| |
| |
| |
[Nummer 2]
Werk in uitvoering
Tevreden, maar 's avonds ‘pompaf’!
Beroepsopleiding voor analfabete anderstaligen
Bert Aerts/Karel de Grote-hogeschool, Antwerpen
In Antwerpen loopt momenteel in het verlengde van het succesvolle Equalproject ‘Analfabeten ingeburgerd aan het werk’ (zie Alfanieuws 2007, 3) een nieuw project voor analfabete anderstaligen. Bert Aerts, medewerker in het Equalproject en co-auteur van de methodiekbeschrijving hierbij,coacht nu de instructeurs. Hij stelt ook het nieuwe project voor.
| |
Voor wie?
Goed nieuws voor analfabete, zeer laagtaalvaardige mensen uit de Antwerpse regio die graag hun plaatsje op de arbeidsmarkt willen veroveren. Tot voor kort verwees VDAB, de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, deze doelgroep meestal door naar het Centrum Basiseducatie (‘Open School’ in de volksmond), de inrichters van alfabetiseringscursussen en Nederlandse taallessen voor laaggeschoolden: ‘Eerst Nederlands leren en daarna een beroepsopleiding.’ Vanuit het perspectief van VDAB een begrijpelijke keuze, maar voor de analfabete cursist die aan het werk wil een ware calvarietocht.
De alfabetiseringstrajecten bij Open School worden namelijk niet in de context van werk, laat staan in de context
van een specifiek vak aangeboden, ze zijn weinig intensief (gemiddeld drie halve dagen per week), en ze duren voornamelijk erg lang.
Om richtgraad 1.1 te behalen, het minimale instapniveau dat VDAB voor de meeste van zijn beroepsopleidingen vooropstelt, zit een analfabete cursist al snel 600 uur bij Open School op de banken. Dat staat gelijk aan twee jaar!
| |
| |
| |
Instapeisen
Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat een aantal cursisten, mensen die alles in zich hebben om perfecte schoonmakers, keukenmedewerkers of tuiniers te worden, gedemotiveerd afhaken, nog voor ze met een vakopleiding begonnen zijn. Met het project ‘Traject naar werk voor analfabete anderstaligen’ behoort dat scenario voorgoed tot het verleden. Met dit project voorziet VDAB immers voor het eerst in een structureel aanbod specifiek gericht op de doelgroep van analfabete, zeer laagtaalvaardige anderstaligen. De instapeisen zijn navenant. Deelnemers hoeven geen letter te kunnen lezen en schrijven, zelfs niet in hun eigen taal. En ze hoeven amper Nederlands te begrijpen. Het mondelinge instroomniveau werd bepaald op de eindtermen van module 01 van het alfabetiseringsaanbod NT2 bij Open School. Dat komt overeen met 120 uur (of ongeveer 3 maanden) les daar. VDAB wil met dit project nog voor het einde van 2009 120 mensen bereiken en zo veel mogelijk van hen activeren, bij voorkeur in het NEC (Normaal Economisch Circuit).
Laat ons, voor we het woord geven aan iemand van het opleidend personeel, de blik even richten op het traject dat VDAB voor deze doelgroep uitgestippeld heeft. De codewoorden daarbij zijn intensief en geïntegreerd.
| |
Een voortraject Nederlands
Eerst volgen de deelnemers bij Open School, dat als partner bij het project betrokken is, vijf maanden lang een intensief voortraject Nederlands. Voor de technici: op het programma staan de mondelinge modules 02 en 03, de technische schrijfmodule 05 en de functionele schrijfmodule 06 gedurende vier voormiddagen per week. De doelen situeren zich zo veel mogelijk in de context werk. Als de cursisten bijvoorbeeld hun naam en adres leren kopiëren op een document, gebruiken ze daar een sollicitatieformulier voor.
