Lezen en taal
Wanneer iemand in zijn moedertaal leert lezen en schrijven, gaat dit redelijk vanzelf, ook al kan ook dan het technisch vloeiend leren lezen een hele klus zjjn. Maar een beginnende lezer in de moedertaal heeft één groot voordeel boven een beginnende lezer in een tweede taal: zijn eigen taalvaardigheid geeft immers steeds weer feedback op wat hij aan het lezen is. Stel je een cursist voor die het woord markt aan het spellen is, en vervolgens al synthetiserend een aantal opties op zijn tong proeft:
‘M-a-r-k-t, ma, maar, mar, mark, o ja, natuurlijk, markt’
Op een bepaald moment valt het kwartje, dankzij de steun van het eigen lexicon. Dat gaat bij een tweede taallezer ontzettend veel moeilijker, omdat hij alleen van woorden die hij goed kent, dat type feedback krijgt. Dat heeft alles te maken met het feit, dat leren lezen en schrijven iets anders is dan plaatjes leren interpreteren. Die tekentjes op papier verwijzen niet rechtstreeks naar betekenissen, zoals een plaatje van een fiets dat doet, maar alleen via de omweg van de gesproken taal. Je moet op zijn minst de gesproken vorm kennen, wil het technisch verklanken ook tot begrip leiden: ‘oh ja, fiets’. Anders kom je er op den duur misschien ook wel uit, maar dan is het alleen maar een technisch proces, en moet je aan het einde vragen: ‘Wat is fiets?’ Technisch leren lezen hoeft dus vanaf het begin niet per se samen te gaan met teksten leren begrijpen, maar het moet wel samen gaan met begrip. Dat is een kleine aanvulling op Mieke Strijbosch. Taal die niet begrepen wordt, moet je niet gebruiken om de code aan te leren. Dat werkt zeer vertragend, zeker voor volwassenen. Ik ben er dan ook een voorstander van om het technisch lezen in een zo kort mogelijke periode zo intensief mogelijk aan te leren, want het is inderdaad veel plezieriger om met teksten te werken als je als cursist niet meer over elk woord struikelt. Maar voor dat intensief technisch leren lezen, moet je als docent wel zeer vertrouwde woorden en zinnen aanreiken.