Acta Neerlandica 7
(2009)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |||||||||
Krisztina Noémi Törő
| |||||||||
De achtergrond van de auteursDe Vlaamse journaliste Lieve Joris (1953) woont nu in Amsterdam. Zij is geboren en opgegroeid in het katholieke Vlaanderen. Heel even heeft zij psychologie gestudeerd in België, daarna verhuisde zij naar de Verenigde Staten, waar zij onder andere in een woongemeenschap woonde. Na een tijd keerde zij terug naar Europa. Ze ging echter niet terug naar België, maar vestigde zich in Nederland. Hier studeerde zij journalistiek en in de | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
jaren tachtig begon zij aan haar reizen in het Midden-Oosten en in Afrika.Ga naar eindnoot1 Zij groeide dus op en studeerde in het imperiale continent van eertijds - haar plaats in postkoloniaal-theoretische termen uitgedrukt is dus het centrum. Haar stellingnames i.v.m. democratische waarden, de mensenrechten, de individuele vrijheid en de verantwoordelijkheid die in haar boeken aanwezig is, tonen Joris heel duidelijk als vertegenwoordigster van het wereldbeschouwelijke liberalisme. Júlia Lángh (1942) groeide op in Hongarije. Na haar universitaire studies werkte zij als docente op een middelbare school. In de jaren zeventig emigreerde zij naar Parijs, later verhuisde zij naar Duitsland waar zij voor Radio Vrij Europa werkte. Via haar persoonlijke contacten en door haar werk bij Vrij Europa is zij sterk verbonden aan de (voormalige) liberale oppositie in HongarijeGa naar eindnoot2. De cultureel-politieke situatie van Lángh is een typische entre-deuxsituatie. Dit begrip van de Franse psychologie beschrijft een ‘unieke identiteitspositie die heel erg gebonden is aan de problematiek van de interculturaliteit’ (Horváth 2003). De waarden en tradities van een periferie (Midden- en Oost-Europa) maken namelijk deel uit van de identiteit van de Hongaarse auteur. Hiernaast echter maken de waarden en tradities van het centrum (Euro-Atlantisch gedachtegoed) een vast deel uit van haar identiteit - zo vast dat zij er door haar werk bij de radio ook voor heeft gevochten.Ga naar eindnoot3 | |||||||||
De auteurs in AfrikaZoals er in hun culturele achtergronden zowel overeenkomsten als verschillen zijn, zo is er overeenkomst in de achterliggende en een verschil in hun directe beweegredenen om naar Afrika te reizen. De eerste reis van Joris werd geïnspireerd door haar heeroom die tussen 1923 en 1970 actief was als missionaris in (Belgisch-)Congo. Zij wilde in eerste instantie het land leren kennen waar haar heeroom zo van hield: ‘Ik ben heeroom achternagereisd’ (Joris 2006: 14). In die zin is haar reis ook een soort onderzoek naar de familiegeschiedenis, wat haar reis deels een zoektocht naar de eigen identiteit maakt. Hiernaast wilde ze het Zaïrese leven leren kennen, vooral het leven van Zaïrese intellectuelen en kunstenaars: | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
[... het] komen en gaan van jonge zangers, schrijvers, schilders. Ze praten over tentoonstellingen, optredens, lezingen in Kinshasa. [...] ineens zie ik al die Zaïrezen waar ik naar op zoek was [...] (Joris 2006: 119). In haar boek Terug naar Congo uit 1987 (22ste druk in 2006) vertelt ze over haar reis in 1985. Haar tweede boek, Dans van de luipaard (Joris 2001) gaat over haar reis naar Congo in 1996. Zoals ze schrijft, is haar terugkeer gedeeltelijk te danken aan een soort heimwee naar dit land: ‘Sinds elf jaar geleden wist ik dat ik terug zou gaan. Het was niet afgelopen tussen mij en Congo’ (Joris 2001: 11). Congo is dus niet alleen een interessante reisbestemming voor haar, zij heeft er ook een emotionele band mee. Het land is een deel van haar geworden: ‘dit ken ik, dit is me vertrouwd’ (Joris 2001: 14). Uiteraard speelt de journalistieke interesse er ook een rol in dat zij terugkeert: er is immers machtswisseling en burgeroorlog in het land. Júlia Lángh verkeerde na de afschaffing van het Hongaarstalige programma van RVE in 1993 in een crisis. Zij had niets