Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Alfa-Nieuws. Jaargang 5 (2002)

Informatie terzijde

Titelpagina van Alfa-Nieuws. Jaargang 5
Afbeelding van Alfa-Nieuws. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van Alfa-Nieuws. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.08 MB)

Scans (11.07 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Alfa-Nieuws. Jaargang 5

(2002)– [tijdschrift] Alfa-nieuws–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Interacties met zorgleerlingen
Henny Jellema
Lieven de Keyschool - Haarlem

Fatima en Abdullah zitten respectievelijk zes maanden en vier maanden bij mij in de klas.Ga naar eind1) Ze hebben beiden iets bijzonders: Fatima is zo'n leerling die heel lang op de vraag: ‘Hoe heet je?’ met ‘Ja’ heeft geantwoord en Abdullah probeert een taalgenoot van hem (Morsal) alles te laten tolken. Fatima heeft bij een test de kwalificatie ‘zeer zwakke motoriek’ gekregen, met het advies haar veel te laten kleuren. Ze stottert ernstig.

 

Het technisch lezen van het verhaal Van de meester die niet kon lezen (een gedeelte daarvan is hiernaast nogmaals afgedrukt) levert eigenlijk geen problemen op. Hoewel Fatima ook stottert met lezen komt ze er toch wel uit.

Dan vraag ik: ‘Hier staat “meester”. Wat is een meester?’

Ik: ‘Kijk hier, lees maar: Er was eens een man die niet kon lezen. Het gaat hier over een man.’

Ik wijs naar mezelf en vraag: ‘Ben ik een man?’

Beide leerlingen zeggen niets en hun lichaamstaal (ogen, gezicht enz.) lijkt erop te wijzen dat ze geen idee hebben van wat ik bedoel. Dus ik wijs weer op mezelf: ‘Ik ben een vrouw en meneer Goverse - weten jullie wie meneer Goverse is? - is een man. Meneer Stoel is ook een man en juffrouw Arenda is een vrouw’. (Let wel: Dit wordt heel vaak in de klas genoemd. Dit soort algemeenheden verwoord ik dagelijks tegen een ieder die bij me in de buurt komt.)

Ze reageren met een vriendelijke blik, maar ‘komen niet dichterbij.’ Nog maar eens..

Ik: ‘Is een meester een man of een vrouw?’ Ze reageren niet.

[pagina 11]
[p. 11]

Van de meester die niet kon schrijven

 
Er was eens een man die niet kon lezen.
 
Hij kon ook niet schrijven.
 
Maar hij was wel slim.
 
Heel slim.
 
Hij bedacht een plan.
 
‘Ik open een school’, dacht hij.
 
Hij kocht een bord.
 
Hij kocht papier.
 
Daar stonden woorden op.
 
Hij kocht een grote tulband.
 
 
 
Toen ging hij bij de deur van de school
 
zitten.
 
Er liepen mensen op de straat.
 
Ze zagen zijn grote tulband.
 
Ze zagen het bord en het papier.
 
Ze dachten: ‘Dat is een goede school.’
 
Die man moet wel heel knap zijn.

enz. (zie alfa-nieuws 2001-nr. 4)



illustratie

Ik (wijs op mezelf): ‘Ik ben een vrouw, Abdullah is een jongen, en Fatima?’

Ze zeggen niets.

Ik: ‘Wat is Fatima? Een vrouw of niet een vrouw?’

Abdullah roept iets in het Afghaans naar Morsal. En Morsal zegt tegen mij: ‘Hij begrijpt het niet’.

Ik: ‘Kijk Abdullah, jij bent een jongen en jouw papa is een man. Fatima jij bent een meisje en jouw mama is een vrouw’.

Dat herhaal ik een paar keer en dan vraag ik terug.

‘Wat ben jij? Goed zo, een jongen. Wat is jouw papa? Juist, een man. Fatima, Wat ben jij? Ja, een meisje enz...’

 

Goed, terug naar het verhaal. Die meester, is dat een man?

