Acta Neerlandica 5
(2007)– [tijdschrift] Acta Neerlandica– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 9]
| |||||||
Gábor Pusztai
| |||||||
JeugdjarenMadelon Hermina Lulofs was de dochter van Claas Lulofs, een bestuursambtenaar in Nederlands-Indië. Claas Lulofs had in Leiden gestudeerd en was op drieëntwintigjarige leeftijd (1896), in dienst getreden van het Binnenlands Bestuur. Eerst was hij werkzaam geweest in Rembang, daarna in Atjeh. Tot 1907 had hij gediend bij het actieve bestuur. Bij generaal Van Heutsz stond hij hoog aangeschrevenGa naar eind2. De eerste periode van zijn loopbaan bestond uit voortdurende overplaatsingen: ‘Het leven bestond uit telkens weer inpakken, wegtrekken, aankomen en uitpakken.’Ga naar eind3 Claas Lulofs werkte nog maar pas op Java toen zijn oudste dochter, Madelon Hermina, op 28 juni 1899 geboren werd. Zij zag het licht in het Oranje Hotel te Soerabaja. Zij was een jaar oud toen het hele gezin naar | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
Sumatra vertrok; haar vader werd opnieuw overgeplaatst, en wel naar Meulaboh, aan de westkust van Atjeh. Haar eerste levensjaren bracht zij met haar ouders op buitenposten door, vooral in Atjeh, waar oorlog heerste. In 1904 werd Claas Lulofs opnieuw overgeplaatst binnen Atjeh, naar ManinjauGa naar eind4. Daar woonden de civiele ambtenaren achter prikkeldraad en haar moeder sliep met een revolver onder het kussen. Haar vader was vaak wekenlang op inspectie. Dikwijls zag de vijf jaar oude Madelon hoe doden en gewonden de poort werden binnengedragen en hoe een patrouille het bivak verliet en dagen later terugkwam. Ze speelde als kind met inheemse soldaten en kettingberen (inheemse dwangarbeiders). In 1905 verhuisde het gezin Lulofs naar Midden-Sumatra, naar de Menang-Kabau. In 1907 werd Claas Lulofs weer overgeplaatst, dit keer naar BuitenzorgGa naar eind5. Dat was het begin van een nieuwe periode in de carrière van Madelons vader en tegelijkertijd ook het begin van grote veranderingen voor de gezinsleden. Claas Lulofs zat niet meer in het actieve bestuur en daarom woonde het gezin ook niet meer in de buitengewesten, maar in het centrum van het koloniaal bestuur van Nederlands-Indië, in de ‘beschaafde wereld’. Madelon ging hier naar de lagere school en het gezin ging zelfs een jaar met verlof naar Europa. De carrière van Claas Lulofs verliep voorspoedig. In 1909 was hij Adjunct-Adviseur, vier jaar later Waamemend-Adviseur en in 1916 werd hij tot Adviseur benoemd.Ga naar eind6 In de tussentijd werd Madelon, nadat zij de lagere school had afgerond, naar Nederland gezonden. Op dertienjarige leeftijd kwam ze in Nederland om in Deventer de H.B.S. te volgen, waar ze bij haar grootouders kon logeren. Zij schreef prachtige opstellen die de aandacht trokken van haar leraar Nederlands, de heer Siliakus. Hij schreef brieven aan haar ouders om hen ervan te overtuigen, dat hun dochter een letterenstudie moest gaan volgen. Meneer en mevrouw Lulofs voelden daar echter niets voor.Ga naar eind7 In 1915 werd Madelon naar Indië teruggeroepen. Haar moeder was ernstig ziek en Madelon moest de zorg voor haar jongere broers en zussen en voor het huishouden op zich nemen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog nam een jonge man zijn intrek bij de familie Lulofs. Het was de broer van Madelons beste vriendin uit Deventer: Hendrik Willem Jacob Doffegnies. De reden voor zijn komst was dat vader Doffegnies besloten had dat zijn zoon notaris moest worden, maar de jongeman voelde daar niets voor. Om een saaie baan als notaris en de toom van zijn vader te ontlopen, besloot hij naar Indië te gaan. En omdat hij de familie Lulofs kende, kwam hij al gauw in Buitenzorg terecht, in het huis van Claas Lulofs.Ga naar eind8 | |||||||