om handen in München en voelde zich niet goed onder de ‘Beierse burgers met hun bierbuiken, jaarlijks hernieuwde stralende BMW's, [in] de zielloze straten’ (Lángh 1996: 7), in het letterlijk en figuurlijk koude München.Ga naar eindnoot4 Een vacature in Niger als juf van een vierjarig blank meisje kwam haar goed uit. ‘Ik zal thuis zijn in Afrika, omdat het er warm zal zijn, omdat het moeilijk zal zijn, omdat ik een absoluut ander leven zal mogen leven, en dat leven zal ook het mijne zijn’ (Lángh 1996: 7). Zoals in het geval van Joris speelt het bouwen, verfrissen van de eigen persoonlijkheid bij Lángh ook een rol. In het dorpje Illéla blijkt dat er helemaal geen school of crèche is, dus wordt zij de juf niet alleen van het Franse meisje, maar ook van een Togolees meisje dat er nog woont en van veel Haussa-kinderen in het dorp. Lángh verblijft er bijna een jaar. Haar tweede reis in 2001 voert haar naar Tsjaad, waar zij een cursus radiojournalistiek geeft aan lichamelijk gehandicapte jongvolwassenen. Dit verblijf duurt twee maanden en resulteert in het boek Vissza Afrikába (Terug naar Afrika) (Lángh 2002). Terwijl Joris in haar beide boeken de hele tijd reist (wat terug te vinden is in de structuur van een één hoofdstuk-één plaats - indeling), blijft Lángh de hele tijd op één plaats. Hierdoor worden beide boeken van Joris | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
caleidoscopisch, zoals Luc Renders het noemt (Renders 2002: 326), terwijl Lángh zich steeds op een (plaatselijke) gemeenschap concentreert. | |||||||||
AmbiguïteitNaast de bovengenoemde verschillen in de omstandigheden van de auteurs, en naast de gemeenschappelijke drang om aan de eigen identiteit te werken is er nog een aanmerkelijke overeenkomst tussen de boeken van de beide auteurs. Alle vier de boeken - en zeker de respectieve oudste werken - zijn, zij het in verschillende mate, gekarakteriseerd door een eigenaardige ambiguïteit. Hoewel dit niet het onderwerp van dit artikel is, kan deze ambiguïteit niet buiten beschouwing gelaten worden. Deze ambiguïteit wordt hier door twee voorbeelden belicht. Het blijkt duidelijk dat beide auteurs antikolonialistisch van opvatting zijn, zij het feitelijke, historische kolonisatie of koloniserend denken. Joris brengt twee weken door met oud-kolonialen op een schip. Zij wijst hun koloniserende discours, hun denken in stereotypen af, en voelt zich misplaatst in hun gezelschap (Joris 2006: 17). De feitelijke kolonisatie wordt door haar echter niet ter sprake gebracht. Lángh daarentegen veroordeelt de kolonisatie expliciet en vermeldt haar ‘geboren, [...] daverende antikolonialisme’ (Lángh 1996: 20). Zij wijst alles wat deel kan uitmaken van een koloniserend discours af: clichés, generalisaties, eurocentrisch denken. Des te interessanter is het wanneer in de teksten van Joris en Lángh motieven of tekstuele strategieën aanwezig zijn die wel als koloniserend opgevat kunnen worden. Om dit te illustreren worden hier twee voorbeelden gegeven. De eerste ontmoeting met het vreemde is altijd veelzeggend. Wat gebeurt er wanneer de blanke voor het eerst alleen is onder de inheemsen? Wanneer Joris naar het broussedorpje Yangapompe gaat waar haar heeroom zo veel heeft gewerkt, wordt zij in verwarring gebracht door de inwoners van het dorp. Zij verwachten namelijk van haar dat zij het werk van haar heeroom overneemt en het dorpje weer tot bloei brengt. Alle aandacht gaat naar haar richting en opeens stelt zij de vraag: ‘Hoe kan ik naar hen kijken als ik zelf almaar bekeken wordt?’ (Joris 2006: 84). Het observeren is een koloniale daad bij uitstek: | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