| |
Loopbaanoriëntatie
Na dit voortraject stromen de deelnemers door naar ‘loopbaanoriëntatie kiezen’, dat VDAB op maat van de analfabete doelgroep ontwikkelde. Een week lang wegen de deelnemers de eigen verwachtingen en wensen ten aanzien van een tewerkstelling af aan de realiteit van de Vlaamse arbeidsmarkt. Ze richten de blik naar binnen: ‘Welk werk wil ik graag doen? Wat zijn mijn troeven? Met welke beperkingen moet ik rekening houden?’ en naar buiten: ‘Wat moet ik kunnen om als keukenmedewerker in een grootkeuken mee te draaien? Wat houdt een job als metserdiender in?’ Vaak immers strookt het beeld dat de deelnemers gevormd hebben van de eigen mogelijkheden en beperkingen niet met de werkelijkheid. Hetzelfde geldt voor hun perceptie van wat het betekent om te werken in Vlaanderen. De deelnemers stellen dit beeld bij en kiezen uiteindelijk voor een opleiding met finaliteit in een van de sectoren Bouw, Groen, Horeca of Schoonmaak.
| |
Beroepsoriëntatie
Voorafgaand aan de eigenlijke beroepsopleiding staat er nog een oriënterende week op het programma, maar dit keer in de schoot van de sector waar men voor gekozen heeft. Een cursist die bijvoorbeeld kiest voor de opleiding Bouw draait al eens een dagje mee en krijgt onder andere informatie over het huishoudelijk reglement in het opleidingscentrum en over zijn mogelijke beroepsuitwegen. Die week fungeert tevens als laatste uitstapmoment voor de cursist.
| |
De eigenlijke beroepsopleiding
En dan is het zo ver! Dan kan het echte werk beginnen: de beroepsopleiding. Vier voltijdse maanden lang krijgen de cursisten een geïntegreerd programma voorgeschoteld van vaklessen, werkplekleren, NODO (Nederlands op de Opleidingsvloer), vakspecifiek Nederlands, algemeen Nederlands, alfabetiseringslessen, trajectbegeleiding, sollicitatietraining en stage. VDAB zelf verzorgt de beroepsopleidingen PST (Professionele Schoonmaaktechnieken) en keukenmedewerker in de Horeca. De opleidingen Bouw en Groen worden uitbesteed aan Levanto vzw (vereniging zonder winstoogmerk). Na de beroepsopleiding komt dan de tewerkstellingsmotor van VDAB op gang. De cursisten kunnen gedurende zes maanden rekenen op arbeidsbemiddeling (ondersteuning in hun zoektocht naar werk) en jobcoaching (ondersteuning op de werkvloer tijdens de eerste weken van hun tewerkstelling).
| |
| |
| |
Ondersteuning van de lesgevers
Voor de lesgevers in dit project - de taaldocenten en vakinstructeurs van VDAB, maar ook die van de partner-organisaties Levanto vzw en Werkvorm vzw, is de opdracht hoegenaamd niet evident. Normaliter werken zij met cursisten die, al zijn ze niet perfect Nederlandstalig, wel een behoorlijk gesprek kunnen voeren of toch tenminste instructies begrijpen. Maar deze doelgroep kwam tot voor kort zelfs hun lessen niet in! De lesgevers moeten hun lat dan ook een heel stuk lager leggen. Hun woorden dringen eensklaps niet meer door, hun cursussen moeten grondig herwerkt worden, hun beproefde manier van werken is er plots geen meer. Gelukkig voorziet het project voor hen in een uitgebreid pakket deskundigheidsbevordering. Er worden hen vier vormingsdagen rond werken met analfabete zeer laagtaalvaardige cursisten aangeboden en ze kunnen zich beroepen op gemiddeld drie individuele coachingssessies per lesgever. Meestal gaat dat om observaties, gevolgd door een nabespreking met feedback en verbetervoorstellen.
| |
Reactie van een vakinstructeur
Hoe ervaren die lesgevers hun ‘nieuwe’ doelgroep? Vinden ze het aangenaam werken met hen? En hoe schatten zij hun kansen op de arbeidsmarkt in? Laat ons het oor even te luisteren leggen bij Marina Jouck. Zij is vakinstructrice PST bij VDAB en heeft sinds november 2008 tien deelnemers van het project ‘Traject naar werk voor analfabete anderstaligen’ onder haar hoede. Ze leert hen moppen, stofwissen, sanitair reinigen en meer van dat alles.
| |
Dag Marina, hoe staat het met de deelnemers?