[pagina 11]
| |||||||
inlandse dwangarbeiders - ‘kettingberen’
het tappen van rubber
| |||||||
[pagina 12]
| |||||||
Het eerste huwelijkMadelon en Hendrik werden verliefd op elkaar en in 1916 verloofden ze zich. Op 24 augustus 1918 werd, tot grote tevredenheid van haar ouders, het huwelijk voltrokken. Madelon was toen negentien jaar oud, ‘een onnozel ding’ schrijft ze later zelf. Het jonge paar vertrok naar Deli, waar Hendrik een betrekking had gevonden op een rubberplantage. Hij werkte bij de ontginning en dat betekende dat hij ver van de bewoonde wereld woonde, aan de rand van het oerwoud, en dat hij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat aan het werk was. Híj vond het prachtigGa naar eind9, maar voor zijn vrouw betekende dit bestaan iets heel anders: troosteloze monotonie, eindeloze eenzaamheid en het gevoel van volkomen verlatenheid.
Tezelfdertijd voltrok zich een breuk in de loopbaan van haar vader. Claas Lulofs werd ontslagen in zijn functie als Adviseur. Wat de precieze reden hiervan was, wordt nergens onthuld: ‘Toen, vrij plotseling, deed zich het een en ander voor, waarover wij hier niet kunnen uitweiden, doch als gevolg waarvan hij als adviseur aftrad en in 1918 - zeer tegen zijn zin - ter beschikking werd gesteld van den Gouverneur van Sumatra's Oostkust, teneinde als leider op te treden van een uit een door partikuliere ondernemingen in dat gewest samengesteld comité, ten behoeve van de Kolonisatie’.Ga naar eind10 Claas Lulofs was verbitterd en vond dat hem onrecht was aangedaan. Dit bracht hij ook in een brief tot uiting: ‘Eerst mijn zo onrechtvaardige ontslag door de G.G. op instigatie van een z.g. Red. Commissaris, die zelf het grote, mooie werk op de buitengewesten tot stand gebracht niet vermocht te peilen’.Ga naar eind11 Twee jaar na zijn ontslag, op 1 april 1920, werd Nieuw-Guinea tot residentie verheven en kwam Claas Lulofs op zevenenveertigjarige leeftijd aan het hoofd ervan te staan. Hij werd door Gouverneur Generaal Van Limburg Stirum tot resident van Nieuw Guinea benoemd, omdat: ‘de Adviseur niet in alle dingen - inzonderheid de S.I. - ongelijk heeft gehad.’Ga naar eind12 Hoewel het residentschap van Nieuw Guinea later door de ambtenaren van het B.B. als een soort straf werd aangezien, was het voor Claas Lulofs eerder een rehabilitatie. Dat hij toen in zijn eer werd hersteld, valt ook daaruit af te leiden dat hem als waardering voor zijn ‘ontzeggelijk veel | |||||||
[pagina 13]
| |||||||
diensten’ op 31 Augustus 1921 het Ridderkruis in de orde van den Nederlandsche Leeuw verleend werdGa naar eind13 Hij zette zich op zijn nieuwe dienstplaats vanaf het begin volledig in voor zijn werk. Vrouw en kinderen liet hij achter in Sidney, want het ongezonde klimaat van het moerassige gebied zou hun gezondheid geen goed doen. De aanvallen tegen zijn persoon namen echter ook in Nieuw Guinea niet af. Verschillende Indische krantenGa naar eind14 beschuldigden hem ervan de oorzaak te zijn van de wantoestanden in Nieuw Guinea en betichtten hem van ondeskundigheid en plichtverzuim. Hij reageerde op deze aanvallen en probeerde zich te verdedigen, maar dat lukte slechts gedeeltelijk. Hij overleed in de nacht van 12 op 13 februari 1922 te Manokwari. (Hierover kunt u meer lezen in het eerste artikel van Frank Okker in deze bundel.)