One of the most powerful strategies of imperial dominance is that of [...] observation, because it implies a viewer with an elevated vantage point, it suggests the power to process and understand that which is seen and it objectifies [...] the subject (Key Concepts 1998: 226). Joris is dus niet in staat om te communiceren, alleen te observeren waardoor zij de mensen in het dorp als onderworpen subject behandelt het is een andere kwestie dat de inwoners van het dorp haar zelf observeren en hiermee wordt de observatie van haar kant min of meer onmogelijk gemaakt (The Village Observes Back). Lángh kiest voor een andere strategie. Wanneer zij in haar dorpje aankomt, begint zij meteen de dorpelingen in hun eigen taal te begroeten, en zij is constant aan het glimlachen. Zij is zich er heel erg bewust van dat zij nu degene is die bekeken wordt: Het is duidelijk dat ik een gebeurtenis ben in het dorp, een nieuwe blanke vrouw zou de juf zijn, is helemaal gek, groet iedereen met een brede glimlach op haar gezicht [...] maar meer dan dit spreekt zij niet in het Haussa, loopt heen en weer in het dorp en doet gezellig (Lángh 1996: 75). Lángh, beseffend dat zij hier eigenlijk de vreemde is, probeert op haar manier contacten te leggen, waarmee zij de koloniserende observatie (van haar kant) vermijdt. Hieruit blijkt dus dat de strategieën van de twee auteurs wat de eerste ontmoetingen betreft, duidelijk verschillen. In een ander voorbeeld wordt duidelijk dat het beschrijven van landschappen soms bij beide auteurs onderhevig is aan koloniserende tendenties. Bij Joris wordt het landschap bijvoorbeeld gepresenteerd als iets dreigends, onbekends, en bijna dierlijks: ‘De hele nacht blijft de brousse kloppen, onrustig, dreigend’ (Joris 2006: 68). Later blijkt dat het dreigement en haar angst eigenlijk dezelfde zijn als haar angst uit haar kindertijd in het donker (Joris 2006: 137). In de koloniale literatuur zelf functioneren de als dreigend beschreven landschappen vaak als legitimatie van de (beschavings)kolonisatie. Bij Lángh wordt het Afrikaanse landschap soms als iets verhevens, iets metafysisch beschreven - iets waarnaar zij heel erg verlangt na het materiële, lege Europa. | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
Het demoniseren van het landschap aan de ene kant en het idealiseren ervan aan de andere kant zijn typische koloniserende strategieën: de projectie van de eigen ik, de eigen angsten en verlangens. Hieruit blijkt dat de teksten van Lieve Joris en Júlia Lángh niet helemaal vrij zijn van tekstuele strategieën, motieven, enz. die eigen zijn aan een koloniserende gedachtegang. Hierdoor komt een spanning tot stand omdat het uit de (vertellers)teksten aan de ene kant, en uit de ‘biografieën’ van de auteurs aan de andere kant duidelijk blijkt dat de intentie van de auteurs anders is. Deze spanning in de representatie is meer karakteristiek voor de boeken (vooral het Terug naar Congo) van Lieve Joris dan voor de Hongaarse auteur. Ook op narratologisch niveau is dit verschil in de mate van de koloniserende tendentie tussen de beide auteurs aanwezig. In alle vier de boeken (zoals in non-fictionele boeken vaak gebeurt) hebben we met een homoen daarbinnen een autodiëgetische verteller te maken. De autodiëgetische verteller is volgens de terminologie van Genette de sterkste graad van de homodiëgetische verteller. Zo een narrator is niet alleen aanwezig in het verhaal, maar hij is degene die ook in het centrum ervan staat (Genette 1983: 245). Hierdoor is het filter van de verteller sterk aanwezig. Naast de vertellerstekst worden er in Terug naar Congo en in Dans van de luipaard de directe rede-dialoog, indirecte rede en vrije indirecte rede als narratologische middelen gebruikt. In de boeken van Lángh, opvallend genoeg, worden er alleen de indirecte rede en vrije indirecte rede gebruikt naast de vertellerstekst. Volgens Maaike Meijer heeft de erlebte Rede (die eigenlijk hetzelfde is als de vrije indirecte rede) ‘geen vaste betekenis. Per tekst moet worden beslist welk doel deze vertelwijze dient.’ (Meijer 1996: 168) Het veelvoudige gebruik van de vrije indirecte rede resulteert in de boeken van Joris en Lángh in een verminderde afstand tussen verteller en personen, ruimtes, gebeurtenissen. Degene die vertelt, staat nogal dicht bij degene die focaliseert. Het ontnemen van de focalisatie aan een personage, het incompetent maken van een personage is altijd een koloniale daad. Bij Joris en Lángh wordt het recht en de mogelijkheid van de focalisatie aan de personages niet ontnomen. Integendeel, de vertellers kijken met de personages mee. De daad van het meefocaliseren komt bij Lángh, die geen echte dialogen gebruikt, wat vaker voor dan bij Joris. De sterkere ambiguïteit bij Joris en de wat mindere afstand daarentegen tussen Europeaan (verteller) en Afrikaan (personages) bij Lángh ge- | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