‘Goed, het zijn spannende tijden. Hun opleiding hier bij VDAB zit in de laatste week. Vijftien weken lang, sinds 26 november 2008, zijn ze hier bijna dagelijks geweest, maar vanaf 18 maart is dat verleden tijd. Dan vertrekken ze voor twee weken op stage: hun allereerste confrontatie met een echte werkvloer. En de allereerste keer dat ze zich helemaal alleen uit de slag moeten trekken, op een onbekende plaats, tussen onbekende mensen, in een taal die ze amper spreken. Je kan je voorstellen dat ze zenuwachtig zijn! Ze vertellen mij dat ze liever voor altijd hier in het centrum zouden willen blijven.’ (Lacht)
| |
Voor een goed begrip, zou je even willen schetsen hoe een doorsnee week hier in het opleidingscentrum eruitzag?
‘Het was geen lachertje voor de deelnemers. De volledige woensdag, donderdagvoormiddag en de volledige vrijdag volgden ze vaklessen Professionele Schoonmaaktechnieken bij mij en mijn collega-instructrice Yvonne. Dat was de hoofdbrok van hun programma, twintig uur per week in totaal. Tijdens deze vaklessen kregen wij gemiddeld een à twee halve dagen per week hulp van een taaldocente. Zij kwam mee naar de opleidingsvloer en bood talige ondersteuning. NODO noemen we dat bij VDAB, Nederlands op de Opleidingsvloer. Daarnaast volgden de cursisten ook vier uur per week gewone lessen vaktechnisch Nederlands. Niet op de opleidingsvloer maar in een klaslokaal dus. Parallel met ons aanbod liepen
| |
| |
ondertussen de lessen algemeen Nederlands en de alfabetiseringslessen bij Open School - drie halve dagen per week - gewoon door.’
| |
Een goed gevulde week, zeg dat wel. Volgden de cursisten tijdens jouw vaklessen het reguliere programma? Of heb je de doelen en inhouden een beetje aangepast?
‘We hebben ons aanbod heel bewust beperkt gehouden tot de absolute basis: sanitair, interieur, stofwissen, moppen, ramen reinigen en een aantal machines hanteren. Alles, met andere woorden, waar je niet buiten kunt als je in de gewone professionele schoonmaak aan de bak wilt komen. Een aantal gespecialiseerde technieken die aan onze reguliere cursisten wel aangeboden worden - tapijtreiniging of het strippen en filmen van vloeren bijvoorbeeld kwamen niet aan bod. Alle theoretische kadering hebben we ook achterwege gelaten. Deze doelgroep kan daar geen weg mee, dat is allemaal veel te abstract en ver van hun bed. Strikt genomen heb je dat zelfs niet echt nodig op de werkvloer. Tenzij een poetsvrouw in een schoonmaakbedrijf wil doorgroeien tot ploegbaas, hoeft zij echt niet weten wat de pH-waarde van haar producten is of waar die zich bevinden op de schaalverdeling die van alkalisch over neutraal naar zuur gaat. Als ze weten dat het rode product voor het sanitair is, het groene voor de vloer en het blauwe voor het interieur, dan weten ze genoeg!’
| |
Je bent wekenlang intensief met deze groep aan het werk geweest, Marina. Hoe luidt jouw verdict? Is het verschil met geletterde anderstaligen nu echt zo groot?
