Acta Neerlandica 15
(2019)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||
Maarten J. Aalders
| |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
Onthulling gedenkplaat Fledderus, Üllői út 4.
De hier afgedrukte foto, uit het Archief Fledderus, is bij die gelegenheid genomen.Ga naar eind1 We zien de kranslegging door Johannes Dijck (Joop) Fledderus (1912-1997).Ga naar eind2 Op het lint, dat de kleuren van de Nederlandse vlag heeft, staat in het Hongaars: Voor mijn vader. De vertegenwoordiger van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden in Hongarije. Dit lint is nog steeds aanwezig in het Archief Fledderus.Ga naar eind3 De gedenkplaat betreft dus de J.P.Ph. Clinge Fledderus (1870-1946), decennialang consul-generaal van het Koninkrijk der Nederlanden in Hongarije. Kort na zijn overlijden, op 17 november 1946, werd er in de kerk aan het Kálvin tér te Boedapest een gedenkdienst gehouden.Ga naar eind4 Het orgel werd bespeeld door Lajos Ákos; Jenő Sebestyén, hoogleraar aan de Theologische Academie te Boedapest, sprak een herdenkingsrede uit, en dr. Sándor Joó, predikant in Boedapest, verzorgde de Bijbellezing, in het Hongaars en in het Nederlands. De zang werd verzorgd door Kornélia Lorenz, die Nederlandse liederen ten gehore bracht. Kinderen van de Julianaschool, ooit met Nederlands geld gesticht, zongen het Nederlandse volkslied. Met het zingen van het Hongaarse volkslied werd de plechtigheid besloten. | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
In die zelfde tijd was er sprake van dat er een straat naar Jan Clinge Fledderus zou worden vernoemd.Ga naar eind5 Naar eigen zeggen was het zijn zoon Joop die hiervoor een stokje stak. ‘Dat leek me echt niet nodig, want vader was heel bescheiden in die dingen.’Ga naar eind6 Andere bronnen echter melden dat een voorstel daartoe door de gemeenteraad niet werd aanvaard.Ga naar eind7 In plaats daarvan kwam genoemde gedenkplaat. De onthulling van de gedenkplaat vond plaats op een schitterende dag, zo schreef Joop aan zijn moeder.Ga naar eind8 De Üllői út was versierd met Nederlandse, Hongaarse en hoofdstedelijke vlaggen, zo vervolgde hij zijn brief. De gedenkplaat zelf werd van een ‘fraaie draperie’ voorzien en met een ‘vlag als gordijn toegedekt’. Om 11.00 uur kwamen de genodigden naar het consulaat, Nederlanders en Hongaren, en om 11.30 uur verzamelde het gezelschap zich voor de gedenkplaat, waar ook burgemeester József Kővágó arriveerde. ‘Padvinders vormden een carré, ik had een paar stoelen laten klaar zetten voor de oude dames’, aldus Joop. De plechtigheid begon met het zingen van het Nederlandse volkslied, ook nu weer door het kinderkoor van de Julianaschool. Een kleine jongen declameerde een ‘prachtig vers’, daarna sprak ds. Joó en onthulde de burgemeester de gedenkplaat. Joop zelf sprak een acht minuten lang durend dankwoord, in het Hongaars en uit het hoofd, zoals hij zijn moeder een beetje trots meldde. Vervolgens werden er kransen opgehangen. Na afloop dronk men in het consulaat nog een ‘tokayer uit onze kristallen glaasjes’ en presenteerde Joop Amerikaanse sigaretten. Ook waren er bonbons.