Terwijl Madelons vader met het onrecht worstelde, bracht zij in 1919 haar eerste dochter in een koeliehospitaal ter wereld. Zij werd Mary Maud genoemdGa naar eind15. Een jaar daarna werd hun tweede dochter, Christine (Tineke), geboren. Voor haar werd de eenzaamheid en het eentonige bestaan steeds ondragelijker. Haar man was nauwelijks thuis en de zorg voor het huishouden en de opvoeding van de kinderen rustte geheel op haar schouders. Bovendien bleek in de loop van de tijd dat de twee niet bij elkaar pasten. Hij was zakelijk en nuchter, terwijl Madelon veel belangstelling had voor kunst en literatuur. Hij was daar helemaal niet in geïnteresseerd. Zij zei daarom ook in een interview: ‘(...) toen ik als jonggetrouwd plantersvrouwtje naar Deli ging, vond ik daar niemand, die mij een aansporing gaf om mijn talent tot ontwikkeling te brengen. Ik heb mij daar wel zeer eenzaam gevoeld en het was mij een vreugde, wanneer ik althans door het lezen van boeken enigszins met de cultuur in contact kon blijven.’Ga naar eind16 In deze tijd en onder deze omstandigheden maakte zij kennis met een collega van haar man, de Hongaarse planter László Székely. (Over het tweede huwelijk van Madelon Lulofs kunt u meer lezen in het artikel van Gábor Pusztai en Gerard Termorshuizen in deze bundel.) | |||||||
[pagina 14]
| |||||||
Het tweede huwelijkMadelon Lulofs was toen medewerker van het weekblad Sumatra, gepubliceerd door drukker en uitgever Köhler&Co in de ‘hoofdstad’ van Deli, Medan. László Székely maakte voor Sumatra tekeningen en karikaturen, Madelon Lulofs schreef korte verhalen. Zij publiceerde ze onder het pseudoniem Christine van Eyck. De eerste publicaties van Madelon in Sumatra vormden tevens het begin van haar verhouding met Székely.Ga naar eind17 Ze vertelde dit aan haar echtgenoot, die haar onmiddellijk met de kinderen naar Australië stuurde om de Hongaar te vergeten. Eerst logeerde zij er bij haar moeder en later bij haar broer, die sinds de benoeming van Claas Lulofs tot resident van Nieuw Guinea in Australië woonden. Zij verbleef een jaar lang in Black Rock bij Melbourne en keerde toen terug naar Deli. Haar gevoelens voor Székely waren echter onveranderd. Na haar teugkeer besloot Székely met vervroegd verlof naar Europa te gaan, omdat naar zijn mening hun verhouding uitzichtloos was. Madelon ging naar Medan om afscheid van hem te nemen. Van te voren had ze haar echtgenoot hierover ingelicht. In Medan ging ze naar Hotel De Boer, waar ze Székely in de eetzaal ontmoette. Doffegnies stapte daarop naar de notaris om echtscheiding aan te vragen. Vervolgens ging hij naar Hotel De Boer en maakte in de eetzaal, in het openbaar, een scène. Na deze gebeurtenis ging László Székely natuurlijk niet met verlof. Tijdens de afwikkeling van de scheiding logeerde Madelon bij een vriend. Doffegnies stond erop dat de voogdij over de kinderen aan hem werd toegewezen; alleen onder deze voorwaarde ging hij akkoord met de scheiding.Ga naar eind18 Hun scheiding werd een schandaal in Deli, de hele blanke gemeenschap was verontwaardigd.Ga naar eind19 Niet zozeer omdat er overspel was gepleegd, maar omdat dit in het openbaar bekend was gemaakt. Dit was slecht voor het imago van de blanke gemeenschap van Deli. Doffegnies kreeg inderdaad de voogdij, de scheiding werd uitgesproken en daarop vertrok Madelon Lulofs met Székely naar Hongarije. Ze trouwden in Boedapest op 10 september 1926. Doffegnies stuurde de kinderen naar zijn moeder in Den Haag, ging zelf met verlof en maakte een wereldreis. Tijdens die wereldreis ontmoette hij een Canadese (E. Bastedo) met wie hij hertrouwde en gelukkig werd. Het nieuwbakken echtpaar Székely kwam na een jaar, in 1927, terug naar Deli. Bij deze beslissing speelden waarschijnlijk financiële | |||||||