tuigen van een sterker begrip van de zaken, van een wat sterker acceptatievermogen bij Lángh dan bij Joris. In het licht hiervan wordt in de volgende paragraaf onderzocht of dit verschil in verband met de representatie van etniciteit en etnische conflicten ook bestaat. In nauwe samenhang ermee worden ook hun strategieën onderzocht in verband met etnische conflicten, en hun houding tegenover de natiestaat. | |||||||||
EtniciteitDe koloniserende tendentie en de kolonisatie zelf staan altijd in verband met onder meer het definiëren van de eigen ik (door middel van het construeren van de ‘ander’). Dit is ook het geval in verband met etniciteit. De literatuur over etniciteit en etnoregionaliteit is buitengewoon rijk, en is steeds aan het groeien - de nieuwe indeling van de wereld, het ontstaan van nieuwe staten, de multiculturaliteit in zogenaamde natiestaten maken het noodzakelijk om het thema uit politologische, antropologische, historische enz. gezichtspunten verder te onderzoeken. Omdat hierdoor ook de definities van etniciteit en van etnische groepen heel verschillend en heel talrijk zijn, wordt hier een vrij eenvoudige definitie van etniciteit geciteerd uit een samenvattend werk: een etnische groep is ‘a group or category of persons who have a common ancestral origin and the same cultural traits, who have a sense of peoplehood and a group belonging [...]’ (Key Concepts 1998: 82).Ga naar eindnoot5 Het mag in verband hiermee nooit uit het oog verloren worden dat etniciteit altijd dynamisch en relationeel is en vaak aan een geografisch gebied gebonden wordt (etnoregionaliteit). Hier moet ook nog bijgevoegd worden dat ‘ethnic self-affirmation or the ignoring or minimalization of ethnic identity is always related to the deffense of social or economic interests’ (Roosens 1989: 13). En hoewel het niet altijd wordt verwoord tijdens etnische conflicten zelf zijn vaak de achterliggende redenen van etnische conflicten economisch (zoals de Tutsi-Hutu tegenstelling of de voorbeelden van Jan Abbink). | |||||||||
Multi-etniciteit in AfrikaCongo, Niger en Tsjaad zijn alle drie multi-etnische natiestaten. Met deze schijnbaar controversiële uitdrukking worden staten bedoeld die meerdere, | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
goed zichtbare etnische groepen bevatten (dus bijvoorbeeld niet de Duitse of Roemeense etniciteit in het geval van Hongarije), en waarvan een deel van de inwoners (de politieke en de culturele elite bijvoorbeeld) en het buitenland het door de grenzen bepaalde gebied niet als een verzameling van verschillende groepen maar als eenheid beschouwen. Deze definitie kan waarschijnlijk voor de meeste (misschien wel alle) landen in Afrika van toepassing zijn: veel grenzen zijn door Europese imperiale mogendheden getrokken, ongeacht of er eventueel etnische groepen, voormalige staten of routes van nomaden in tweeën werden gesneden, of met elkaar vijandige etnische groepen in een koloniale eenheid werden gedwongen. Met de onafhankelijkheid is een heel interessante situatie tot stand gekomen in veel landen in Afrika. De grenzen, die getrokken werden door de kolonisator, zijn in de meeste gevallen onaangetast gebleven. Onder het koloniale regime is dus een soort natievorming begonnen. Dit betekent nog niet dat etniciteit en etnoregionaliteit geen rol meer speelden direct na de onafhankelijkheid. Een goed voorbeeld hiervoor is wat een geïnterviewde Congolees over de verkiezingen in 1960 zegt: ‘Wij hebben allemaal voor de PSA