‘Dat valt wel mee hoor. Op vaktechnisch gebied is er geen vuiltje aan de lucht. Ik heb mijn cursisten elke dag zien groeien en het eindresultaat mag er zijn. Ze kunnen echt heel goed poetsen, dat durf ik met de hand op het hart zeggen. Maar het zijn al die zaken die er bij komen.’
| |
Hoe bedoel je?
‘Heb je een uurtje?’ (Lacht) ‘De cursisten staan momenteel klaar om alleen op stage te vertrekken, ze zullen zich moeten waarmaken op een onbekende werkvloer. Dat vraagt een zeker niveau van zelfstandig functioneren dat er niet vanzelf gekomen is. Daar hebben de cursisten lang en hard aan moeten werken, bij ons en bij onze collega's van Open School. Ze komen echt van ver hoor. Tijdens die eerste weken van de vakopleiding kwamen ze hier 's morgens naartoe, ze hingen hun jas aan de kapstok, deden hun schort aan ... en gingen vervolgens zitten wachten tot ik hen een opdracht gaf. Mijn reguliere cursisten zie je meestal al na een paar dagen uit zichzelf rechtspringen om, ik zeg maar iets, de droogkast op te zetten of de strijk te doen. Tegen hen kan ik al heel snel zeggen: ‘Nu gaan jullie het sanitair op de derde verdieping poetsen. Maak uw kar klaar en vertrek maar. Jullie krijgen een half uur, dan kom ik controleren.’ Dat was bij deze groep in het begin geen optie, ik moest veel korter op de bal spelen. Ik moest meegaan, voordoen, nog eens voordoen, vragen beantwoorden, zeggen dat ze goed bezig waren. Met een gebrek aan motivatie heeft dat niets te maken. Ik weet dat ze wel wilden, ze wisten alleen niet goed waar en hoe ze eraan moesten beginnen.’
| |
Nog knelpunten?
‘Zeker in het begin van het traject ondervonden de cursisten moeilijkheden om het regime hier te combineren met hun leven buiten de opleiding. Ze schakelden minder flexibel en zelfredzaam over op een voltijds werkritme dan jij en ik dat zouden doen. Ook dat hebben ze moeten leren. Tijdens dit leerproces hebben de cursisten samen met ons voor tientallen kleine en grote problemen evenveel oplossingen gezocht: problemen met de kinderopvang, met administratieve zaken, met het OCMW (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn). Soms hadden al die problemen een impact op hun presteren hier. ‘Moe’ is een understatement, ze waren echt vaak bekaf! Ik kan alleen maar bewondering opbrengen voor hun motivatie en doorzettingsvermogen.’
| |
Ik kan me voorstellen dat het niet gemakkelijk voor je was om les te geven aan deze groep?
‘Het was heel inspannend voor mij. Je hebt tien cursisten en die hebben om te beginnen alle tien 's morgens vroeg al een vraag. De ene heeft een brief van het OCMW bij, de andere van de verhuurmaatschappij, de volgende van het ziekenfonds. Voordat je les kan gaan geven ben je al een half uur - en een
| |
| |
hele portie energie - kwijt. En tijdens de les is er altijd die taalkloof. Bij mijn reguliere groepen kan ik in mijn eigen woorden en zonder veel moeite uitleggen hoe een éénschijfmachine werkt: ‘Deze hendel dient voor het water, met deze hendel kan je de stang ter hoogte van je bekken brengen. Als je de stang naar boven beweegt, gaat de machine naar links en omgekeerd, als je de stang naar beneden duwt gaat de machine naar rechts. Let er altijd op dat de kabel tussen je benen ligt, jongens!’ Om te checken of ze mijn uitleg begrepen hebben, laat ik ze gewoon even zelf uitleggen hoe alles werkt. Maar als je de cursisten uit het alfaproject aan het verstand moet brengen hoe een éénschijfmachine werkt, moet je het anders aanpakken. Mijn brein is voortdurend op zoek naar het eenvoudigste woord, naar een betere manier om iets uit te leggen, naar een helder voorbeeld, naar een gebaar. Een hele inspanning! Maar ook mijn cursisten moeten zich inspannen om de hele dag les te volgen in een taal die ze niet meester zijn. Soms is hun potje vol, dan zie je ze langzaam wegdromen of ze beginnen de clown uit te hangen. Dan moet ik weer proberen hun aandacht terug te krijgen.’
| |
Pompaf naar huis 's avonds dus. Vraagt deze groep op didactisch vlak een andere aanpak?