[pagina 15]
| |||||||
László Székely op Sumatra omstreeks 1925 (met aapje Jimmy)
| |||||||
[pagina 16]
| |||||||
overwegingen een belangrijke rol. Székely kwam op dezelfde ontginning te werken als Doffegnies.Ga naar eind20 Madelon kreeg in maart 1929 haar derde kind, Clothilde Malvina. Zij werd gewoonlijk Ketjil genoemd, wat in het Maleis kleintje betekent. Het nieuwe verblijf in Deli was geen succes. Székely werd gepasseerd bij promoties. Waarschijnlijk werden de Székely's uit de blanke gemeenschap van Deli gestoten en werd daardoor hun situatie op Sumatra onmogelijk gemaakt. In 1930 vertrokken zij voorgoed naar Europa. | |||||||
De Hongaarse jarenHet echtpaar Székely ging in de binnenstad van Boedapest wonen. Ze kochten een appartement op de Andrássystraat, in de chique buurt van de Hongaarse hoofdstad. Het ging hen aanvankelijk financieel voor de wind; ze kochten ook nog een zomerhuisje in Mátyásföld, vlakbij Boedapest. Het geld raakte echter snel op. Ze hadden slechts een bescheiden kapitaal uit Nederlands-Indië kunnen meenemen, dat niet genoeg was om te kunnen rentenieren. Bovendien had Székely hun kapitaal waarschijnlijk in een vage onderneming gestoken, waarmee hij in korte tijd veel geld hoopte te verdienen. Dat mislukte en dientengevolge raakte het echtpaar een groot gedeelte van hun vermogen kwijt.Ga naar eind21 De enige mogelijkheid om geld te verdienen zagen ze in literaire bezigheden. Al gauw stortten ze zich allebei op het schrijven. Gebrek aan geld was ook de reden dat Madelon naar Nederland ging om over eventuele publicaties te spreken met H. Robbers, hoofdredacteur van Elsevier: ‘En als ik niet geweten had dat mijn man een Hongaar is en toen net als alle Hongaren de meest fantastische ideeën in zijn hoofd had en aan het uitvoeren was om “veel geld in een korte tijd” te verdienen en als ik niet zoo de diepste afgrond van deze “korte tijd” had gezien, dan was ik gewoon de Spuistraat weer uitgelopen, zonder U ooit gezien te hebben.’Ga naar eind22 Reeds in de jaren twintig maakte Madelon kennis met Annie Salomons, die indertijd te Medan woonde. Nadat Madelon een paar verhalen naar uitgevers in Nederland had gestuurd en geen positieve reactie mocht ontvangen, raadde Annie Salamons haar aan om eens een roman over Nederlands-Indië te schrijven. Madelon nam in 1930 contact | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
op met Herman Robbers, en kort daarna werd een verhaal van haar hand in Elsevier geplaatst. Robbers was enthousiast en vanaf die tijd schreef zij regelmatig verhalen voor dit tijdschrift. Zij reisde geregeld naar Nederland om er lezingen te houden, interviews te geven en aan de uitgave van haar eerste boek Rubber te werken, dat in 1931 bij uitgeverij Elsevier verscheen. Rubber ‘sloeg in als een bom’Ga naar eind23 en maakte zijn auteur op één slag bekend in heel Nederland en daarbuiten. Maar niet iedereen was blij met het boek van de jonge