Abdullah: ‘Mijn papa is een man.’

Ik: ‘Maar die meester in dit verhaal?’

Abdullah herhaalt zachtjes voor zich heen: ‘Verhaal?’

Ik wijs op het papier: ‘Dit noemen we een verhaal.’

Ik: ‘Goed, de meester is een man. Hij gaat een school beginnen.’

Abdullah: ‘School begint om half negen.’

Ik: ‘Ja, onze school. Maar deze meester gaat een school beginnen. Hij gaat een school maken.’

Ze kijken als met stomheid geslagen. Een school maken is iets waar ze zich duidelijk niets bij voor kunnen stellen.

Ik: ‘Kijk, eerst is er niet een school, en dan wil die meester wel een school, dus hij maakt een school. Dan is er dus wel een school. Lees maar!’

We lezen de eerste alinea nog een keer.

‘Is dit een goede school?’

Geen reactie.

‘Hoe gaat die meester een school maken? Doet hij dat met een huis? Met een boom? Nee, hij doet het met bord en papier bij de deur. Dan is de school klaar. Hier, Fatima, is papier, loop eens naar het bord, ga met het papier bij het bord zitten. Abdullah, heeft Fatima nu een school gemaakt?’ Ésmatullah moet er wel om lachen en Fatima heeft zo te zien geen idee wat er gaande is. Een paar andere leerlingen komen erbij staan.

Ik vraag: ‘Jongens, heeft Fatima nu een school?’

De leerlingen schudden hun hoofd.

Ik: ‘Wat is een school?’

Ze kijken me wezenloos aan. Ze zitten alle dagen in een school, maar wat het concept school inhoudt, ontgaat gaat hen vollkomen.

 

Ik: ‘Ben ik de school?’

Ze lachen een beetje bij zo'n rare vraag.

Ik: ‘Is deze klas de school?’

Ze kijken verbaasd.

Ik: ‘Is alles hier, deze klas maar ook de gang, de kantine, alle andere klassen, de kamer van

[pagina 12]
[p. 12]

juffrouw Arenda, de school?’

Ja, een aantal leerlingen reageren en knikken. Fatima kijkt naar de andere leerlingen en knikt dan ook van ja. Abdullah vraagt iets aan Morsal.

Ik: ‘Morsal, wat vraagt Abdullah?’

Morsal: ‘Hij vraagt waar gaat dit over?’

Ik: ‘In een school zijn boeken, schriften enz.

Heeft deze man in ons verhaal dat?’

De andere leerlingen zeggen nee, Abdullah en Fatima doen niet meer mee. Dus ik richt mij speciaal tot Fatima.

Ik: ‘Die meester kan niet lezen. Is dat niet raar, een meester die niet lezen kan? Fatima, een meester die niet lezen kan? Hoe zit dat?’

Fatima: ‘Ja’.

Abdullah draait zich weer naar Morsal en vraagt iets in rap Afghaans.

Morsal antwoordt en ik vraag hen wat ze zeggen.

Morsal tegen Abdullah: ‘Zeg maar, dat is raar’.

Ik: ‘Ja, dat is raar. Waarom doet die meester dat dan?’

Ze kijken me diepzinnig aan.

Ik: ‘Ik ben juffrouw op deze school. Waarom doe ik dat?’

Dan komt Melek erbij staan.

Ik: ‘Melek, waarom ben ik hier juffrouw, wat denk je?’

Melek haalt haar schouders op.

Ik: ‘Voor mij is dit werk. Waarom werken mensen? Abdullah, Fatima, waarom werken mensen?’

Ze zeggen niets, denken zo te zien keihard over een goed antwoord.

‘Melek, waarom werkt jouw vader?’

Melek denkt even na en ik maak een geldgebaar met mijn vingers.

Melek stralend: ‘Geld!’

Ik: ‘Juist, om geld te krijgen’.

 

Ik: ‘Abdullah, jij moet elke dag de krant rond brengen? Waarom doe je dat?’