‘Je kan je niet beperken tot de technische kant van de zaak alleen. Deze cursisten hebben nog zo veel te leren op het vlak van taal, attitudes en zelfstandigheid dat je vaak vooral daar mee bezig bent. Zo heb ik bijvoorbeeld een Indische cursiste in de klas. Zij kleedt zich heel traditioneel, ze heeft nog nooit in haar leven een broek gedragen. Nu moet jij eens eerlijk zijn: Je hebt een schoonmaakbedrijf en die vrouw komt solliciteren, volledig in haar Indische gewaden. Ze wil geen lange broek dragen. Die neem jij toch niet aan? Dat is levensgevaarlijk, ze moet de hele dag trappen op en af lopen en met machines werken. Ik heb uren met die vrouw gepraat en samen met haar naar een oplossing gezocht. Die kleding, dat is een deel van haar identiteit, dat kun je niet gewoon naast je neerleggen. Die vrouw voelt zich niet thuis in een broek. Uiteindelijk hebben we afgesproken dat ze in haar gewone kleding naar de stageplaats gaat en zich terplekke omkleedt. Op de werkvloer gaat ze een broek dragen, die is ze vorige week samen met haar kinderen gaan kopen. Mooi toch? Dat is mijn taak dus in dit project: Indische vrouwen een broek aanpraten (lacht). En werken aan hun Nederlands! Het hele idee van taalgericht vakonderwijs is dat de cursisten niet alleen in de taalklas maar ook tijdens de praktijklessen Nederlands leren. Ik probeer daarom heel veel te praten. Tijdens mijn demonstraties ondersteun ik bijvoorbeeld élke handeling, hoe klein ook, met woorden: ‘ik draai aan de knop voor warm water, er loopt nu water uit de kraan, ik vul de emmer met water.’ En op moeilijke vakwoorden oefen ik nog eens extra.’
| |
Om af te sluiten, Marina. Hoe schat je de kansen van de cursisten op de arbeidsmarkt in? Gaan ze werk vinden?
‘De cursisten hebben zeker een kans om werk te vinden want ze kunnen poetsen, maar ze moeten goed begeleid worden, zowel in hun zoektocht naar werk als tijdens de eerste werkweken. Je moet weten: Hier bij VDAB hebben ze een basis schoonmaaktechnieken gekregen, maar de realiteit van een echte job is toch steeds weer anders hoor. Daar zijn er andere materialen, andere producten, andere technieken, andere schema's en checklisten. Jij en ik kunnen flexibel met die dingen omspringen, creatief zijn, ons aanpassen. Maar deze cursisten hebben daar een duwtje in de rug voor nodig. Daarom zal VDAB voor jobcoaching zorgen. Als een jobcoach hen intensief ondersteunt tijdens de eerste weken en als de werkgever wat geduld heeft en hen rustig in hun ritme laat komen, dan redden ze het wel. Meer zelfs: Ik ben er zeker van dat ze dan uitgroeien tot trouwe, gemotiveerde en loyale werknemers waar de werkgever nog jaren op kan rekenen.’
| |
Naschrift
3 april 2009. De stages zijn achter de rug en de geluiden die we horen zijn overwegend positief. Het merendeel van de stageplaatsen is aangenaam verrast door het functioneren van de cursisten op hun werkvloer. Vlak voor publicatie komt er nog meer goed nieuws van het tewerkstellingsfront. Alvast twee werkgevers hebben ervoor gekozen met hun stagiair in zee te gaan.
|
|