schrijfster. Menno ter Braak en Edgar Du Perron, de redacteurs van het tijdschrift Forum, boorden Rubber (en ook haar latere werk) de grond in. Ze maakten haar en haar werk belachelijk. Het boek deed veel stof opwaaien ook omdat daarin allerlei misstanden in Deli aan de kaak werden gesteld. De koloniale wereld was verontwaardigd. Rubber werd een bestseller, werd verfilmd en zelfs ten tonele gevoerd. Bij de honderdste opvoering was de schrijfster aanwezig. (In het artikel van Olf Praamstra in deze bundel kunt u meer over Rubber lezen.) In 1932 kwam Koelie uit, ook bij Elsevier. (Herbert Van Uffelen schreef in deze bundel over de roman Koelie.) Ook dat werd een succes. Weer een jaar later verscheen Emigranten en andere verhalen, en het jaar daarop, in 1934, kwam De andere wereld uit. Ondanks deze hoge productiviteit was Madelon in deze tijd vaak ziek. Soms moest ze vanwege haar ziekte een reis uitstellen. De artsen wisten niet wat haar mankeerde. De ene keer stelden ze een maagkwaal vast, de andere keer beweerden ze dat zij last van haar zenuwen had.Ga naar eind24 Intussen was László Székely actief in Boedapest. Vanaf 1930 verschenen van zijn hand novellen, verhalen en artikelen in verschillende Hongaarse kranten, dag- en weekbladen. Alles wat hij schreef had betrekking op Nederlands-Indië. In 1935 publiceerde hij zijn boek Öserdöktöl az ültetvényekig (Van oerwoud tot plantage) bij uitgeverij Dante in Boedapest. Nog in hetzelfde jaar kwamen een Nederlandse en Duitse vertaling uit. De ontvangst in Nederland was gematigd enthousiast. In Indië werd het boek bijzonder fel aangevallen. Van Madelon werd in 1935 een verhalenbundel uitgegeven onder de titel Vizioen, dat in de serie ‘Kleine juweeltjes van de Nederlandse keurboekerij’ verscheen. Een jaar later verscheen De hongertocht, waarin zij veel herinneringen uit haar kinderjaren in Atjeh had verwerkt. Dit wordt wel haar beste boek genoemd. In 1996 werd door de NCRV een televisieserie gemaakt van deze roman, met de titel In naam der | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Koningin. Het laatste bedrijf uit 1937 was het laatste werk dat ze in Hongarije schreef. De financiële situatie van het echtpaar Székely-Lulofs was na de eerste publicaties van Madelon weer helemaal in orde. Het gezin kocht een auto en nam weer personeel in dienst.Ga naar eind25
Haar ex-man besloot in verband met de zorgwekkende ontwikkelingen in Europa naar Canada te emigreren. Maar het was nog niet zo eenvoudig om een visum te krijgen. Daarom vroeg hij aan Madelon of zij in de tussentijd voor hun dochters wilde zorgen. Zo kwamen Mary Maud en Christine naar Boedapest en verbleven er een jaar. Het was de eerste keer na de scheiding met Doffegnies dat Madelon langere tijd met haar dochters kon doorbrengen.Ga naar eind26 Naast het schrijven van oorspronkelijk werk, hield het echtpaar Székely-Lulofs zich intensief bezig met vertalen: van het Hongaars naar het Nederlands en omgekeerd. Dit vertaalwerk is van zeer groot belang geweest voor de literaire betrekkingen tussen Nederland en Hongarije in het Interbellum. Zij waren al vanaf het begin van de jaren dertig met vertalen bezig, vooral uit het Hongaars in het Nederlands. Ze gaven de voorkeur aan Hongaarse auteurs die in die tijd erg bekend waren. De Székely's hadden niet alleen via hun vertaalwerk contacten met Hongaarse literaire kringen. Uit de correspondentie van Madelon Lulofs met Robbers blijkt dat ze met Dezső Kosztolányi ook persoonlijk bevriend waren. Kosztolányi was een van de leidende figuren in het Hongaarse literaire leven van toen. Hij was voorzitter van de P.E.N. in Hongarije en hij werkte als dichter, schrijver, journalist en vertaler. | |||||||
