Het doorgestooken Werkje.
Wanneer zeker Jongman naar een Juffrouw die ongemeen veel Geld en Goed had vreide, zo hoorde zy dat hy niet meer als een klein Hofsteedje had, schoon hy dapper snorkte op zyne Landeryen, daar omme en by gelegen, de Dame dit niet konnende geloove wat hy ook zeide, wierd eindelyk door hem verzogt dit zelve te gaan zien, zy staat het hem toe, doch eer het 'er toe kwam, onderrichte hy de Boer wat hy wilde gezegt en gedaan hebbe, waarop de Boer als hy daar met haar gekoomen waar dus begon: Myn Heer u Land staat uittermaten schoon, het Gewas zal overvloedig zyn, het Vee word buiten gemeen vet, en die tien morgen Weiland heb ik met Mist voorzien, ik heb de Slooten laaten uitdiepen, en dit is het Geld van Cornelis Jacobs. Waarop Myn Heer vraagde of hy niet meer gebragt had. Neen zeide de Boer, hy maakt het slegt