gestemd, want dat was de partij van bij ons’ (Verlinden 2008: 132). Dit verschijnsel is typerend ook in die zin dat deze staten op weg zijn naar een moderne staat in de Euro-Atlantische zin: er zijn verkiezingen aan de ene kant, en de staatsburger kiest aan de andere kant niet op basis van programma's of wereldbeschouwelijke voorkeuren, maar op een heel traditionele en emotionele basis. Zoals gezegd zijn Congo, Niger en Tsjaad allemaal multi-etnische staten. De vraag is of dat kleine maar aanwijsbare verschil in de attitude van de twee auteurs dat hierboven wordt uiteengezet ook te zien is in de representatie van etniciteit, etnische conflicten, en in hun verhouding tot de natiestaat. Deze vraag is des te interessanter omdat het begrip en het bestaan van de natiestaat niet (meer) zo vanzelfsprekend is als men zou kunnen denken. Verschillende deskundigen vinden dat de natiestaat op zich niet per se een oplossing is voor etnische conflicten. Zo biedt Clifford Geertz in zijn Primordial Loyalties and Standing Entitities [!] een heel andere begrippensysteem in verband met etnische en (in zijn tekst apart genomen) religieuze conflicten in landen onder andere van Afrika (Geertz 1994). Jan Abbink vindt de afscheiding van bepaalde conflictueuze regio's in Afrika politiek, economisch en humanitair aanvaardbaar, zelfs raadzaam (Abbink 1997). De Hongaarse filosoof István Bibó (1911-1979) zet in verschillende boeken over Midden- en Oost-Europa uiteen dat de Wilsoniaanse idee van zelfbeschikking in dit deel | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
van Europa niet in zijn geheel van toepassing kan zijn. Hij noemt er drie oorzaken van. Ten eerste ‘werkten’ de verschillende etnische groepen hier niet vanaf de middeleeuwen aan het vormen van een natiestaat zoals dat in het geval van West-Europa gebeurde. Ten tweede maakten de verschillende etnische groepen hier altijd deel uit van een groot, nietnationaal rijk waarin de burgerij en vooral het ‘volk’ heel laat (in de 19de eeuw) de weg van de emancipatie begonnen te bewandelen. Ten derde zijn de Midden- en Oost-Europese etnische groepen nogal verspreid aanwezig geweest op dit gebied. Bibó suggereert dat culturele en/of territoriale autonomie een gelukkige oplossing zou kunnen zijn in plaats van nationale eenheidstaten (Bibó 1986-1990). | |||||||||
In CongoEtniciteit wordt in Terug naar Congo aan het begin niet gethematiseerd. Inheemse personen worden Zaïrezen, het land Zaïre genoemd. Later in het boek wordt de natie eerst gethematiseerd door de figuur van Mobutu. Hij verschijnt op het scherm van de televisie als de vader van de natie. De stem van de verteller is nogal ironisch. Hiernaast wordt ook een kritisch fragment geciteerd van V.S. Naipaul in verband met de Zaïrese leider. Deze ironie en kritiek hebben echter geen betrekking op de natie zelf maar op Mobutu en op de manier waarop hij de eenheid wil scheppen en het land wil regeren: formeel modern maar eigenlijk terugvallend op de oude paternalistische stamtradities (Joris 2006: 101). Hierdoor wordt etniciteit impliciet als iets verouderds en negatiefs gemarkeerd. De bootreis op de rivier Congo brengt een grote verandering in haar zicht op verschijnselen in verband met etniciteit. De conflicten die op en rond de boot Colonel Ebeya tot stand komen, worden door de deelnemers zonder uitzondering als etnisch conflict geïnterpreteerd. De deelnemers worden door de andere personages, de passagiers, altijd in stamverband vermeld en worden met behulp van stereotypen gekarakteriseerd: ‘Jullie komen allemaal uit Bumba, zeker van de Budja-stam, dat zijn allemaal dieven’, citeert Joris een passagier die een gesprek begint met twee dieven op de boot (Joris 2006: 169). Door de veelvoudige ‘othering’ op de boot stelt Joris in de vertellerstekst vast: ‘Op dit dek zie ik het besef van nationaliteit als een dun laagje vernis afschilderen’ (Joris 2006: 169). | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
De Hongaarse vertaling van Terug naar Congo, uit november 2009.