Lint gebruikt bij de kranslegging (Archief Fledderus)
| |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
De plaat hangt er nog steeds en heeft dus de regiemwisselingen na de Tweede Wereldoorlog en meer overleefd. Wel zijn foto's bekend waarop de gedenkplaat aan de zijwand van de deuropening van het gebouw hangt in plaats van op de gevel, en duidelijk is ook dat de plaat tegenwoordig wat hoger hangt dan toen hij in 1947 werd geplaatst. Hij is zelfs enige tijd verwijderd geweest. Omdat er plannen waren voor uitbreiding van de metro was er sprake van dat het pand aan de Üllői út zou worden gesloopt en werd de gedenkplaat naar Nederland gebracht. Toen later bleek dat het pand niet gesloopt werd maar gerenoveerd, was het aan de inspanningen van de toenmalige ambassadeur G.W. de Vos van Steenwijk te danken dat de steen in 1984 werd teruggeplaatst. Uitdrukkelijk noemt de ambassadeur in dit verband ook de medewerking van de burgemeester van Boedapest en de gemeentelijke diensten.Ga naar eind9 Daarmee rijst de vraag wie deze Fledderus was en wat hij voor de Hongaarse kinderen gedaan heeft dat zijn gedenkteken nog steeds te bewonderen valt.Ga naar eind10 Hier volgt een korte biografisch georiënteerde schets. Jan Petrus Phillippus Clinge Fledderus werd geboren op 16 november 1870 te Hellendoorn als zoon van Lambertus Johannes Fledderus (1833-1891), predikant, en Anna Catharina van Riemsdijk (1836-1908). De familie Fledderus was een Drents predikantengeslacht. De oudst bekende voorvader is Lucas (Luchien) Egberts uit het dorp Vries, van 1609-1652 predikant te Vledder. Deze nam de naam Fledderus aan toen hij daar predikant werd.Ga naar eind11 Zijn zonen, kleinzonen en een achterkleinzoon werden eveneens predikant. In 1828 werd Jans grootvader Johannes Dyck (of Dijk) Fledderus (1806-1878) predikant te Makkum, vervolgens in 1833 te Oldeberkoop. Hij was gehuwd met Maria Lambertina Clinge (1812-1896). Hun zoon Lambertus Johannes (de vader van Jan) werd predikant te Hellendoorn. Lambertus Johannes (1833-1891) was de oudste in een gezin dat uiteindelijk zeven kinderen zou tellen.Ga naar eind12 Vernoemen was belangrijk in deze familie. Veel namen werden doorgegeven aan een volgend geslacht, en meestal is een toelichting overbodig. Anders ligt dat met de naam Clinge. De namen die Jan droeg waren afkomstig van zijn overgrootvader, predikant onder meer te Vledder, Johannes Pieter Philippus Clinge (1779-1851).Ga naar eind13 Jan kreeg volgens de burgerlijke stand van Hellendoorn de volgende namen mee: Jan Petrus Philippus Clinge, hetgeen zonder meer duidelijk maakt dat Clinge een van zijn vier voornamen was. Het waren ook de namen van een van de broers van zijn vader. Maar hij tekende altijd met J. Clinge Fledderus. Jan was zijn roepnaam. | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
Het was op zich geen onbekend verschijnsel: kinderen met voor- en achternaam te vernoemen naar de grootvader van moederszijde of een andere nabije verwant. De achternaam werd in feite als voornaam toegevoegd, maar dit gebruik leidde soms tot het ontstaan van een dubbele naam, in dit geval Clinge Fledderus.Ga naar eind14 Het is daarbij niet duidelijk of Jan vernoemd werd naar zijn oom of naar zijn overgrootvader. Omdat Jans oom ongehuwd bleef en Jan kennelijk nooit registratie van de dubbele naam heeft aangevraagd, is de naam Clinge Fledderus met het overlijden van Jan in 1946 uitgestorven.Ga naar eind15 Opvallend is in dit verband ook dat op de rouwkaart die werd verzonden naar aanleiding van zijn overlijden alleen de achternaam (J.P.PH.C.) Fledderus staat vermeld. Kennelijk besefte de familie heel goed dat de naam Clinge Fledderus nooit officieel geregistreerd is. Jan Fledderus