In NederlandIn 1938 namen Székely's de beslissing om naar Nederland te verhuizen. De Székely's voelden het dreigende oorlogsgevaar aan en wilden bij een eventuele oorlog naar Nederlands-Indië uitwijken. Ze vestigden zich in een pension te Bloemendaal. Toen in de meidagen van 1940 de Duitsers zonder oorlogsverklaring Nederland binnenvielen en binnen vijf dagen het land veroverden, werd Nederland voor László Székely te gevaarlijk. Hij was joods en dat was gevaarlijk in een land waar SS en Gestapo de dienst uitmaakten. Hij vond het beter om naar Hongarije terug te keren, omdat hij dacht dat hij daar veiliger was. | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Madelon Hermina Székely-Lulofs
| |||||||
[pagina 20]
| |||||||
Székely had gelijk toen hij erop rekende dat hij in Hongarije een deportatie beter kon ontlopen dan in Nederland. Bovendien wilde hij zijn vrouw en Ketjil niet in gevaar brengen door zijn aanwezigheid. Teruggekeerd in Budapest hervatte hij zijn werk als journalist, schrijver en vertaler. Hij publiceerde regelmatig in verschillende Hongaarse kranten, tijdschriften, week- en dagbladen. In 1942 verscheen zijn tweede boek, Rimboe, dat eerst als feuilleton werd gepubliceerd in een van de grootste Hongaarse kranten.Ga naar eind27 Zijn boek werd uitgebreid besproken in verschillende kranten en tijdschriften. Een Duitstalige krant van Budapest huldigde Székely op de volgende manier: ‘Székely ist ein ausgezeichneter Journalist: sein Buch wurde aus dem Geiste des Journalismus obersten Sinnes geboren. Alles ist darin vereint, was den heutigen Leser zu fesseln vermag (...).’Ga naar eind28 Székely was in deze tijd vaak ziek. Hij moest dikwijls naar het ziekenhuis ter behandeling van hartkwalen. Na het vertrek van Székely uit Nederland kocht Madelon een huis aan de Wustelaan in Santpoort. Zij leefde in voortdurende angst omtrent Ketjil en een Hongaarse onderduiker, Vilmos Palotai, die zij in haar huis verborgen hield. Palotai was cellist in een Hongaars strijkkwartet dat illegaal optrad. Zij had door haar tweede huwelijk de Hongaarse nationaliteit verkregen en als Hongaarse mocht zij haar radio behouden. Later moest zij haar huis verlaten in verband met de aanleg van de Atlantikwall.Ga naar eind29 László Székely wist de Gestapo te ontlopen en overleefde de oorlog. Hij was van plan naar Nederland terug te keren. Dat bewijst een brief die Madelon Székely-Lulofs eind mei 1945 ontving: ‘Geachte mevrouw Székely-Lulofs, | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
van gedeporteerden welke terug willen keren naar Nedeland:
(...) Met vriendelijk verzoek om bij de juiste instanties stappen te doen om onze terugkeer te bewerkstelligen, bij voorbaat onze hartelijkste dank betuigende verblijven wij met de meest hoogachting. Namens de opgenoemde families: (...) De terugkeer zou Székely zeker gelukt zijn, als hij niet op 14 april 1946 in Boedapest aan een hartaanval overleden was, op de vooravond van zijn vertrek naar Nederland.
