Ad Interim. Jaargang 1(1944)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Gabriël Smit Twee sonnetten I Nauwer en nauwer krimpt de vrije zoom, waarmee ik eens de wereld wijd omspande; wat ik veroverde, ontglipt mijn handen, en wat ik winnen zou blijft verre droom. Het leven snijdt het lichtst verlangen af, noemt elke vrede laf en overbodig, en stelt zijn eisch: geen ruimte heb ik noodig dan de gestrekte zoden van mijn graf. Ik neem het aan. Ik zal mij niet verzetten. Hoe kan ik ooit mijn trouw en wilskracht wetten dan aan verlies en nederlaag en nood? Maar zal, wanneer ik neerlig in den dood, één druppel dauw mijn starre oogen betten dan - hoor mij, God! - prijs ik het leven groot. [pagina 11] [p. 11] II Houd vol, mijn hart, - waarom nu nog verslagen? Wat is voor ons een dag, een maand, een jaar? Nog even, dan verlaten wij elkaar en gij wordt waardeloos van mij weggedragen, temidden van beleefd en ijdel klagen een dood stuk weefsel op een doodenbaar. Een grauwe steen, van trots en wroeging zwaar, wijst waar de wormen gulzig aan u knagen. Doch heb 'k mij eindelijk op u gewroken, heeft God u van mijn wrange last bevrijd en tot uw harde dienst het woord gesproken, dat u ontbindt van slaafs gedreven tijd, - mij is het leven werkelijk aangebroken. U is de rust, - mij Gods gerechtigheid. Vorige Volgende