Vertaling Krisztina Törő. | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
Het denken in stereotypen, het fysieke geweld en de manier waarop mensen uit andere stammen worden behandeld, genereren negatieve gevoelens in haar: Ik moet iets geschreeuwd hebben, want naast me kijkt een jongen me vragend aan. ‘Vous trouvez ça méchant?’ Ja, natuurlijk, zeg ik, in de hoop een medestander gevonden te hebben. (Joris 2006: 165). Hoewel zij de bovengenoemde verschijnselen als onmenselijk, achterhaald en schadelijk afwijst, komt er met de tijd een soort rationaliseringsproces bij haar op gang. Weer in de vertellerstekst staat: ‘Niemand lijkt mijn gevoelens te delen en eigenaardig genoeg merk ik dat ik na een tijd de logica van de passagiers begin te begrijpen: dit is een gevecht in de open natuur...’ (Joris 2006: 169). De laatste verandering in de attitude van Joris is wanneer zij een visser uit een stam die op de boot voor primitief werd uitgemaakt en waarvan de leden als dieren werden behandeld, in vrije indirecte rede citeert: Hun zonen studeren tegenwoordig op de universiteit. En noemden de Belgen hen niet al Lokele, mundele [blanke lokele] omdat zij beschaafder waren dan andere stammen? Ik moet heimelijk lachen: de passagiers van de Ebeya moesten het eens horen (Joris 2006: 196). Hierna besteedt Joris geen aandacht meer aan verschijnselen die in verband staan met etniciteit. In Terug naar Congo speelt zich een proces af waarin Joris het natiebegrip en de nationale eenheidstaat vanzelfsprekend acht, wijst stereotypering en andere vormen van othering af, daarna ziet ze de mogelijkheid in dat er een ander soort logica dan de hare geldig kan zijn. Het proces eindigt in reflectie (in de vorm van humor) die alles, haar eigen visie dus ook, relativeert. De vanzelfsprekendheid van de natiestaat blijft maar dan ‘met een voetnoot’. Het tweede Congo-boek van Joris, Dans van de luipaard is het boek der etnische conflicten. Hoewel de oorlog van 1996 deels een gevolg was van de machtswisseling, speelt dit een aanzienlijk kleinere rol in het boek dan de etnische conflicten. Verrassend in dit boek is dat stereotypische beelden, meningen over andere etnische groepen of de leden daarvan niet alleen in de directe rede of in de indirecte rede, maar soms ook in de vrije indirecte voorkomen, wat in het eerste boek van Joris over het algemeen niet gebeurt. | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
Júlia Lángh
| |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
Zelfs in de vertellerstekst komen beschrijvingen voor waarin stereotypen worden gebruikt: ‘Hij behoort tot de Ngbaka, een nogal krijgslustig volk’ (Joris 2001: 97), of over de bevolking in Boende: ‘[ze zijn] overwegend Bondo. Hun lichte zeden verbazen Auguy’ (Joris 2001: 115). Alsof de verteller in enige mate geassimileerd is tot de ‘personages’, of alsof de verteller niet meer de tijd en energie heeft om de wereld volgens haar eigen regels te zien en te laten zien. Deze verwarring wordt ook in de vertellerstekst verwoord. Wat dit betreft is Dans van de luipaard het beschrijven van het in de war raken over de eigen mening en waardeoordeel. Met deze verwarring bereikt Joris (contradictioneel genoeg) een hogere graad van het begrijpen: ‘Iedereen heeft hier verdomme gelijk. En niemand’ (Joris 2001: 257). Wat betreft het stereotypisch denken en het gevolg ervan, de etnische conflicten, is zij het met niemand eens, vooral niet met zichzelf (Joris 2001: 257). Het zekere en veilige waardesysteem waarin stereotypisch denken, koloniserende strategieën steeds meer taboes aan het worden zijn, en waarin in politiek opzicht de natiestaat nog steeds de staatsvorm is, blijkt in deze context sterk aangetast te zijn. Maar dit leidt er niet toe dat Joris haar waarden opgeeft of partij kiest. Het leidt tot een dieper inzicht, en daardoor een genuanceerde weergave van de zaken. Hoewel