Abdullah draait zich weer naar Morsal, maar ik hou hem tegen en herhaal: ‘Abdullah jij moet elke dag de krant rond brengen van je vader. Waarom?’

Abdullah: ‘Dat moet vader’.

Ik: ‘Fatima, waarom gaat Abdullah elke dag de krant rondbrengen?’

Fatima: ‘Ja’.

En dan zwiept Brauli, elke dag te laat, maar zwierig als altijd de klas binnen.

Ik: ‘Goedemorgen, Brauli. Waarom werken de mensen?’

Brauli: ‘Ha, anders heb je geen geld!’

Ik: ‘Dus waarom werk ik?’

Brauli, flamboyant en sfeermakend: ‘Oh jij verdient niet zoveel, maar jouw auto is mooi’. (Hij weet donders goed dat hij en ik het zo ‘over wéér te laat’ gaan krijgen, de rasversierder!)

Kijk, ik heb wel wereldwijze leerlingen...... maar Abdullah en Fatima volgen dit gesprek allang niet meer.

 

De tweede interactie die Henny beschrijft, is een gesprek dat gevoerd wordt naar aanleiding van het invullen en leren van woordjes uit de Stenvertbloks.

 

Bladzijde 1 (van het NT2-blok Woordenschat A, Stenvertbloks, Bekadidact, Baarn).

Ik: ‘Wat staat hier Fatima?...... Vouwen. Juist. Zie je het plaatje? Wat doet het meisje? Vouwen. Ga jij eens vouwen. Hier is een stuk papier. Abdullah, ga ook eens vouwen. Goed zo. Een keer vouwen, twee keer vouwen. Zeg eens na jongens: vouwen.’

Ik laat ze het woord zeker vijf keer herhalen. Vooral voor Fatima, met haar spraakgebrek, is het herhalen van een woord zichtbaar prettig. Nadat ze het een keer goed gedaan heeft zie je haar zelfvertrouwen groeien.

Ik wijs naar de bloes van Fatima.

Ik: ‘Fatima, kun je de bloes ook vouwen? Als je klaar bent met strijken?’ (Ik doe de strijkbeweging voor.)

Fatima lacht en zegt: ‘Ja, zo vouwen.’

Ik: ‘Abdullah, ga jij in jouw huis strijken en vouwen?’

Hij kijkt me even aan.

Ik zeg: ‘Jij, strijken en vouwen?’

Hij schudt zijn hoofd en lacht.

Ik: ‘Gaat jouw mama vouwen?’

Abdullah: ‘Ja, mama en zuster.’

Ik: ‘Fatima, moet jij thuis strijken en vouwen?’

Fatima knikt. (Ik laat het emancipatie-vraagstuk voorlopig voor wat het is; Ciska Dresselhuys is tenslotte ver uit de buurt.)

Ik: ‘Wat doe je eerst? Strijken, vouwen en wassen.’

We doen 1,2,3. Wat komt eerst. Ze antwoorden prompt goed en geven mij het gevoel dat ze weten waar we het over hebben.

Ik wijs nog eens naar het meisje in het Stenvertblok: ‘Wat is zij aan het vouwen?’

Fatima kijkt naar een stuk papier: ‘P-p-p-p-papier’.

Ik: ‘Goed zo. Kun je papier ook strijken?’

Fatima schudt haar hoofd.

[pagina 13]
[p. 13]

Abdullah schudt met zijn handen, maakt een gebaar van zich branden en zegt dan: ‘Kan niet vuur’.

 

Nog een voorbeeld:

We zijn nu op bladzijde 25. Er staan een paar kinderen afgebeeld. Hun gezichten hebben een verschillende uitdrukking. Voor me zitten vier leerlingen. Melek, Mustafa, Fatima en Abdullah.

 

Ik: ‘Moet je kijken. Dat ene kind kijkt heel blij en die andere? Hoe kijkt die?’

Melek: ‘Boos’.

