Acta Neerlandica 13
(2016)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| ||||||||||||||||
Gábor Pusztai
| ||||||||||||||||
Europa en de Indonesische archipel in de 19de eeuwIn Europa was er oorlog. Napoleon was bezig het hele continent te veroveren en de Engelsen gingen daarom in de rest van de wereld koloniale oorlogen voeren om de Fransen te verzwakken. Nederland was in 1810 door de Fransen ingelijfd en kon alleen maar toekijken, hoe de Engelsen de Nederlandse koloniale bezittingen overzee veroverden. De Kaapkolonie, Ceylon, Java en ook andere overzeese gebieden gingen in Engelse handen over. Het Nederlandse koloniale leger was voor de taak van de verdediging tegen een vijand van buitenaf niet opgewassen. De verover- | ||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||
ing van Java, de belangrijkste overzeese bezitting van Nederland, werd in viereneenhalf uur, na de inname van Meester Cornelis, de enige vesting van belang, voltrokken.Ga naar eind1 Op 26 augustus 1811, tussen half vijf en negen uur 's ochtends versloegen Engelse soldaten de minder gevechtsbereide Nederlandse koloniale troepen. Er begon een periode van vijf jaar waarin de Engelsen de dienst uitmaakten op Java. De Engelse landvoogd, Sir Thomas Stamford Raffles bestuurde de archipel volgens verlichte ideeën. In veel gevallen betekende dit voor de inheemse bevolking een beter leven. Na het Engelse interregnum of tussenbewind (1811-1816) begon de Nederlandse staat met de pacificatie van de Indonesische Archipel, die in feite een bezetting van het gebied betekende. Reeds bij de overname van het bestuur van de Engelsen in 1816 ontstonden problemen. Velen probeerden zich tegen de Nederlandse overheersers te weren.Ga naar eind2 De opstand op de Molukken in 1817, in Tjeribon en Bantam in 1818 waren het begin. De weerstand van sultan Mohamed Badar van Palembang in 1819 toonde de onwil van inheemse hoofden tegen de terugkeer van de Nederlanders. Hoe meer de Nederlanders de binnenlanden onder hun gezag wilden hebben, hoe meer er weerstand werd geboden door inheemse hoofden. De meest bekende oorlogen waren wellicht de Java-oorlog, tegen prins Diponegoro (1825-1830) en de Atjeh-oorlog in Noord-Sumatra (1873-1914).Ga naar eind3 Maar daarnaast was er ook een hele reeks van conflicten, zoals de oorlog op Bali (1846, 1848, 1849, 1858, 1868, 1906), Djambi (1833 en 1858), Bantam (1850 en 1888), Nias (1856 en 1863), Timor (1857), Ceram (1860, 1864, 1865 en 1875), Toba (1878, 1883 en 1889), Midden-Sumatra (1838-1856), Asahan (1865), Deli (1872). En de rij kan nog vervolgd worden. Deze agressieve Nederlandse politiek in de overzeese gebieden stond in schril contrast met de terughoudende, passieve neutraliteitspolitiek van Den Haag in Europa.Ga naar eind4 In de 19de eeuw volgde Nederland een consequente neutraliteitspolitiek in Europa, maar in de Indonesische archipel was er geen enkel moment rust. Wat dat betreft was Borneo geen uitzondering. | ||||||||||||||||
Verdeeld tussen twee koloniale mogendhedenBorneo was in het begin van de 19de eeuw in verschillende vorstendommen verdeeld, waarvan de belangrijkste Pontianak, Sambas, Serawak, Manpava, Brunei en Badjermasin waren. Aan de kust, vooral bij riviermondingen woonden Maleiers die handel dreven met de stammen in het | ||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||
binnenland, die samenvattend Dajaks werden genoemd. Handelswaar van overzee, textiel en zout ruilden ze voor bosproducten.Ga naar eind5 Er was ook een grote groep Chinezen in Borneo aanwezig die zich vooral met goudwinning bezig hielden.