fictionele werken in veel opzichten een ander karakter dragen dan non-fictionele werken, moet hier Het uur van de rebellen (2006) vermeld worden. De eerste roman van Joris is zonder twijfel het resultaat van dit diepere inzicht en het betere begrijpen. In Het uur van de rebellen wordt een jonge man van de Banyamulenge-stam door stereotypisch en generaliserend denken van andere Congolezen en Rwandezen vijand gemaakt. Ten gevolge hiervan begint hij zich ook vijandelijk te gedragen. Zijn verandering van een onschuldige, vreedzame herdersjongen tot wraakzuchtige soldaat wordt niet zonder enig medegevoel beschreven. In deze roman zet Joris het mechanisme van het tot stand komen van etnische conflicten uiteen. Met de vaak voorkomende personale vertelswijze kan ze bereiken dat de radicalisering van het hoofdpersonage niet per se verwerpelijk is voor de lezer. Van de oplossingen van deze conflicten is zij echter niet meer zeker: de individuele verandering/ ontwikkeling van haar hoofdfiguur is niet genoeg om een echte natie tot stand te brengen. | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
‘Mijn vaderland voor één jaar’In het eerste boek van Júlia Lángh, Dichtbij Afrika, wordt etniciteit al aan het begin gethematiseerd in de vertellerstekst: ‘De Toearegopstand laat van zich horen’ en (neutraal) ‘Dit is een moslimland’ (Lángh 1996: 17). Ook de personages besteden aandacht aan etnische verschillen: ‘Die Haussa, moppert Rosa [een Togolese] [...], ze zijn zo barbaars. In Togo zou ik zoiets absoluut nooit kunnen zien!’ (Lángh 1996: 33). In deze twee zinnen over een etnisch getinte tegenstelling vloeit de indirecte zin (voor en na moppert) mooi in vrije indirecte rede over in de tweede zin. Het is ook logisch dat etniciteit en etnische tegenstellingen zo gauw in haar boek verschijnen: Niger was toen een land waar (in mindere mate dan in Congo) een etnisch getint gewapend conflict woedde. De microgemeenschap zelf waarin Lángh woont en werkt is ook multi-etnisch en multinationaal: er wonen Haussa, Peul (Nigerezen dus, maar die worden nooit zo genoemd), Togolezen, Fransen en een Hongaarse. Lángh, evenzo als Joris, wijst het denken in stereotypen af: Ik hoorde al in Niamey dat de Haussa eerder onvriendelijk, of tenminste heel gesloten waren, maar ik wilde het niet geloven, of beter gezegd: deze veralgemening, als alle veralgemeningen het doen, maakte me boos (Lángh 1996: 49). Haar attitude wordt door deze emotionele reactie bepaald. Dit sluit nog niet uit dat in sommige gevallen ook zij bepaalde generalisaties gebruikt. Over een Peulman wordt in de vertellerstekst gezegd: Aan zijn wiegende stappen, aan zijn zacht slingerende armen zie je meteen dat hij een Peul is. Als je een Toeareg ziet lopen voel je hun verleden in de woestijn ook meteen aan (Lángh 1996: 254). Zij gaat ook verder in haar generalisaties: ‘[...] de zaak is eigenlijk heel eenvoudig. Volgens mij [...] bestaan er twee soorten mensen: de ene is open en nieuwsgierig, de andere is gesloten en haatdragend’, staat er in de vertellerstekst (Lángh, 1996: 150). Met deze psychologiserende benadering staat ze niet alleen. Een van de inheemse kennissen van haar is het met haar eens. Met deze categorisering treedt Lángh uit het discours van etniciteit en tegelijkertijd wijst zij een heel belangrijke factor aan: de psychologische. | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
