| |
Een Waarzegger by geluk.
Zeker Boeren jongen Kriekje geheten, had ongemeen veel van lekkere spys en drank hooren spreken, en nooid lekkerder dan Spek geproefd hebbende, daar hy nog vinger en duim na likten, nam hy voor een Middel te zoeken, terwyl hy arm was, om zig egter ten minsten drie maal tot verzadigens toe in lekkere Spys en Drank te verlustigen, en wilden dan wel gerust sterven, hy nam dan voor als geen ander middel wetende, om te gaan Reizen, en zig overal voor een Waarzegger uit te geven, en iemand die magtig was en zyn Kunst van noden had, wys te maken dat het hem onmogelyk waar | |
| |
iets te openbaren voor men hem drie dagen van 's morgens tot 's Avonds op de aller Uitmuntenste en delicaatste Spysen en Dranken volop had getracteerd, om door dien weg zyn lust te boeten, zig troostende de grootste straffen te lyden by het niet uitvoeren van zyn beloften, als hy maar de begeerte van zig zat te eten en te drinken kwam te voldoen. Hy vertrok dan met dit besluit, weinig dagen gereist hebbende onder het voorgeven dat hy verborge dingen wist te openbaren, wilden veelen hem gebruiken, maar de Middelen van hem drie dagen zo deftig te onthalen weerhield hen allen, dus niet tot zyn voornemen komende rysde voort; in zekere Stad komende, was een Dame van aanzien en groot vermogen een overkostbare Diament door drie van haar Lakyen ontstolen. Deeze Dame van den Waarzegger Kriekje horende, ontbood hem, vraagde of hy wist te zeggen onder wie, of waar haar Diamant berustende of beland waar. Kriekje zeide zekerlyk weet ik u dat te zeggen, maar tyd en kosten moet gy niet ontzien, hoe vraagde de Dame loopt de tyd zo lang, en de kosten dan zo hoog? Kriekje zeide de tyd is drie dagen, en de kosten is my drie dagen Koninklyk te onthalen. De Dame Schatryk zynde bekreunde zig weinig die kosten, beveelde haar Hofmeester Kriekje te geven wat hy eiste | |
| |
zo van spyze als drank, Kriekje eyste daar hy 't meeste werk van had hooren maken, in een Kamer geleid zynde spysde hy dien avond (schoon dat maal niet onder de dagen gerekend was,) smakelyk, de Nagt naderende wierd hem een Slaapplaats aangewesen, daar hy gerust zig nederleggende weder uitsliep: de Dieven inmiddels niet half zo gerust zynde uit vreeze dat deze Waarzegger door zyn kunst haar zoude beklappen, resolveerden egter met den anderen de drie dagen uit te wagten, en het zo te schikken dat elk hem op zyn beurt gedurende die drie dagen zoude dienen, Kriekje ontwaakende begaf zig vroeg aan de Tafel, de eerste Knegt die hem diende verschafte hem uitnemende Spysen, en delicate Wynen, die hy Kriekje zeer rykelyk toediende; naauw agt gevend op het geen Kriekje sprak, die juist doe de Avond genaakte en begerig was te slapen, de Oogen by geval op de Knegt staande uit riep, ô Hemel zyt gedankt ik heb 'er al één! Deeze wiens Conscientie wakker wierd eigende het zig toe, en verbeelde dat Kriekje daar door hem als een van de drie dieven aanzag, waarop hy zeer vervaard zyn Medemakkers dit omstandig verhaalde, het welk hen deed gelooven dat zy ontdekt waren. Nu moest altoos een ander hem dienen, om te zien of hy die ook voor de tweede dief aanzag, die hem niet minder als de eerste en in alles | |
| |
overvloedig en gedienstelyk dienden, van wat Kriekje ook begeerde, de Avond gekomen zynde wende Kriekje zyn Oogen na deeze twede en riep van blydschap als verrukt, Ach Hemel zyt gedankt nu heb ik de twede. Dit maakte de vreeze nog des te groter, dog de derde besloot hem op zyn beurt den derden dag te dienen, en zo hy die voor de derde dief uitmaakte, dan zoude zy s' avonds besluiten wat haar te doen stond, de Dame die grote zorge voor haar Waarzegger had, vroeg al veel maalen of hy wel goede cier maakte, dat al vry na zyn genoegen was. Wanneer het Morgen licht en de Zonne met haar veelverwige straalen de derden dag uitleverde, kwam de derde Lakkey, met de weder vers bereide en smaakelykste Spysen en Wynen, daar Kriekje zig niet minder als de vorige dagen in vermaakte, ja voor het laast wakker in Grasduinen ging, bedienen, na hy 't Avondmaal op had, zong hy by vernieuwinge zyn oude deun, dog met ruim zo veel verwondering en uitgelatenheid over zyn Geluk, ach Hemel zyt gedankt ik heb de derden. En gy myn Vriend zeide hy tot de Lakky, gaat u Juffrouw berigten dat ik haar morgen spreken zal.