Hoofd van een Dajak stam.
| ||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||
Het eiland lag aan de periferie van de archipel en lange tijd werd er nauwelijks belang aan gehecht. In de VOC-tijd was er wel een Nederlandse handelspost in Pontianak aan de westkust, en ook met Bandjermasin werden er contacten gelegd, maar die waren van weinig betekenis.Ga naar eind6 Na het Engelse interregnum probeerden de sultanaten hun onafhankelijkheid te beschermen. De sultan van Bandjermasin liet weten dat hij niet van plan was de Engelsen of de Nederlanders op zijn territorium toe te laten. Na het verschijnen van een Nederlandse militaire eenheid van zestig man en enkele geschenken veranderde de sultan van mening. In Pontianak was de sultan na enig aandringen wel bereid de vriendschapsbanden met de Nederlanders weer op te nemen.Ga naar eind7 Toch was er van een pacificatie van het hele eiland zeker geen sprake. De Nederlandse aanwezigheid op Borneo beperkte zich tot enkele havensteden.Ga naar eind8 De ontoegankelijke binnenlanden wilde en kon men niet volledig bezetten. Daar had de koloniale regering noch de nodige manschappen, noch de middelen voor. De Nederlandse regering verkeerde tijdens de 19de eeuw bovendien in constante vrees dat koloniale grootmachten zoals Engeland, Amerika, Rusland of de nieuwe koloniaalmacht Duitsland (dat bovendien koloniaal buurland is geworden met de bezetting van een deel van Nieuw-Guinea) hun oog zouden laten vallen op de Nederlandse koloniën. In Den Haag was voor iedereen duidelijk dat in dit geval Nederland niet bij machte zou zijn zijn overzeese bezittingen te verdedigen. De minister van Koloniën, J. Loudon beweerde in 1861 dat elke uitbreiding van het Nederlandse gezag ‘een schrede nader tot onze val’ zou betekenen.Ga naar eind9 Waarschijnlijk was de vrees voor deze val de reden dat voor 1860 de belangen van de Nederlandse staat in Borneo (dat meer dan twintig keer groter is dan Nederland zelf) door drie (!) Europeanen werden verdedigd.Ga naar eind10 Men moet echter toegeven dat deze vrees niet ongegrond was. Andere Europese mogendheden deden pogingen om delen van de Nederlandse koloniën in te pikken. Op 15 augustus 1839 ging het Engelse schip Dido voor de rede van Serawak voor anker. De officiële reden van de komst van de Engelsen was om een einde te maken aan de kapersactiviteiten van de inlanders die vanuit het noordwestelijke gedeelte van Borneo uitgingen en een gevaar betekenden voor de handel op de route van China naar Singapore.Ga naar eind11 Dit bleek echter later slechts een voorwendsel te zijn voor inmenging in de zaken van het sultanaat en om een dikke vinger in de pap te hebben in Noord-Borneo. De radja van Serawak was Muda Hassim, maar hij was slechts een soort verlengde arm van de sultan van Brunei.Ga naar eind12 Aan boord bevond zich ook de Engelse avonturier James Brooke (1803-1868), | ||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||
die van plan was in Serawak te blijven om naar eigen zeggen ‘beschaving op Borneo te brengen en de slavenhandel te keer te gaan.’Ga naar eind13 Hij bood de radja zijn hulp aan in de strijd tegen de Dajaks en zo raakte de vorst van Serawak volledig onder de invloed van de Brit. In 1841, toen Moeda Hassim zich gedwongen terugtrok als radja, droeg hij de macht aan Brooke over. De Engelse avonturier werd op deze manier de blanke radja van Serawak. Een reeks veldtochten volgde tegen Maleiers en Dajaks die voor de zeeroof verantwoordelijk waren en zich aan de macht van de nieuwe heerser niet wilden onderwerpen. Brooke kon met succes zijn macht in Serawak vestigen en in 1845 kreeg hij ook Brunei in handen. Doch er waren talrijke opstanden uitgebroken tegen zijn heerschappij, die volgens de Hongaarse reiziger Xántus allemaal stiekem door de Nederlanders werden gefinancierd.Ga naar eind14 Brooke heeft bij de opstanden van de Chinezen de etnische conflicten in Serawak in zijn voordeel benut. Volgens Xántus waren de Chinezen de vijanden van de Dajaks en ook van de Maleiers. De Chinezen vormden namelijk de rijkste groep, die de andere twee bevolkingsgroepen financieel altijd hebben uitgebuit. Dus