groeide op in Hellendoorn, de enige standplaats van zijn vader, die daar in 1858 beroepen werd. Naar verluidt had deze een spraakgebrek waardoor de toeloop bij de kerkdiensten enigszins beperkt bleef. Dat zal ook zijn kansen op de arbeidsmarkt van predikanten niet groter hebben gemaakt. Het is een opvallend detail, hoewel niet bekend is van welke aard dat spraakgebrek was. Maar zijn pastorale kwaliteiten waren kennelijk groot, want ‘hij was bij de gemeente zeer gezien en bij velen geliefd’.Ga naar eind16 Tevens was hij lid van de Algemene Synodale Commissie van de Nederlandse Hervormde Kerk en secretaris van het Provinciaal Kerkbestuur van diezelfde kerk in de provincie Overijssel. Hij was dus een invloedrijk predikant! Interessant is dat na het overlijden van Jan in 1946 een van de mensen die hem goed gekend heeft, opmerkte dat hij een merkwaardig hoge stem had. Was dat ook het ‘gebrek’ van zijn vader?Ga naar eind17 Geen van de kinderen van Lambertus Fledderus zou predikant worden. Zijn eersteling overleed kort na zijn geboorte, zijn zoon Johannes Dyck werd kandidaat-notaris, zijn zoon Frans Willem werd leraar klassieke talen aan het gymnasium te Deventer, Jan werd, net als zijn broer, kandidaat-notaris, zijn zoon Cornelis studeerde rechten en werd bankier, zijn zoon Lucas Jacobus stierf voordat hij volwassen was. Drie dochters bleven ongetrouwd, te weten Henderika (Deventer, onderwijzeres); Anna Catharina Christina (Deventer) en Maria Lambertina Roelina (Hellendoorn, lerares Nederlands). Dochter Engelina Gijsberta huwde met Bonne Ruijs (of Ruys), een bekende boomkweker te Dedemsvaart.Ga naar eind18 Vanaf 1 januari 1891 was Jan Fledderus werkzaam bij het juist opgerichte Weduwen- en Wezenfonds voor burgerlijke Ambtenaren.Ga naar eind19 Hij kwam dus, net als zijn oom Cornelis Fledderus (1852-1906), te werken bij | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
het Ministerie van Financiën. Enkele weken nadat hij daar begonnen was, kwam zijn vader te overlijden.Ga naar eind20 In de jaren dat hij op het ministerie werkzaam was, volgde hij de opleiding tot kandidaat-notaris, in die tijd geen academische studie. Het was een privéopleiding, afgesloten door een driedelig staatsexamen. Een klassieke vooropleiding was dan ook niet vereist. Had Jan geen gymnasium gedaan?Ga naar eind21 Hij komt in ieder geval niet voor in het bevolkingsregister van Deventer, waar zijn broer Cornelis het gymnasium bezocht. Evenmin wordt zijn naam genoemd in het Deventer Dagblad onder de scholieren die examen deden of bevorderd werden. In dat geval was het notariaat een goed alternatief. In 1892 slaagde hij voor de eerste twee delen van het examen, in 1893 voor het derde deel. Dat laatste deel was berucht: nogal wat gegadigden lukte het niet daarvoor te slagen. Jan slaagde op 18 mei 1893. Achter zijn naam in het Jaarboekje voor het notarisambt staat vermeld: Den Haag, waar hij toen woonde.Ga naar eind22 Jan was kandidaat-notaris, maar van een lidmaatschap van de Broederschap van Candidaat-Notarissen in Nederland en zijne Koloniën vond ik geen sporen.Ga naar eind23 Daarmee lag de weg naar het notarisambt voor Jan open: zodra hij drie jaar als kandidaat-notaris had gewerkt, kon hij bij de Kroon solliciteren naar een baan als notaris. Maar vele kandidaten moesten lang wachten op zo'n benoeming: er waren meer gegadigden dan vacatures, en het was niet zeker dat zo'n benoeming er ooit zou komen. Jans broer Johannes Dijck Fledderus bijvoorbeeld is zijn leven lang kandidaat-notaris gebleven.Ga naar eind24 Zo waren er veel meer. Wilde Jan dat risico niet nemen? In ieder geval, met ingang van 15 februari 1894 werd hem door de secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën eervol ontslag verleend als tweede klerk van bovengenoemd pensioenfonds.Ga naar eind25 Hij had een andere baan gevonden en zou voortaan werkzaam zijn in het bank- en verzekeringswezen. Overigens was dat voor een (kandidaat-)notaris geen grote stap: ook de notaris hield zich in die tijd bezig met bankzaken. Maar op nog een andere manier bleef Jan met deze carrièrestap dichtbij zijn vorige baan, want het betrof de Nederlandsche Maatschappij van Zekerheidsstelling voor Ambtenaren en Beambten, opgericht in 1891 en gevestigd te Amsterdam.Ga naar eind26 Voor veel functies werd een borg gevraagd, maar niet iedereen had de benodigde som gelds beschikbaar. Deze bank verstrekte borgsommen aan al wie dat nodig had en de rente kon betalen. In de loop der jaren begon deze instelling zich ook toe te leggen op het verstrekken van hypotheken. Jans oom Cornelis Fledderus was een van de stichters van deze maatschappij.Ga naar eind27 Het is aannemelijk dat hij Jan heeft gewezen op de | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
mogelijkheden van een carrière-switch: van de ambtenarij naar het bedrijfsleven. Maar hij bleef wel in de financiële sector werkzaam. Het werd voor Jan een internationale carrière, want deze maatschappij had in ettelijke Europese hoofdsteden een kantoor, ‘meestal in de vorm van een aparte instelling’, soms bekend als Allgemeine Cautionsbank.Ga naar eind28 Ik vond kantoren genoemd in Amsterdam, Boedapest, Brussel, Wenen, Berlijn, Parijs en Rome.Ga naar eind29 Deze maatschappij combineerde de kantoren graag met een consulaatfunctie, waardoor een internationaal netwerk ontstond, dat wellicht niet alleen voor bankzaken werd gebruikt. Van een van de voorgangers van Jan in Boedapest is althans bekend dat hij werkzaam was als spion voor de Engelsen en de Fransen. Gesuggereerd wordt dat dit gebeurde in opdracht van minister Wim Treub.Ga naar eind30 Jan ‘maakte reizen door geheel Europa’, zo vermeldt het enige biografische artikel dat over hem verscheen enigszins raadselachtig.Ga naar eind31 In 1920 dreigde de bank failliet te gaan, mede omdat de markt voor borgtochten veranderd was als gevolg van nieuwe wetgeving. Bovendien was er veel concurrentie in het verzekeringswezen. Maar de onderneming werd voortgezet als de Internationale Handel- en Crediet maatschappij te Amsterdam, waarbij de doelstelling werd uitgebreid.Ga naar eind32 Deze onderneming ging in 1929 als gevolg van de beurskrach failliet, al die jaren was Treub president-commissaris.Ga naar eind33 Of Jan de overstap naar de Handel- en Crediet Maatschappij heeft meegemaakt, is niet helemaal duidelijk.Ga naar eind34 Vooralsnog lijkt dat waarschijnlijk: in 1929 werd hij benoemd tot kanselier der 1ste klasse bij het gezantschap te Boedapest. In 1936 ging hij met pensioen. In 1943 werd zijn pensioenuitkering op last van de Duitsers stopgezet en kwam hij in financiële problemen.Ga naar eind35 | |||||||||
Carrière en huwelijkTerug naar het begin van zijn carrière. Waar Jan de eerste jaren na zijn ontslag als ambtenaar (1894) verbleef, is niet duidelijk. Hij vertrok direct naar het buitenland, zo is bekend uit een latere sollicitatie. Van 1898-1903 was hij werkzaam als directeur van de Allgemeine Cautionsbank te Boedapest en Wenen, om daarna naar Rome te verhuizen.Ga naar eind36 Daar werd hij, conform het beleid van de bank, ingeschakeld als viceconsul, een onbezoldigde functie. In 1907 kreeg hij eervol ontslag als viceconsul omdat hij door de bank werd overgeplaatst naar Berlijn.Ga naar eind37 | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
