| |
| |
| |
[Nummer 1]
Discussie in het vak
Leesvaardiger in het Praktijkonderwijs
Corinne Sebregts/symbion, Didam
Leerlingen van praktijkscholen behoren tot de risicogroep van laaggeletterden. Als men in het Praktijkonderwijs niet systematisch blijft werken aan het verhogen van de leesvaardigheid van deze groep, kan het aantal laaggeletterden wel eens drastisch toenemen. In dit artikel schetst Corinne Sebregts de situatie op de praktijkscholen en roept collega's op samen te gaan werken aan de ontwikkeling van een lees- en schrijfdidactiek voor de midden- en bovenbouw.
| |
PrO-leerlingen
Het Praktijkonderwijs (PrO) is een vorm van regulier voortgezet onderwijs, die leerlingen van twaalf tot achttien jaar een arbeidstoeleidend onderwijstraject biedt. Leerlingen kunnen uitsluitend naar het Praktijkonderwijs als zij daarvoor een beschikking hebben van de Regionale Verwijzingscommissie (RVC). Om die beschikking te krijgen, moeten de leerlingen voldoen aan een tweetal criteria:
• | een IQ tussen de 60 en 75, |
• | een leerachterstand van 50% op twee van de vier didactische domeinen begrijpend lezen, technisch lezen, spelling en inzichtelijk rekenen, waarvan er één begrijpend lezen of inzichtelijk rekenen is. |
Binnen het Praktijkonderwijs stromen leerlingen in met een zeer laag niveau
Foto's Gerard van Bree
| |
| |
van lees- en schrijfvaardigheid. Het gaat om ongeveer 20% van de leerlingen, die tijdens het (speciaal) basisonderwijs slechts 25% of minder leerrendement hebben gehaald. Concreet betekent dit dat zij bij een didactische leeftijd van 60 onderwijsmaanden het niveau van een leerling in groep 4 (15 onderwijsmaanden) van het basisonderwijs of lager hebben.
Veel PrO-leerlingen hebben een laag gevoel van eigenwaarde. Zij zijn zich ervan bewust dat zij minder intelligent zijn dan veel van hun leeftijdgenoten. De verwerving van lees- en schrijfvaardigheid, die in het basisonderwijs een belangrijke plaats inneemt, verloopt bij hen niet zo voorspoedig als bij andere leerlingen. Ondanks hun ervaringen in het basisonderwijs zijn de leerlingen, die zeer zwak zijn in lezen en schrijven, in het Praktijkonderwijs gemotiveerd om aan hun lees- en schrijfvaardigheid te werken. In dit artikel wordt het lees- en schrijfonderwijs onder de loep genomen, waarbij een pleidooi wordt gehouden voor het oefenen van functionele lees- en schrijfvaardigheid in leerjaar 3 tot en met 6, oftewel de midden- en bovenbouw, van het Praktijkonderwijs.
| |
Onderwijsgebieden
In het Praktijkonderwijs worden drie gebieden onderscheiden waarop het onderwijs zich richt, te weten ‘wonen’, ‘werken’ en ‘vrije tijd’. De onderwijsgebieden ‘wonen’ en ‘vrije tijd’ hebben te maken met de voorbereiding op het zelfstandig leven in de maatschappij, terwijl het onderwijsgebied ‘werken’ is gericht op de kwalificatie voor een baan in het bedrijfsleven of op een beschermde werkplek. In ieder leerjaar wordt er op een andere manier gewerkt aan de ontwikkeling van de leerlingen. In leerjaar 1 en 2 gaat het vooral om het optimaliseren van de beheersing van de vaardigheden inzichtelijk rekenen, spelling, technisch en begrijpend lezen, kennismaken met de praktijkvakken en het oriënteren op vrijetijdsbesteding.
In de middenbouw gaan leerlingen op stage in het kader van oriëntatie op de arbeidsmarkt en wordt er gewerkt aan de sociale vaardigheden die leerlingen nodig hebben om samen te werken en zich in contact met anderen correct en assertief te gedragen. Tijdens de praktijkvakken leren leerlingen vaardigheden die zij nodig hebben als zij binnen een bepaalde sector aan het werk gaan. Verder wordt er richting gegeven aan de invulling van vrije tijd door middel van coaching en begeleiding.