Wat de natiestaat betreft, daar wordt niet veel aandacht aan besteed door Lángh. Op een punt wordt de geschiedenis van het onafhankelijke Niger verteld. In dit kader wordt de gewelddadige methode van de natievorming van Seyné Kountché uiteengezetGa naar eindnoot6. Aan het einde van deze uiteenzetting voegt de verteller op een nogal laconieke toon toe dat de natievorming niet echt gelukt is - wat ook in de tekst van Joris gebeurt in verband met Mobutu en zijn natievormende bezigheden. Anders wordt het thema van de natiestaat eigenlijk in Lánghs beide boeken naar de marge geschoven; zij ziet de sleutel van welzijn en geluk in de samenwerking van individuele mensen. Deze attitude, en de bovengeciteerde mening over de twee soorten mensen kan nogal sentimenteel en eventueel onverantwoord klinken. Ze zijn echter gelegitimeerd door meerdere feiten. Ten eerste wordt in beide van haar boeken een historische achtergrond geschetst van Niger, respectievelijk Tsjaad. Ten tweede wordt de rol van het huidige Westen door Lángh niet uitsluitend positief beschouwd. Integendeel, zowel op institutioneel als op individueel niveau krijgt de rol van het Westen in het huidige Afrika kritiek (wat bij Joris bijna helemaal ontbreekt). Ten derde zijn haar eigen bestaan en functioneren in de twee landen ervoor een bewijs dat het, op individueel niveau tenminste, met openheid en (zelf)-reflectie mogelijk is om problemen op te lossen. Ten vierde wordt haar mening gelegitimeerd door het feit dat zij daadwerkelijk deelneemt aan een poging om een etnisch conflict op te lossen. Wanneer namelijk Lángh te weten komt dat de Toeareg waarschijnlijk weer een aanslag willen plegen tegen de Peul, en dat de Peul daarom gewapend willen terugslaan, typt zij (omdat haar Peul-kennissen niet kunnen schrijven) meteen een collectief geformuleerde brief aan de minister-president (Lángh 1996: 259). Hierdoor probeert zij niet alleen het actuele probleem op te lossen, maar biedt ook een andere strategie aan voor conflictenbehandeling. | |||||||||
ConclusieAls conclusie kan getrokken worden dat beide auteurs, tegen hun eigen intentie en waarden in, soms in stereotypen denken in verband met etniciteit en etnische conflicten. Verrassend genoeg leidt dit, zij het in verschillende mate, tot een dieper inzicht en meer empathie met degenen die in de conflicten geraakt zijn. | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
Narratologisch wordt dit mogelijk gemaakt door de autodiëgetische vertellers, waardoor alles heel nadrukkelijk door een persoonlijk filter wordt gepresenteerd. Opvallend genoeg betekent dit filter in geen van beide gevallen dat de andere personages zien en zeggen wat de verteller wil zien en horen. Juist het tegenovergestelde is waar. Hoewel volgens Maaike Meijer het veelvuldige gebruik van de directe rede in Madelen Székely-Lulofs Rubber voor een ‘democratische’ vertelwijze zorgt, waarmee wordt gesuggereerd dat op die manier alle meningen hun recht krijgen (Meijer 1996: 135-136), is bij Joris en Lángh het gebruik van de indirecte rede en vooral de vrije indirecte rede, waarmee ook andere opinies dan hun eigen mening teruggegeven kunnen worden. Bij Lieve Joris is er een soort verandering in haar attitude te merken. Terwijl zij het bestaan van de natiestaat nooit in twijfel trekt en etnische banden als minder belangrijk beschouwt, wordt zij steeds empathischer en zelfreflexiever in verband met deze problematiek. Voor Júlia Lángh is etniciteit niet alleen een politieke, systeemgebonden en theoretische vraag, maar ook een psychologische, eigenlijk heel persoonlijke vraag. In haar representatie van etnische groepen en etnische conflicten is dit duidelijk zichtbaar. Haar eigen attitude ondersteunt dit in haar beide boeken. De vraag of het verschil tussen de twee auteurs op culturele of op persoonlijke basis ligt, is natuurlijk niet te beantwoorden. Het is echter duidelijk dat Lángh in Afrika weer in een tussenpositie terechtkomt (zoals haar oorspronkelijke positionering was vanwege haar Oost- en Midden-Europese en West-Europese achtergrond). Joris, die eerst alleen een nieuwsgierige buitenstaander was, maakt een proces door dat resulteert in een positie die sterk op de entre-deuxpositie lijkt. | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
BibliografiePrimaire literatuur
| |||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
|
|