Madelon Székely-Lulofs werkte na de oorlog voor Elsevier en voor De Groene Amsterdammer. Ketjil worstelde na de bevrijding voortdurend met het probleem dat zij halfjoods was. Zij emigreerde ten slotte naar Israël. De oudste dochter van Madelon bleef na de oorlog in Canada, terwijl haar andere dochter, Christine, in 1947 naar Nederland terugkeerde. Er verschenen nog twee boeken van Madelon Lulofs: Onze bedienden in Indië in 1946 en Tjoet Nja Din in 1948. Dit laatste boek - over een Atjehse vorstin die het verzet leidde tegen de Nederlandse overheersers - werd verboden. (Meer hierover kunt u lezen in het artikel van Judit Gera in deze bundel.) Het verschijnen van de roman viel namelijk samen met de politionele acties van Nederland in Indonesië. De Nederlandse regering beschouwde het boek als propaganda voor de Indonesische nationalisten. Naast dit werk vertaalde zij nog enkele boeken uit het Engels en uit het Hongaars, schreef artikelen, nam interviews af en werkte bij Margriet. In dit damesblad was haar laatste Indische roman tussen 20 september 1952 en 11 april 1953 onder de titel Storm in haar hart verschenen. Deze roman werd door Olf Praamstra en Gerard Termorshuizen bezorgd en ingeleid en bij de KITLV uitgeverij in 2001 onder de titel Doekoen uitgegeven. Op 22 mei 1958 overleed zij plotseling aan een hartaanval. In haar woning op de Beethovenstraat in Amsterdam werd een Hongaars testament gevonden waarin zij alles aan Ketjil naliet. Later bleek het testament niet geldig te zijn omdat zij na de dood van haar man de Hongaarse nationaliteit verloren had. Desondanks hebben de twee oudere halfzussen zich moeite getroost om te bewerkstelligen dat Ketjil wel de | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
erfgename werd. Zij bleek echter spoorloos te zijn verdwenen. | |||||||
Madelon Lulofs en de Indische letterkundeNa de Tweede Wereldoorlog was de beoordeling van het schrijverschap van Madelon Lulofs eerder negatief. Dat was vooral te wijten aan het feit dat na de oorlog juist Du Perron en Ter Braak, beide overleden in mei 1940, en hun opvattingen over literatuur nog steeds als maatgevend golden. En deze twee critici hadden in de jaren dertig Madelon Lulofs het scherpst aangevallen! Het is dus geen wonder dat over haar grote stilte heerste. Wanneer Rob Nieuwenhuys in zijn Oost-Indische Spiegel (opgedragen aan E. Du Perron) besproken had, deed hij dat in het hoofdstuk: De jonge Hollandse vrouwtjes. Hij was niet bepaald positief over haar werk.Ga naar eind31 Een herwaardering van het werk van Madelon Lulofs begon pas in de jaren tachtig. Hierin speelde Rudy Kusbroek een belangrijke rol. Hij pleitte ervoor dat Madelon Lulofs haar plaats onder de klassieke auteurs van de Indische literatuur kreeg.Ga naar eind32 In zijn boek Het Oostindisch kampsyndroom uit hij de mening dat Lulofs de lezer ook na vijftig jaar weet te boeien.Ga naar eind33 Hij wees erop dat het feit dat deze schrijfster na 1945 op de achtergrond bleef eerder te wijten was aan de postume overmacht van Du Perron en Ter Braak in de Nederlandse letteren, dan aan de literaire kwaliteit van haar werk.Ga naar eind34 Het was dus Kousbroek die met zijn artikelen en boeken de weg van de literaire rehabilitatie van Székely-Lulofs heeft bewerkstelligd. In de jaren negentig werden haar werken (en ook die van haar man) opnieuw uitgegeven. Dat Madelon Székely-Lulofs ook in de 21e eeuw actueel blijft, bewijst het feit dat haar reeds genoemde laatste roman Doekoen in één jaar tijd drie keer werd herdrukt en dus een groot succes werd.Ga naar eind35 |
|