Kort voor zijn vertrek naar Berlijn trad Jan in het huwelijk met de Utrechtse notarisdochter Elizabet Dwars (1880-1970).Ga naar eind38 Van zijn kant waren als getuigen aanwezig zijn broer Johannes Dyck Fledderus en zwager Bonne Ruijs. Van haar kant was Elisa Henricus Willem Brandt Corstius, aanwezig, kunstschilder en zwager van de bruid, en mr. Johan Drost, rechtskundig adviseur. Haar vader was in 1905 overleden, haar moeder was bij het huwelijk tegenwoordig. Of er ook nog een kerkelijke inzegening van het huwelijk heeft plaatsgevonden heb ik niet kunnen achterhalen. In het algemeen, zo is mijn indruk, waren Fledderus en zijn vrouw niet erg kerkelijk ingesteld.Ga naar eind39 Toen zijn zonen in 1921 in Deventer woonden in verband met hun middelbare school, stond in de rubriek kerkgenootschap vermeld: geen. Hierna begon een nieuwe levensfase. De jonggehuwden waren beiden al enigszins op leeftijd toen ze trouwden. Jan was 36, Elizabet was 27. In verband met het werk van Jan verhuisden ze naar (een voorstad van) Berlijn, waar Jan directeur werd van de Allgemeine Cautionsbank.Ga naar eind40 In vijf jaar werd het echtpaar drie kinderen geboren: Lambertus Johannes, geboren 25 september 1908, Egbert Jan, geboren 30 januari 1910, en Johannes Dyck, geboren op 10 februari 1912. Reeds voor de geboorte van zijn jongste zoon was Jan overgeplaatst naar Boedapest, waar hij dus voor de tweede keer directeur werd.Ga naar eind41 Tevens werd hij benoemd tot consul-generaal. In beide functies was hij de opvolger van zijn broer Cornelis, die tamelijk onverwacht naar Italië verhuisde om daar directeur van het filiaal én consul te worden.Ga naar eind42 Jan schreef een sollicitatiebrief aan de gezant te Wenen, jhr. W.M. van Weede van Berencamp, en vroeg in een separate brief belet.Ga naar eind43 Van Weede kreeg van een medewerker een schriftelijk advies, waarin deze stelde dat hij Jan Clinge Fledderus hoger achtte dan diens jongere broer Cornelis Fledderus. Men zal onder de in Boedapest ‘verblijf houdende Nederlanders niet licht iemand vinden die voor de vervulling van het consulaat even geschikt is’.Ga naar eind44 W.A.F. baron Gevers, gezant te Berlijn, schreef een mooie aanbevelingsbrief aan de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken.Ga naar eind45 Toen ook de gezant te Wenen met een positief oordeel over Fledderus bij de minister kwam, was de zaak snel beklonken.Ga naar eind46 Bij Koninklijk Besluit van 7 december 1911 werd Jan Clinge Fledderus benoemd tot consul-generaal van het Koninkrijk der Nederlanden in Boedapest, hij zou dat blijven tot aan zijn dood in 1946.Ga naar eind47 Het zouden spannende jaren worden. Aan het begin van zijn carrière stond de Balkanoorlog op het punt uit te breken (8 | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
oktober 1912), en in 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Fledderus en zijn vrouw waren in 1916 onder meer betrokken bij de Nederlandse Ambulance in Boedapest, een tijdelijk hospitaal, betaald met Nederlands geld en gerund door Nederlandse artsen en verpleegkundigen.Ga naar eind48 Aan het eind van zijn carrière brak de Tweede Wereldoorlog uit. In maart 1919 kwam het onder leiding van Béla Kun in Hongarije tot de eerste communistische staat buiten de Sovjet-Unie. Hij zou 133 dagen standhouden. In tegenstelling tot vele andere diplomaten bleef Fledderus in Boedapest. Wel zorgde hij ervoor dat de daar aanwezige Nederlanders, onder wie zijn vrouw en kinderen, naar Nederland konden vertrekken, ‘wat na veel onderhandelingen toegestaan werd’. Hij begeleidde de groep Nederlanders tot Wenen en keerde toen zelf naar Boedapest terug.Ga naar eind49 Het was ook mede door zijn toedoen dat de Revolutionaire Raad van Kun buitenlands onroerend goed met rust liet, zo wist zijn jongste zoon later te vertellen. Hij werd er onder meer door