Ad Interim. Jaargang 3(1946)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 337] [p. 337] Dagboek Soms komen kinderen in de cel en spelen gevangenisje, water en brood genoeg om levenslang te zitten; als ik vraag ook mee te doen, zeggen ze: da's een boef; pas op! want hij vermoordt je en besteelt je! Eén zit naar huis te schrijven: lieve pa en moe, ik mag nu al, voorloopig evenwel onder geleide, vuilnisvaten doen. De groeten aan oom Piet en tante Nel. De tweede weet bewakers om te koopen met chocolade, van bezoek gekregen, om 's morgens tusschen acht en hallef negen op de luchtplaats een cigaret te rooken. De derde gaat vanavond naar de kerk. Hij krijgt een hokje waar hij juist in past en dat van binnen vol met namen is gekrast en vreeselijke woorden als: verrek. De vierde begint in zichzelf te praten, omdat hij gek wil worden in zijn hoofd. Eens kijken of de dokter het gelooft, dan kunnen we altijd nog weer verder praten. De vijfde zal het voor vandaag verdommen. Zeven cipieren slaan hem in 't cachot. Daar bidt hij voor het eerst oprecht tot God of toch de hoofdbewaker eindelijk wil komen. De zesde is gevlucht, drie dorpen ver, zonder voldoende rekening te houden met Hilversum: de eerste avondster vindt hem, bewaakt door twee politiehonden. [pagina 338] [p. 338] De zevende vouwt enveloppen voor het Rijk en stuurt ze maar gelijk door aan den Koning, om hem alvast zijn goede wil te toonen in 't schrijven van requesten, zonder eind. Gerrit Achterberg Vorige Volgende