den, doch zy was en bleef als nog wygeragtig. Maar als hy haar eenige stukken Goud in de Handen stak, zo wierden haare Oogen verblind, en zy gaf zig geheel aan zyne wille over, het Vermaak genooten hebbende bedankt hy haar en verzogt om de groote Vyzel uit de Winkel eenige tyd ter leen, die zy hem gaf, hy houd dezelve tot zo lange dat de Man weder t' huis was, en zond doen dezelve wederom, en zeide tegen de Man, nu verzoeke ik het Geld te rug, dat ik u Vrouwe te pande heb gelaaten. De Man dat vreemd voorkoomende, zeide Vrouwe wat is dit voor doen, neemt gy Geld in panden van iemand aan wien wy zo verplicht zyn? ik wil hem wel hondert gulden borgen, laat staan een Vyzel leenen, de Vrouwe kwaad en beschaamd wordende, moest haar dekken en zeide derhalven, ik wilde ze hem niet zonder Pand geeven, heeft hy de Vyzel weerom gebragt? Ja antwoorde de Man, wel daar is dan zyn Pand weeder. Maar ik sweer hem dat hy nooit van zyn Leeven weer in myn Vyzel zal stooten, hy zal zeker wel zeide de Man, hy zal niet zeide de Vrouwe. Oordeelende daar voor te kunnen zorgen.