als de Chinezen in opstand kwamen, waren de Dajaks en de Maleiers maar al te graag bereid de blanke radja te helpen. Nadat ze met vereende krachten de Chinezen in de pan hadden gehakt, namen de Maleiers de bezittingen, de Dajaks de afgehakte hoofden van de vermoorde vijand mee naar huis.Ga naar eind15 Het was duidelijk dat Brooke op eigen kracht weinig kon uitrichten. Hij kon even schipperen tussen inheemse vorsten, opstandige Chinezen en het verontwaardigde Nederlandse gouvernement, maar op termijn had hij hulp van buitenaf nodig. Hiervoor maakte hij gebaren naar de Britse regering. Brooke schonk de Britten het eiland Laboean, dat strategisch heel belangrijk was, omdat dit een geschikte haven en vooral een kolenopslag vormde voor Engelse schepen tussen Singapore en China.Ga naar eind16 De blanke radja stichtte een dynastie en zijn neef, Charles Brooke volgde hem in 1868 als radja op. De vestiging van de British North Borneo Company in 1878 in het Britse gedeelte lokte hevige protesten bij de Nederlandse regering uit.Ga naar eind17 In 1888 werd het gebied een Engels protectoraat, en de macht werd dus aan de Britse regering overgedragen. Daardoor werd het noordwestelijke gedeelte van Borneo officieel Brits gebied, het zuidelijke deel Nederlands. Het verdeelde eiland zorgde voor conflicten tussen de twee Europese koloniale machten. Nederland protesteerde fel tegen de Engelse aanwezigheid, omdat dit in strijd zou zijn met de overeenkomst van 1824, die de Engelsen verbood ten zuiden van Straat Singapore vestigingen te stichten of kantoren te openen op de eilan- | ||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||
den.Ga naar eind18 Maar de Engelsen ontkenden de Nederlandse eisen. Nederland heeft met de Engelsen pas in 1895 overeenstemming bereikt over Borneo.Ga naar eind19
James Brooke, de blanke radja van Sarawak.
In de 19de eeuw kreeg Borneo niet alleen aandacht door de conflicten met de Engelsen, maar ook door ontdekking van delfstoffen. Diamanten, goud, zilver, tin, platina, kwikzilver, koper, ijzer en antimonium werden al vroeger gewonnen,Ga naar eind20 maar met de enorme verbreiding van de stoomschepen werden de nieuw ontdekte steenkoollagen op Borneo van groot belang.Ga naar eind21 Steenkool was voor Brooke en ook de Engelsen een reden om geweld te gebruiken tegen de inheemse bevolking. Nederlanders deden dat ook in Bandjermasin. In dit sultanaat in Zuid-Oost Borneo werden steenkoollagen gevonden, die het Nederlandse bestuur wilde uitbaten. De oude sultan moest worden opgevolgd door zijn kleinzoon, Hidajat, maar omdat zich de meeste steenkool in het gebied van Hidajats halfbroer, Tamdjid Illah bevond, drongen de Nederlanders erop aan dat hij de | ||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||
opvolger van de sultan werd. De oude vorst werd onder druk gezet en hij benoemde tegen de gewoonte in niet Hidajat, maar diens halfbroer tot sultan. Op die manier hoopte het gouvernement dat de steenkool van Bandjermasin veilig zou kunnen worden geëxploiteerd. Hidajat had misschien zijn positie geaccepteerd, maar de onderdanen van de sultan vatten dit op als een belediging, zelfs als grove inmenging in hun zaken. Een opstand brak uit tegen de Nederlanders die geleid werd door prins Amin Oellah en het districtshoofd Lehman. Het begon met een aanval op de mijnondernemingen in april 1859. Dit was het begin van een guerrillaoorlog die vier jaar zou duren. Er waren meer dan tweehonderd militaire expedities van Nederlandse kant nodig, die het verzet van de inlanders moesten breken en de opstandelingen moesten onderwerpen. Er waren enorme verliezen aan beide zijden. In 1862 gaf prins Hidajat zich over, maar de anderen zetten de strijd nog twee jaar lang voort. Lehman werd pas in 1864 gevangengenomen en geëxecuteerd. Een ander serieus conflict op Borneo in deze tijd (tussen 1850 en 1854) was een opstand van de Chinezen. Chinese goudzoekers waren reeds eeuwen op Borneo aanwezig.Ga naar eind22 De Chinezen waren niet alleen in de diamant- en goudmijnen actief, maar waren ook bezig met smokkelen. Om het Nederlandse handelsmonopolie op zout en opium te omzeilen, smokkelden