Ik: ‘Boos? Kijk eens goed jongens. Is dat boos? Wat is er hier aan de hand? Fatima lees het woord eens dat bij dat andere kind staat’.

Fatima: ‘Minder’.

Ik: ‘Is dit kind minder? Kun je zeggen dat meisje is minder?’

Abdullah: ‘Minder is niet goed’.

Ik: ‘Waarom niet?’

Abdullah: ‘Meer is goed.’.

Ik: ‘Waarom?’

Mustafa: ‘Een heeft veel, die niet veel’.

Ik: ‘Aha, die een heeft meer en die ander heeft minder. Hier Fatima, een stapel schriften. Jij geeft meer aan Melek en minder aan Mustafa.

Hoe kijkt Mustafa nu? Boos? Nee, niet boos. Dit heet verdrietig. Abdullah wanneer kijk jij verdrietig? Als de bus te laat is of als je een kadootje krijgt?

Fatima, ik zeg tegen jou “die som is fout”, kijk je dan blij of verdrietig?’

Fatima: ‘V-v-v-v-v-v-vverdrietig.’

Ik: ‘Kijk eens verdrietig. Kun je dat?’

Fatima probeert het en we lachen allemaal,.............

En zo teuten en TPR-ren wij ons vrolijk door de Stenvert-bloks............

Naschrift
van Jeanne Kurvers en Ineke van de Craats

NT2-specialisten, respectievelijk verbonden aan MMS Babylon van de Katholieke Universiteit Brabant en aan de afdeling Toegepaste Taalwetenschap van de Katholieke Universiteit Nijmegen.

 

Uit deze fragmenten krijgt men de indruk dat het lezen en begrijpen van de tekst over de schoolmeester weliswaar het doel is maar dat de twee beschreven zorgleerlingen dat doel nu nog niet kunnen halen. Al is het niet helemaal duidelijk waarom niet. Zouden deze leerlingen de woorden school en verhaal in hun eigen taal ook niet kennen? En meester en juf? Misschien wel, en dan is het vooral een T2-probleem. Wellicht had Morsal dit probleem voor Abdullah eenvoudig op kunnen lossen. Misschien is het inderdaad iets wat op conceptueel niveau ligt. Met zulke leerlingen kun je dan ook niet het besluit nemen even gauw een tekstje te lezen, omdat al enige tijd van tevoren met de voorbereiding van die tekst begonnen moet worden..

Ook het goed inleiden van de tekst blijkt geen overbodige zaak. Begin met de al aanwezige kennis op te roepen bijvoorbeeld door gezamenlijk te associëren rond het woord school dat hier toch een wat minder makkelijk concept bleek te zijn. Het is meer dan een gebouw waar je om half negen vijf dagen in de week naar toe gaat. De vraag hoe een school er van binnen en van buiten uit ziet in je eigen land en in een dorpje in Afrika had al veel naar voren kunnen halen dat nuttig is voor het begrip van de tekst. Het woord meester was vast wel door een leerling naar voren gebracht en met het bord vol zelfgenoemde woorden wordt het lezen en begrijpen van de tekst vast veel gemakkelijker. Als je woorden gaat semantiseren moet je daar eigenlijk ook zelf van tevoren over nagedacht hebben. Als ik bijvoorbeeld wil uitleggen wat een meester is, moet ik er dan de nadruk opleggen dat het om een man gaat of dat die man anderen iets wil leren. En een medeleerling die even in de eigen taal een woord kan noemen, is soms een handige uitkomst.

Tja, maar we weten wel dat er vaak onder druk van het moment iets anders uit je mond komt dan de meest ideale en meest verantwoorde vraag of uitleg. Daarom is er ook zo heel dringend een goede NT2-methode nodig voor deze groep leerlingen en daarom moeten docenten zich ook in de eerste plaats houden aan de woordenschatlijn van die nog niet beschikbare methode.

eind1)
Om privacy-reden zijn de namen van de leerlingen veranderd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Henny Jellema

  • Jeanne Kurvers

  • Ineke van de Craats-Oosterwold