A la Zoutmans victorie, bevogten door de Hollanders op de Engelsche. Voorgevallen op de Doggersbank, in de Noordzee, den 5. Augustus 1781
(1782)–Anoniem A la Zoutmans victorie– AuteursrechtvrijZingende de blyde overwinning. als meede de nieuwste liederen die hedendaags gezongen werden, en in geen andere liedeboeken te vinden zyn
[pagina 57]
| |
Stem: O holland schoon gy leeft in vreê.Helaas! helaas wat ramp en smert,
Moet men nu thans verdraagen,
Het gaat den mensch al door het hert,
Van al het droevig klaagen;
Het laatste van de Eeuwe ziet,
Dat brengt een Mens in groot verdriet,
In ‘t laatste van deez’ dagen,
Hoord men een ieder klaagen.
2. Og wat zal men nu vangen aan,
Daar is geen Brood te winnen,
En alles is nu even duur,
Wat zal men gaan beginnen?
Het stryd een mensch al tegen hart,
Men raakt ‘er nu haast in verward,
Door alles te verpanden,
Raakt men met laage handen.
3. Nu is men door Gods zegen saam,
Dit Jaar weer ingetreeden,
Daar menig wensch ook is gedaan,
Van een gewenschte Vreede;
Og dat ons dog het Oorlogs zwaard,
Niet nedervellen mag ter aard,
Mogten de Pottentaaten,
Dog deezen Oorlog laaten.
| |
[pagina 58]
| |
4. Maar men hoord heeden anders niet,
Als Twist en Tweedragt spreeken,
Den Engelsman brengt veel verdriet,
Met al zyn valse streeken,
Op Zee, met zyn Engelsch gebroet,
Dat ons Hollanders treuren doet,
Om met zyn Engels krielen,
Ons Holland te vernielen.
5. Men hoord uit Brieven en Courant,
Niets als bedroefde Maare,
Den Engelsman neemt assurant,
Twee Hondert Scheepen klaare:
Met Koopmanschap geladen zoet
Dat onze Koopliên treuren doet,
Die met ons Holland schoone,
Haar toorn zullen toonen.
6. Ons Edel Prins al van Nassau,
Zal Land- en Zeemagt stellen,
Om met kloekmoedigheid te staan,
Die Engelse Rebellen,
Met zyn Soldaaten kloek van aart,
Wanneer hy voor den Vyand staat,
By nagten en by daagen,
Zyn leven dan te waagen.
7. Ons Edel Prins al van Nassau,
Laat ‘t Volk nu marseeren,
Zyne Soldaaten heel getrouw,
Om voor ons land te weeren,
Zy stellen haar als Helden ziet,
En daarom treurt Oranje niet,
Ons Prins zal Hem wel toone,
Met zyne Helden schoone.
8. Maar ach! mogt het tog anders zyn
Het zou dog beter weezen,
| |
[pagina 59]
| |
Zoo wel voor grooten als voor klein,
Dan was men buiten vreezen.
Og was het vreede tot ons Lot,
Den waaren wy bevryd ô Godt,
O Heer komt ons te baaten,
En onze Hooge Staaten.
9. Maar als men dit eens regt bedenkt,
‘t Komt niet als door de zonden,
Men geeft de Leeraars geen gehoor,
Van ‘t geen zy ons verkonden,
Wy houwen met Gods Woord de spot
De Vroome Lui houd men voor zot,
Gods Heil’ge Naam onteeren,
Met vloeken en met zweeren.
10. ‘t Is niet als pragt en hovaard,
Dat daaglyks komt geschieden,
Met leugens en bedriegery,
Gaat men het goede vlieden,
Op zuipen speelen dag en nacht,
Stelt men zyn hart en al zyn kracht,
Maar Christelyke dingen,
Die kan men niet volbringen.
11. Og laaten wy tog voor het lest,
Dog smeeken aan den Heere,
Dat hy den Oorlog dog ten best,
En ‘t kwaad van ons mag keeren;
Og mogten wy dog zyn bevryt,
Voor Oorlog en voor duuren tyd,
Dan zou ons Land weer bloeyen,
En Koopmanschappen groeyen.
|
|