Bij het onderwijs in de bovenbouw ligt het accent op de voorbereiding van de uitstroom naar werk. De leerlingen zijn een groot deel van de onderwijstijd op stage en het is de bedoeling dat die stage uiteindelijk wordt omgezet in een arbeidscontract. Verder is er persoonlijke coaching en begeleiding om de leerlingen een veilige overstap naar werk te laten maken. Het programma is voor een groot deel afgestemd op het individu, maar er zijn wel groepsactiviteiten om de sociale vaardigheden van leerlingen verder te ontwikkelen.
| |
Lees- en schrijfvaardigheid
Bij het ontwikkelen van de vaardigheden lezen en schrijven gaat het in eerste instantie om het verhogen van het beheersingsniveau en het aanleren van strategieën om te zorgen dat leerlingen lees- en schrijftaken op de juiste manier aanpakken. Als blijkt dat leerlingen hun lees- en schrijfvaardigheid niet op een hoger niveau kunnen brengen, dan moet worden geïnvesteerd in compenserende strategieën. Dit gebeurt onder andere door middel van leesstrategieën en de inzet van zogenaamde ‘text-to-speech’-programma's als Kurzweil en Sprint, waarmee leerlingen een zelf geschreven (getypte) of gescande tekst vanaf het beeldscherm kunnen laten voorlezen.
In ieder leerjaar van het Praktijkonderwijs en in alle drie de onderwijsgebieden ‘wonen’, ‘werken’ en ‘vrije tijd’ speelt lees- en schrijfvaardigheid een rol. In de onderbouw is het ontwikkelen van deze vaardigheden een doel op zich, maar in de middenen bovenbouw is het een middel om in de maatschappij en op de arbeidsplek goed te kunnen functioneren. De leerlingen moeten de vaardigheid lezen
| |
| |
gebruiken om bijvoorbeeld brieven, werkinstructies, krantenartikelen en berichten op Teletekst te begrijpen. Ook moeten zij zelf schriftelijk berichten kunnen doorgeven. In tegenstelling tot andere onderwijssectoren zijn er voor het Praktijkonderwijs geen eindtermen waaraan leerlingen moeten voldoen. Het einddoel is dat de leerling werk heeft in het bedrijfsleven of op een beschermde werkplek.
In de midden- en bovenbouw zijn lezen en schrijven functionele vaardigheden waaraan het Praktijkonderwijs nog wel bewust moet werken om ervoor te zorgen dat het beheersingsniveau op peil blijft. Maar ook het toepassen van de leesstrategieën en de inzet van compenserende software moeten in de midden- en bovenbouw worden geoefend. Het verschil met de onderbouw is dat het in de midden- en bovenbouw gaat om het functioneel gebruik ervan, waarbij de leerlingen moeten leren het gebruik van compenserende middelen op een logische en voor hen gemakkelijke manier in te passen in hun dagelijks leven.
| |
Lees- en schrijfdidactiek
Vooralsnog zijn er geen kaders of richtlijnen voor het inrichten van het lees- en schrijfonderwijs in de midden- en bovenbouw van het Praktijkonderwijs. De ontwikkeling die in de onderbouw is ingezet door het lees- en schrijfvaardigheidniveau te verhogen en/of compenserende software te leren gebruiken, moet echter worden voortgezet in de midden- en bovenbouw zonder dat dit afbreuk doet aan de praktijkgerichtheid van het onderwijs. Scholen voor Praktijkonderwijs willen enerzijds duidelijkheid krijgen over de didactische inrichting van het lees- en schrijfonderwijs in de midden- en bovenbouw en anderzijds weten hoe zij ervoor kunnen zorgen dat leerlingen de geleerde lees- en schrijfstrategieën in hun dagelijks leven en in hun werksituatie gaan toepassen. Om ervoor te zorgen dat het lees- en schrijfonderwijs zo wordt vormgegeven dat leerlingen het verband zien tussen lees- en schrijfvaardigheidonderwijs en de voorbereiding op deelname aan het arbeidsproces, moet de didactiek van het lees- en schrijfonderwijs voor de midden- en bovenbouw van het Praktijkonderwijs worden uitgewerkt. Het gaat om functioneel lezen en schrijven, dat motiverend is, omdat de leerlingen er aan toe zijn om sterk praktijkgericht te werken. Als leerlingen compenserende strategieën hebben geleerd om het lezen en schrijven goed aan te pakken, dan is er expliciete aandacht nodig voor het toepassen van het geleerde in hun dagelijkse en werkzame leven. Speciale aandacht is nodig voor het gebruik van compenserende software. Hoewel leerlingen de ‘text-to-speech’-programma's in de onderbouw hebben leren gebruiken als hulpmiddel om lesmateriaal te lezen, is het voor hen niet voor de hand liggend dat zij deze software ook in het dagelijks leven kunnen gebruiken. De eerste belemmering is het feit dat de aanschaf van zo'n programma door leerlingen niet vanzelfsprekend is. De school zal daar tijdens de onderwijsloopbaan van de leerling op aan moeten sturen en waarschijnlijk
via een financiële constructie moeten zorgen dat de leerlingen er de beschikking over krijgen.