Griekenland en Denemarken voor onderscheiden.Ga naar eind50 Het regime van Kun viel begin augustus van datzelfde jaar 1919, en Kun zocht een goed heenkomen, eerst naar Oostenrijk, later naar de Sovjet-Unie. Enkele dagen later trokken de Roemeense troepen Boedapest binnen. Fledderus zelf reisde eind augustus ‘doodmoe en wat overspannen’, naar Nederland.Ga naar eind51 Daar vond de hereniging met vrouw en kinderen plaats. Maar van uitrusten zou niet veel komen. Fledderus constateerde namelijk dat er in Nederland relatief veel aandacht voor Berlijn en Wenen was, maar weinig voor Boedapest. Terwijl de in Nederland bekende Hongaarse theoloog Géza Antal, gehuwd met de Nederlandse schrijfster A.S.C. Wallis, in de kerken aandacht vroeg voor Hongarije, benaderde Fledderus het Rode Kruis.Ga naar eind52 Deze organisatie stelde hem een som gelds ter beschikking om die te besteden ten behoeve van Hongarije.Ga naar eind53 Tevens deed Fledderus een oproep in de pers om geld te doneren. Het leverde binnen twee weken f 30.000,- op.Ga naar eind54 Hij was vooral getroffen door het gebrek aan ‘chirurgische artikelen, verbandstoffen en medicijnen’ in de ziekenhuizen, en hij richtte zich daarom in het bijzonder tot hen die ‘aan een gelukkige operatie leven en gezondheid’ hadden te danken. Ook werd er voedsel en kleding verzonden. Behalve dat hij geld inzamelde, richtte Fledderus een comité op: het Comité tot Steun aan Noodlijdenden in Hongarije, dat nauw met het Rode Kruis samenwerkte.Ga naar eind55 Die organisatie leverde de penningmeester. Geld dat voor Hongarije bestemd was zou strikt gescheiden blijven van het geld voor Oostenrijk, sprak men af. | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
Waar geen sprake was van een expliciet aangegeven bestemming, zou de verdeling half om half zijn. De verdeling van de goederen tussen Boedapest en Wenen was opvallend ongelijk: Een eerste trein met hospitaalgoederen, deels door het Rode Kruis ter beschikking gesteld, deels door Clinge Fledderus vertrok op 7 november 1919.Ga naar eind56 Zelf reisde Clinge Fledderus en zijn gezin terug op 17 november 1919 met twintig wagons voor Wenen en zes voor Boedapest. De scheve verhouding bleef gedurende het eerste half jaar van 1920 bestaan. Het Rode Kruis meende namelijk dat de nood in Wenen schrijnender was dan in Boedapest, en dat was blijkbaar ook de publieke opinie.Ga naar eind57 De redacteur van de Haagsche Courant voegde aan de berichtgeving over het door Fledderus opgerichte comité dan ook de opmerking toe dat men zijn gift moest verdelen: twee derde voor Wenen, een derde voor Boedapest.Ga naar eind58 Maar dat was nog niet alles. Clinge Fledderus stond ook aan het begin van de kinderactie, waardoor tussen 1920 en 1930 ruim 28.000 Hongaarse kinderen enige tijd in Nederland konden verblijven om aan te sterken. Jan bezocht in die weken Johanna Kuyper te 's-Gravenhage, die hij nog kende uit de tijd dat zij met haar zuster werkzaam was voor de Nederlandse ambulance in Boedapest (1916). Tijdens die ontmoeting ontstond het plan van de ‘kindertreinen’. Toen en later voelde Clinge Fledderus zich zeer betrokken bij het wel en wee van Hongarije. Bij de onthulling van de gedenksteen aan het pand in de Üllői út herinnerde J.D. Fledderus aan de woorden van zijn vader, toen deze voor de laatste maal Hongarije verliet (31 maart 1945): ‘Op dit ogenblik, nu ik Hongarije ga verlaten, heb ik het gevoel dat ik mijn werkelijke vaderland vaarwel zeg’.Ga naar eind59 | |||||||||
[pagina 145]
| |||||||||
Bibliografie
| |||||||||
[pagina 146]
| |||||||||
| |||||||||
Kranten
| |||||||||
[pagina 147]
| |||||||||
Archieven
| |||||||||
Nationaal Archief Den Haag
| |||||||||
[pagina 148]
| |||||||||
Internet
|
|