Deeze verhaalde dit zyn Makkers, waar door zy alle van een gevoelen oordeelden nu verzekerd te zyn, dat hy haar dievery ontdekt had, nogtans beoogde | |
| |
Kriekje niet anders als drie dagen, die hy gewenscht en nu genoten had. Dog zy besloten 's Morgens heel vroeg hem de Zaak zo die was te belyden, en te smeeken hen niet te verklappen, zo draê nu Kriekje ontwaakte (die niets minder dan zo goede tydinge verwagte,) maar veel eer een beloonde straf voor zyn stoute onderneming vreesde, zag toen hy de beleidenis van de Knegts uitgehoord hadde zig in tegendeel een grooten Loon bereid, zeide egter gy doet wel dat gy Lieden my deeze Zaak vrywillig ontdekt, (hoewel ik die door Middel van myn kunst wel wist.) En zo gy wilt dat ik u niet verklap, zo zegt my waar, wanneer, en hoe gy aan die Diamant gekomen zyt, zonder een woord te liegen, zo zal ik om u Lieden te verswygen, die Indiaanse Haan de Diamant doen inswelgen, de Omstandigheden verstaan hebbende beloofde hen te swygen, en liet zig niet weinig over die ontdekkinge verblyd zynde aan de Juff. aandienen, en begon aldus zyn waarzeggende Redeneringe: Mejuffrouw uw Diamant hebt gy voor twaalf dagen verloren wanneer gy by Mevrouwe O.W. geweest waart, en t' huis komende over de Plaats gaande, uw Handschoen uittrekkende dezelve daar mede hebt van u Vinger gehaald, en een van de Indiaanse Haanen heeft hem ingeswolgen, laatzte voor my komen ik zal u zeggen welke het is die hem in zyn Lyf heeft, de | |
| |
Juff. verwonderde zig niet weinig, vermits de bysonderheden alle eenvoudig waarheid waren, en ordonneerden dat men de Indiaanse Haanen voor hem zouden brengen, na eenige gezien te hebben, kwam die, welke hy dezelve had doen inswelligen, zeide daar is de regte die heeft hem, snyt hem open, ik sterf zo hy hem niet heeft; de Juff. niet traag zynde liet hem openen, en vond den Diamanten Ring in dezelve Indiaanze Haan. Waarop zy vol verwonderin uitriep, ô Uitnemende, ô Volmaakte Waarzegger! en leide hem in haar Kamer om met haar te spyzen, gaf hem daar en booven een ryke beloning voor zyn zo grote en in haar Oogen wonderlyke daad. Maar Kriekje was nauwelyks beloond of de Juff. haar Man welke al die tyd van huis was geweest kwam t' huis, waarop zy hem aanstonds verhaalde hoe gelukkig zy haar Diamant had weêr gekregen, door middel van een uitmuntend Waarzegger, de Man die wat minder aan de Waarzeggery geloofde, spotte met haar, maar zy verzekerde hem met veel eeden, van de waarheid, Hy die door die weg lust kreeg om den Waarzegger te zien ontbood hem, Kriekje kwam heel schielyk, de Man hem ziende vond hem van zo een belachgelyk gelaad en wezen, dat hy zig nog meêr verzekerde dat zyn Vrouwe zig had laten bedriegen, men zond Kriekje weêr in zyn Kamer, de Man | |
| |
gekte met zyn Vrouw, en zeide dat zy te lichtgelovig was, de Vrouw zeide gy kund immers zelve daar de Proef van nemen; Op welk woord een zeker beesje dat men kriekje noemt, zig in de Schoorstenen onthoudende, hen met zyn gezang in hun reedenen stooren. Een Knegt die met de Kaars in de Schoorsteen keek vong het Kriekje en gaf het zyn Heer, de Vrouw zeide neemt met dit beesje een Proef van den Waarzegger, de Heer sloot het beesje tussen twee zilvere Schotels dat het niemand zag, liet den Waarzegger roepen, en sprak hem dus aan, Gy wilt voor een Waarzegger gaan, en ik weet dat gy een Schelm zyt, gy doet het niet anders als om elk te bedriegen. Maar nu wil ik eens zien wat voor een Waarzegger gy zyt, en zo gy niet dadelyk raad wat tusschen deeze twee Schotels verborgen is, zozal ik u zo aanstonds vyf hondert gevoelige gesselslagen doen geven en beide uw Ooren laten afsnyden, tot beloning van uw kwaad. Deeze onze doorluchte Waarzegger was niet weinig verslagen over de zo onverwagte droevige tyding, waar in hy zyn onheil bereid zag, denkende dat zyn vond ontdekt was, het geene hem zyn Oogen deed ten hemel heffen en in verbaasheid uitroepen; ach arme Kriekje gy zyt gevangen: beögende hem zelve, die Kriekje heete, maar deeze Heer die zyn Naam niet kende, zeide Vriend gy hebt het ge- | |
| |
raaden, en verwonderde zig over de Geest van deeze Man, vragende excus over zyn onbesonne beschuldiging en beloonde hem rykelyk. Denk of deeze niet gelukkiger dan wys was?
|
|