| |
Maatschappelijke redzaamheid
Het is voor de leerlingen erg belangrijk als volwaardig persoon aan het maatschappelijk leven deel te nemen. Dit is voor PrO-leerlingen echter niet vanzelfsprekend. Het Praktijkonderwijs leidt niet op voor een diploma, waardoor leerlingen de school niet ervaren als een ‘echte’ school en ook met een laag gevoel van eigenwaarde het Praktijkonderwijs verlaten. Door het leren van strategieën om ondanks een zwakke leesvaardigheid toegang te hebben tot schriftelijke informatie vergroten de leerlingen hun zelfredzaamheid en maatschappelijke weerbaarheid.
Het inzetten op een goede lees- en schrijfdidactiek is in het verleden niet gebeurd, omdat de lees- en schrijfproblemen van PrO-leerlingen over het algemeen worden toegeschreven aan de relatief lage cognitieve capaciteiten van de leerlingen. Zo wordt in het Protocol Dyslexie (Henneman, Kleijnen & Smits, 2004) aangegeven dat er bij leerlingen met een IQ onder 70 niet meer gesproken kan worden van dyslexie, omdat niet meer vastgesteld kan worden of de lees- en schrijfproblemen worden veroorzaakt door een stoornis of door gebrekkige cognitieve capaciteiten. Omdat de cognitieve capaciteiten een onveranderbaar gegeven zijn, wordt er in sommige scholen voor Praktijkonderwijs van uitgegaan dat ook de lees- en schrijfvaardigheid van leerlingen niet kan worden verbeterd. Binnen Symbion merken we echter dat de meeste leerlingen door remedial teaching en intensieve oefening hun leesvaardigheid in de eerste twee leerjaren kun- | |
| |
nen verhogen naar AVI-niveau 6. Het loont de moeite om te investeren in lees- en schrijfvaardigheid en gezien het belang van deze vaardigheden voor het functioneren in de samenleving zouden PrO-scholen de leerlingen in ieder geval de kans moeten geven om beter te leren lezen en schrijven. De makers van het Protocol Dyslexie hebben inmiddels een interventieprogramma bij het Protocol Dyslexie opgesteld dat is bestemd voor het eerste en/of het tweede leerjaar van het PrO. Daarmee kunnen PrO-scholen in de onderbouw werken aan de lees- en spellingvaardigheid van hun leerlingen. Voor de vier jaren daarna, in de midden- en bovenbouw, is er echter geen programma voorhanden.
| |
Samenwerking
Om te bewerkstellingen dat de didactiek van het lees- en schrijfonderwijs voor de midden- en bovenbouw ontwikkeld wordt, is samenwerking tussen meerdere scholen voor Praktijkonderwijs gewenst. De doelgroep van PrO-leerlingen is namelijk voor veel uitgevers te klein om onderwijsmateriaal te ontwikkelen. Als de scholen de handen ineenslaan, zou dit voor pedagogische centra en/of uitgevers een impuls kunnen zijn om met deze
thematiek aan de gang te gaan. Het oplossen van dit probleem door het onderwijsveld kost (te) veel tijd en het proces zal niet in iedere school vlot verlopen. Er is immers specialistische kennis nodig, die niet op alle scholen aanwezig is. Door samen te werken, ontwikkelen en delen de scholen kennis en kunnen zij, waar nodig, ook externe deskundigen raadplegen. Graag zou de auteur van dit artikel in contact komen met scholen voor Praktijkonderwijs die willen bijdragen aan de hier geschetste ontwikkeling, opdat de lees- en schrijfdidactiek voor de midden- en bovenbouw tot stand komt en deze leerlingen ook wat lezen en schrijven betreft ‘leren voor het leven’.
| |
Literatuur
• | K. Henneman, R. Kleijen & A. Smits (2004), Protocol Dyslexie Voortgezet Onderwijs. 's-Hertogenbosch: KPC groep. |
e-mail: c.sebregts@symbion-vo.nl
|
|