Alfa-Nieuws. Jaargang 7(2004)– [tijdschrift] Alfa-nieuws– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] De krant in de klas De negen broers Er waren eens negen broers. Zij leefden in Senafe. Zij woonden daar bij hun moeder. Ze woonden in een klein huis. In die tijd begon er een oorlog. De negen broers gingen bij het leger. Hun moeder zei: ‘Jongens, pas goed op elkaar. Als jullie bij elkaar blijven, ben je veilig. Als jullie uit elkaar gaan, zul je gewond raken’. ‘Wij blijven bij elkaar, moeder’, zei haar oudste zoon. ‘Dat beloof ik je’. Elke broer pakte zijn kleren en iets te eten. En zo gingen ze op weg om soldaat te worden. Na een uur stopte de oudste broer. ‘Zijn weer nog allemaal?’, vroeg hij. Moeder zei dat we bij elkaar moeten blijven. Hij begon te tellen: ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht’. Maar hij vergat zichzelf te tell en. ‘Dit is erg’, zei hij, ‘Er zijn er maar acht. We missen iemand’. Hij telde nog een keer: ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht’. ‘We zijn echt maar met acht’, zei hij. Toen zei de tweede broer: ‘Laat mij eens tellen’. Maar die deed hetzelfde: ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht.’ ‘Het klopt’, zei hij, ‘we zijn met acht broers. We missen iemand’. ‘Misschien is hij van een rots gevallen’, zei de een. ‘Misschien heeft een leeuw hem opgegeten’, zei de ander. ‘Misschien heeft een slang hem gebeten’, zei een derde. Ze gingen op de grond zitten. Ze waren bang en verdrietig. Ze wisten niet wat ze moesten doen [pagina 13] [p. 13] Even later kwam er een vreemdeling voorbij. Hij zag de negen broers en stopte. ‘Waarom zitten jullie hier zo?’, vroeg hij. ‘Wat is er gebeurd?’ ‘We zijn een broer kwijf’, zei de oudste broer. ‘Eerst waren we met negen. Maar nu zijn er nog maar acht’. ‘O jee’, zei de vreemdeling, ‘wat erg’. ‘Als ik je broer vind, geven jullie me dan jullie eten?’ ‘Ja natuurlijk’, zeiden ze allemaal tegelijk. ‘Je krijgt al ons eten’. Alle broers gingen staan. De vreemdeling begon te tellen. ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen’. ‘Ik heb hem gevonden’, zei hij. ‘Jullie zijn er allemaal’. Hij lachte. Toen pakte hij hun eten en ging weg. Illustratie: Conny van der Neut Vorige Volgende