zij op de rivieren van Borneo op grote schaal deze producten.Ga naar eind23 De Hongaarse arts en geoloog, Tivadar Posewitz (1850-1917) nam in 1879 dienst in het KNIL als militair arts en verbleef tot 1884 op Borneo.Ga naar eind24 In zijn vrije tijd verrichtte hij geologisch onderzoek op het eiland,Ga naar eind25 waarover hij in talrijke publicaties geschreven heeft.Ga naar eind26 Eén van deze publicaties gaat over de goudwinning op Borneo. Posewitz beschrijft hierin uitgebreid de Chinese goudzoekers en hun kongsi's. Volgens Posewitz zijn de Chinezen al sinds eeuwen op Borneo aanwezig omdat ze aangelokt werden door de grote winsten in het goudzoeken. ‘Tussen de rivieren Sambas en Landak hebben zich zo veel Chinezen gevestigd, dat het gebied ook nu nog het Chinese district wordt genoemd. [...] in West-Borneo zijn er meer dan 50.000 Chinezen en ze zijn nog vóór de Nederlanders naar het eiland gekomen.’Ga naar eind27 De Chinezen verenigden zich in groepen, die ze kongsi's noemden. Binnen een kongsi kregen de leden een deel van de winst, afhankelijk van hun werk en inzet. De leiders van de kongsi werden voor vier maanden gekozen. In kleinere kongsi's werd alle administratie gedaan door een klerk, bij grotere kongsi's waren er nog enkele opzichters, die de goudtransporten bewaakten. | ||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||
De kongsi's waren allemaal met elkaar in contact en hadden één gemeenschappelijke voorzitter, die de titel van ‘kapitein’ droeg. De verenigingen vormden dus een soort federatie. Ze hadden zeer strenge regels. Voor gewone diefstal wordt één oor van de dader afgesneden. Op het stelen van goud stond de doodstraf. In dat geval deed de kok het werk van de beul.Ga naar eind28 De kongsi's waren zo machtig in Noordwest Borneo, dat ze de regels en wetten van de plaatselijke sultan en ook van het Nederlandse gouvernement aan hun laars lapten. Deze weerstand wilden de Nederlanders breken, daarom zonden ze in 1822 en later ook in 1850 militairen naar Sambas. Bij de tweede militaire expeditie boden de Chinezen hevige weerstand en er begon een oorlog, die vier jaar zou duren. In 1854 waren de Chinezen onder de grote militaire druk van de Nederlanders bezweken en gaven zich over. De Nederlandse troepen konden vervolgens de Chinese hoofdstad van Borneo, Montrado binnenmarcheren. Om de bevolking van de stad duidelijk te maken dat de kongsi's de strijd verloren hadden, beval de Nederlandse bevelhebber, overste Andresen dat de kongsileiders vóór de soldaten de stad binnen moesten trekken.Ga naar eind29 Ook later, aan het begin van de 20ste eeuw werd het niet rustiger op Borneo. In 1905 moest de ‘Zuider- en Oosterafdeling’ van Nederlands-Borneo voor één jaar onder militair bewind geplaatst worden vanwege een Dajak-opstand in de binnenlanden. De beruchte Atjeh-strijder, kapitein Christoffel moest met zijn soldaten komen om de opstand neer te slaan.Ga naar eind30 Borneo was dus in de 19de eeuw niet alleen een strijdtoneel van koloniale grootmachten, maar vooral binnen het eigen gebied moesten de Engelsen en ook de Nederlanders voortdurend rekening houden met opstanden, oorlogen tegen de Europeanen, en ook onderlinge conflicten van de inheemse bevolking. Op dit onrustige eiland zijn in de tweede helft van de 19de eeuw dus twee Hongaarse reizigers verzeild geraakt: János Xántus en Xavér Ferenc Witti. | ||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||
Xántus en WittiJános Xántus (1825-1894) was oorspronkelijk advocaat en vocht in 1848-49 tijdens de Hongaarse vrijheidsstrijd tegen de Habsburgers, voor een onafhankelijk en vrij Hongarije. Hij werd vanwege zijn brede talenkennis ingezet als spion. In 1849 werd hij door de Oostenrijkers gevangengenomen, maar Xántus wist te ontsnappen en via Hamburg bereikte hij Londen waar toen reeds een aanzienlijk aantal Hongaarse emigranten aanwezig was. Van hier voer hij met een groep Hongaren naar de Verenigde Staten, waar hij met in totaal zeven dollar op zak in New York aan wal stapte.Ga naar eind31 Geldproblemen en ontberingen waren in deze eerste periode voor hem geen uitzondering. Hij leefde van dagloonwerk, later