereist wordt. In Utrecht konden cursisten per verwachting kiezen uit een cp-opdracht op A1-niveau en een op A2-niveau. Vaak namen cursisten beide opdrachten. In het lokaal lagen verder woordenboeken (eenvoudig en moeilijk), fotoboeken, dvd's, audio-cd's, cassetterecorders en concreet materiaal. Voor het technisch lezen en schrijven hadden we een aparte kast met 7/43, klapwoorden, leesboekjes, Alfa Flex, enzovoort. Alle bronnen waren voor de cursist beschikbaar.
Wat vind je voor- en nadelen van de Sprint-aanpak?
Charlot: Een absoluut voordeel vind ik de invalshoek dat je cursisten hoog moet inschatten en dat ze leren dat de verantwoordelijkheid voor het leren in wezen bij henzelf ligt. Dat levert veel op in de cursus: zelfvertrouwen, motivatie, zelfstandigheid en (soms) snelheid. Sommige mensen gaan als een speer omdat ze worden uitgedaagd tot een tempo dat een gemiddelde alfagroep niet haalde. Ook de cursisten die niet zo snel leren, maar wel veel inzet tonen, komen uit de verf. Door de Sprint-aanpak leren cursisten ook dat fouten maken moet om op een hoger niveau te komen. Sommigen krijgen daardoor zichtbaar meer durf en een positiever zelfbeeld. Cursisten worden actiever. Niet alleen bij het leren, maar ook gaan ze het initiatief nemen voor het eindfeest en regelen dat de klas opgeruimd wordt. Ze nemen het heft in handen. En inspirerend is dat je als docent weer helemaal opnieuw gaat nadenken over je vak.
Wel kwamen bij ons experiment op de Demkaweg de volgende vaardigheden in de knel: vrij schrijven, grammatica, spelling, systematische woordenschatopbouw. Dat kan ondervangen worden door deze vaardigheden in groepsinstructiemomenten of aan het begin/einde van de les aandacht te geven.
Wat wij merkten was dat sommige cursisten steigerden, verdronken in wat van hen gevraagd werd of gestresst raakten. De Sprint-aanpak vroeg te veel inzet van hen, ze moesten te veel nadenken, het vergde te veel van hun abstractievermogen en ze waren niet gemotiveerd om dit er allemaal voor over te hebben, bijvoorbeeld omdat het dagelijkse leven al zoveel van hen eist. Wat hen enigszins kan helpen, is vermindering van het aantal verwachtingen en afbakening van het materiaal.
Voor de allerlaagste alfaniveaus (Alfa A en onder A1 voor mondeling) heb ik twijfel over het nut en de snelheid van de Sprint-aanpak. Zeker als onder grote tijdsdruk gewerkt moet worden zoals in Utrecht, waar de gemeente vraagt de cursisten in enkele maanden te alfabetiseren. Het is de vraag of cursisten zich in die korte tijd dan ook nog de juiste studievaardigheden en studiehouding eigen kunnen maken. De Sprint-aanpak vergt veel en is niet overzichtelijk voor A0/A1-alfacursisten.Ga naar eind2 Ook een meer klassikale, gestuurde aanpak kan in deze fase zelfvertrouwen en motivatie opleveren. Rond A1 (mondeling) kan dan op de Sprint-aanpak overgeschakeld worden.
De presentatie is eigenlijk een voordeel en een nadeel tegelijkertijd. Natuurlijk hebben presentaties zin, vooral voor de presentator zelf. Ze geven (soms) zelfvertrouwen en laten zien wat een ander moeilijk vindt. Mensen gaan accepteren dat fouten maken nodig is. Mijn collega's en ik vragen ons af in hoeverre presentaties voor de hele groep waardevol zijn. Onlangs hoorde ik in een studiebijeenkomst dat het luisterend deel van de cursisten eigenlijk weinig leert van presentaties van anderen, ook niet als zij een taak krijgen en feedback moeten geven na afloop. Het is zinniger om te laten presenteren in kleine groepjes cursisten die dezelfde leerpunten hebben, en daarop feedback te geven.
Wat is je conclusie?
Charlot: Werken volgens de Sprint-aanpak moet volgens ons aan een aantal voorwaarden voldoen. Een (grotere) groep redelijk homogene cursisten, waar je met minimaal
twee vaste docenten tegelijk op werkt. Een vast lokaal waar bronnen kunnen blijven liggen. Een ruimte waar cursisten dvd's kunnen bekijken en met audio-cd's kunnen werken, zonder dat anderen daarvan last hebben. In Utrecht hebben we een aantal (en soms veel) van die voorwaarden moeten loslaten, omdat we door de tijdsdruk en financiële druk van de marktwerking niet meer aan enkele elementaire voorwaarden konden voldoen. Een groot aantal elementen van de Sprint-aanpak wordt momenteel wel weer gebruikt in een groep die zich daarvoor leent. Veel Utrechtse docenten gebruiken Sprint-elementen in hun lessen. We zijn ermee bezig, hebben veel geleerd van onze experimenten en FC-Sprint2 en proberen bewust keuzes te maken in de toepassing ervan, afhankelijk van omstandigheden en ontwikkelingen.
Literatuur
Deutekom, J. (2008). FC-Sprint2. Grenzeloos leren. Amsterdam: Boom. |
Deutekom, J. (2007). FC-Sprint2. Passief zijn geen optie. Les 148: 6-9. |
Borgesius, M. (2010). FC-Sprint2 in de alfaklas. Werkvormen in de alfales. Les 163: 10-12. |
De foto's in dit artikel zijn van Hilde Schalkx.
- eind1
- Op deze locatie waren dat Latifa Orfi, Henk Scholte, Marinka Pet en Charlot Akse.
- eind2
- Om deze reden hebben de docenten van het Friesland College bij de 0 tot Alfa A-cursisten de weekverwachtingen omgezet in een dagverwachting. Aan het begin van de les wordt de cursist gevraagd wat hij aan het eind van de les aan de groep gaat laten zien. Hij kan kiezen uit een lijst van kleine verwachtingen behorende bij het thema. De tijd tussen verwachting en presentatie/prestatie is veel korter en wordt daardoor overzichtelijker. Een presentatie/prestatie kan heel kort zijn; bijvoorbeeld het uit je hoofd opschrijven van je voor- en achternaam of jezelf voorstellen in vijf zinnen.