werkte hij als kaarttekenaar, soldaat en landmeter. In opdracht van de Universiteit van New Orleans leidde hij expedities naar de Arkansas rivier. In deze tijd heeft hij al verzamelingen aangelegd voor het Hongaars Nationaal Museum.Ga naar eind32 De eerste keer bezocht hij in 1861 Hongarije, maar omdat hij geen geschikte baan kreeg aangeboden, keerde hij volgend jaar naar Amerika terug. Hij werkte er bij het Maritiem Ministerie, later werd hij consul in Mexico.Ga naar eind33 In 1864 keerde hij naar Hongarije terug. De oprichting van de dierentuin in Boedapest is met zijn naam verbonden. Xántus werd ook directeur van de dierentuin. Hij heeft tevens een sleutelrol gespeeld bij de stichting van de afdeling etnografie van het Hongaars Nationaal Museum, die hij later ook geleid heeft. De Hongaarse Academie der Wetenschappen koos hem als corresponderend lid. In 1868 vertrok hij met een Oostenrijks-Hongaarse handelsmissie naar Oost-Azië. Xántus was niet altijd een makkelijk man. Tussen hem en een Oostenrijks lid van de handelsmissie, baron Scherzer waren er continu conflicten. Het resultaat was dat Xántus het schip bij Borneo verliet om in de Indonesische archipel etnografisch en natuurwetenschappelijk onderzoek te doen voor het Hongaars Nationaal Museum. | ||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||
János Xántus
Hij bezocht naast Borneo ook Java en Sumatra.Ga naar eind34 Over zijn verblijf werd later in een Nederlandse krant geschreven: In Juli '70 in het district Djampang, Koeion, (Preanger Regentschappen) op de jacht zijnde met de heeren E.J. Kerkhoven, A. Holle en Xantus, professor in de zoologie aan het museum van Pest, die na vele landen, waaronder Japan, China, Singapore en Borneo, bezocht te hebben, op Java kwam om daar huiden en skeletten van rhinocerossen, bantangs (wilde stieren), enz. enz. te verzamelen, kwam ik met den laatstgenoemde in de kleine kampoeng (dorp) Pada-Benghar aan den zuidenoever van de Tji-Mandiri.Ga naar eind35 | ||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||
Het huis van János Xántus op Borneo.
Xántus keerde met een rijke verzameling terug naar Hongarije. Na een zware ziekte overleed hij in 1894 in Boedapest. Over het verblijf van Xántus op Borneo schrijft in dit nummer Balázs Venkovits. De andere intrigerende figuur op Borneo was Xavér Ferenc Witti (1850-1882), een voormalig marineofficier van de Oostenrijkse Marine van Hongaarse afkomst, die in dienst van de British North Borneo Company expedities leidde aan de grens van Brits-Borneo en Nederlands-Borneo. Over zijn leven weten wij bitter weinig. Wat wij wel over hem weten, is hoe hij dood ging. Hij werd slachtoffer van een brute moord in het oerwoud, waarover de toenmalige pers veel heeft geschreven. Het feit dat Witti door koppensnellers op afschuwelijke wijze werd afgemaakt | ||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||
zorgde voor de nodige aandacht in Engelse, Amerikaanse, Nederlandse en ook Hongaarse kranten. Witti hield aantekeningen bij tijdens zijn reizen. Een deel hiervan is reeds gepubliceerdGa naar eind36 en ander deel is in dit nummer te vinden voorzien van een Hongaarse vertaling.Ga naar eind37 Gábor Bécsi heeft met veel zorg de vertaling gemaakt en schreef ook een artikel op basis van de schaarse bronnen over het leven van Witti. Gábor Pusztai geeft een brede context aan het verhaal van Witti en op basis van bronmateriaal en artikelen in de internationale pers probeert hij de hiaten te vullen in het levensverhaal van de Hongaarse ontdekkingsreiziger. Deze verhalen van twee Hongaarse reizigers bewijzen, hoe sterk de aantrekkingskracht van de tropen, het vreemde, het onbekende was. Xántus en ook Witti waren gefascineerd door het oerwoud van Borneo en zijn bewoners. Xántus had geluk, hij heeft het tropische avontuur overleefd. Witti moest met zijn leven de prijs ervoor betalen. Wat overbleef, zijn de teksten die beiden hebben nagelaten. Uit deze teksten kunnen wij reconstrueren, hoe deze Hongaren naar een voor hen volstrekt onbekend land met vreemde inheemse bewoners keken. | ||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||
|
|